Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017 – 2021
31 524 Beroepsonderwijs en Volwassenen Educatie
35 300
VIII
Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap (VIII) voor het jaar 2020
Nr. 460
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 13 maart 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de
brief van 18 oktober 2019 over voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017 – 2021 (Kamerstukken
31 524 en 35 000 VIII, nr. 442).
De vragen en opmerkingen zijn op 4 december 2019 aan de Minister van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap voorgelegd. Bij brief van 6 maart 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
Adjunct-griffier van de commissie, Arends
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
3
Inbreng van de leden van de D66-fractie
5
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
5
Inbreng van de leden van de SP-fractie
7
II
Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
8
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de «voortgang van de Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021».
De leden onderschrijven het door de Minister gestelde doel van het bevorderen van
het burgerschapsonderwijs op mbo-scholen, zodat het aansluit bij de onderwijsbehoefte
van studenten. Daarnaast zijn de leden tevreden over de aandacht voor de Burgerschapsagenda
in het mbo. Echter over de invulling en uitvoering van de Burgerschapsagenda hebben
de leden enkele vragen. Deze zullen in de komende paragrafen worden toegelicht.
De leden lezen dat de Minister in de brief benoemt dat de studentenpopulatie in het
mbo zeer divers is. Dit overwegende vragen de leden op welke wijze het onderwijsaanbod
voor de verschillende groepen studenten, bijvoorbeeld de verschillen tussen het jongeren
en volwassenonderwijs, wordt gediversifieerd zodat er op elk niveau goed en uitdagend
burgerschapsonderwijs kan worden aangeboden aan de student. Aan de hand van welke
criteria wordt bepaald wat de verschillende onderwijsbehoeften per niveau zijn? De
leden vragen voorts wat het gevolg is van de diversificatie van de studentenpopulatie
in het mbo. Betekent dit bijvoorbeeld dat bepaalde thema’s vanwege bijvoorbeeld religieuze
gronden niet aan bod komt?
De leden constateren dat de Minister vaak benoemt dat er «concrete handvatten» moeten
worden ontwikkeld waarmee scholen en professionals in de praktijk aan de slag kunnen.
De leden missen de uitwerking van deze handvatten. Op welke wijze wordt er invulling
geven aan deze «concrete» handvatten en in hoeverre zijn deze handvatten, in de afgelopen
twee jaar, al ontwikkeld? Kunnen deze handvatten al worden gebruikt door de onderwijsprofessionals?
Tevens vragen zij of de Minister uitleg kan geven over de voortgang van deze onderwerpen
De voornoemde leden lezen dat er door de Minister wordt gesteld dat er geen «vinklijstjes»,
maar een strategie gericht op ontwikkeling moet worden ontwikkeld. Deze leden vragen
hoe de Minister vervolgens wil toetsen in hoeverre de kwaliteit van het onderwijs
verbetert in de loop der tijd zonder dat er iets objectiveerbaar of meetbaar is. Tevens
vragen zij op welke manier er objectieve en meetbare indicatoren worden vastgesteld.
Daarnaast onderschrijven de leden van de VVD-fractie dat er verschillen zitten binnen
mbo-instellingen en dat zij daarmee een eigen programma mag ontwikkelen binnen het
burgerschapsonderwijs. De leden constateren echter ook dat dit niet ertoe mag leiden
dat mbo-studenten daarmee bepaalde belangrijke onderdelen van het burgerschapsonderwijs
zoals de Nederlandse parlementaire democratie, rechtsstaat en de Nederlandse normen
en waarden niet onderwezen krijgen, omdat de school een andere keuze maakt. Hoe gaat
de Minister ervoor zorgen dat scholen aan de ene kant vrijheid krijgen om hun burgerschapsonderwijs
in te richten, maar tegelijkertijd mbo-studenten wel volledig klaarstomen voor de
Nederlandse samenleving met al zijn verscheidenheid, zo vragen de voornoemde leden.
Het is volgens de voornoemde leden niet efficiënt dat elke onderwijsinstelling haar
eigen lesaanbod moet ontwikkelen, zeker op onderwerpen die voor elk individu hetzelfde
horen te zijn zoals hierboven benoemd. Daarom vragen zij de Minister te onderzoeken
in welke mate een, gedeeltelijk, uniform aanbod van lessen met betrekking tot de eerder
genoemde thema’s kan leiden tot een verlaging van de werkdruk van docenten. Daarnaast
vragen deze leden hoe de Minister kan toetsen of de afgestudeerde mbo-studenten voldoen
aan de gevraagde kwaliteitseis om als afgestudeerde volwaardig deelnemer te zijn van
de Nederlandse samenleving als er slechts sprake is van een inspanningsverplichting.
Ten slotte vragen de eerdergenoemde leden wanneer de evaluatie van de Burgerschapsagenda
2017–2021 als «geslaagd» wordt gezien. Is de Minister van plan om tussentijdse veranderingen
door te voeren, wanneer de voortgang niet gaat zoals gehoopt? Zij vragen of de Minister
inzichtelijk kan maken welke projecten, tot op heden, als wel/niet succesvol worden
beschouwd, met daarbij een motivering.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de brief van de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 18 oktober 2019 inzake Burgerschapsagenda mbo
2017–2021. De leden delen met de Minister van OCW dat burgerschap in het mbo een belangrijke
factor moet spelen. Wel zijn zij kritisch over de invulling van burgerschap. Zij zijn
van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel democratische rechtsstaat
het mogelijk, en zelfs nodig is, om criteria op te stellen. Een robuuste positie van
burgerschap in het mbo is essentieel om het politiek zelfvertrouwen en de democratische
kennis en vaardigheden van deze toekomstige burgers te versterken.
Tevens zijn zij kritisch over de uitvoering van de motie van de leden Rog en Kuik1, waar ook de gehele coalitie zich achter heeft geschaard. Zij hebben daarom nog een
aantal vragen.
In het rapport «De Staat van het Onderwijs» 2016–20172 werd door de Inspectie van het Onderwijs geconcludeerd dat Nederlandse jongeren minder
over democratie weten dan hun leeftijdsgenoten in andere Europese landen. Dit baart
de leden zorgen. Zij zijn van mening dat in ieder geval voor wat betreft het onderdeel
democratische rechtsstaat het mogelijk moet zijn en wenselijk is om criteria op te
stellen. Er moet een einde komen aan de vrijblijvendheid van burgerschapsonderwijs
in het mbo, dus niet alleen een inspanningsverplichting, maar ook een resultaatverplichting.
Tegen deze achtergrond is in de motie van de leden Rog en Kuik gevraagd naar de wenselijkheid
van afspraken over landelijk vastgestelde eindtermen, bevoegdheid van docenten en
minimale urennormen voor het uitvoeren van de burgerschapsopdracht. Deze leden willen
graag weten waar de overtuiging van de Minister om niet aan de slag te gaan met eindtermen
en urennormen op gebaseerd is. Welke onderbouwing ligt ten grondslag aan deze overtuiging
van de Minister?
Tevens willen zij graag van de Minister weten hoe het intussen gesteld is met de democratische
participatie van Nederlandse jongeren in vergelijking met andere Europese landen,
waarbij zij dit ook specifiek willen weten voor mbo-studenten. Graag ontvangen deze
leden hier een overzicht van.
In de Burgerschapsagenda mbo somt de Minister in de actielijnen 3, 4 en 5 meerdere
acties op zoals kennispunten, websites, bijeenkomsten en scholingsactiviteiten. De
voornoemde leden willen graag weten in hoeverre instellingen en docenten gebruik maken
van deze bijeenkomsten, activiteiten, websites, et cetera.
Actielijn 2. Doorlopende leerlijn
De Minister geeft in haar brief aan dat de bijdrage van het mbo aan leven lang ontwikkelen
ook groeit. Qua burgerschap is maatwerk voor volwassenen belangrijk, benadrukt de
Minister. Wat betekent dit concreet voor volwassenen die een mbo-opleiding volgen?
In hoeverre moeten zij zich aan de burgerschapslijn voldoen? Tevens vragen zij of
de Minister het met de leden eens is dat volwassenen anders dan reguliere mbo-studenten,
burgerschap in mindere mate aangeboden zouden moeten krijgen.
Actielijn 3. Curriculumontwikkeling
Onder actielijn 3 benadrukt de Minister dat burgerschapsonderwijs zich meer zou moeten
richten op doen, ontmoeten en ervaren. De voornoemde leden zien hiermee de link met
de Maatschappelijke Diensttijd (MDT). Ook hier krijgen jongeren de kans om te «doen,
ontmoeten en ervaren». Deze leden zien de MDT-pilots die op scholen en mbo-instellingen
succesvol worden uitgevoerd als een onderbouwing hiervan. Deelt de Minister de mening
dat de MDT een rol kan spelen bij de invulling van de burgerschap in het mbo? Zo ja,
hoe gaat de Minister scholen stimuleren ook daadwerkelijk MDT-plekken aan te bieden
willen deze leden graag weten. Tevens vragen zij hoe zij mbo-instellingen de ruimte
gaat geven burgerschap ook op deze manier in te vullen.
De voornoemde leden willen graag weten wat de Minister bedoelt met «meer eigenaarschap
van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling». Is zij het met deze leden
eens dat juist docenten een belangrijke rol zouden moeten vervullen met het invullen
van het burgerschapsonderwijs? Ook willen zij graag weten hoe het JOB3, conform de motie van de leden Rog en Kuik, betrokken is bij dit punt en wat hun
standpunt hierover is.
Actielijn 4. Kwaliteitsborging
De voornoemde leden vragen in hoeverre de mbo-instellingen volgens de Minister de
kwaliteit van hun burgerschapsonderwijs kunnen waarborgen zolang er voor burgerschap
geen toetsbare eindtermen zijn. Tevens vragen zij hoe het staat met het voornemen
uit het regeerakkoord om de mogelijkheid te onderzoeken om in het mbo tot een vorm
van opleidingsaccreditatie te komen.
Actielijn 5. Professionalisering
De eerdergenoemde leden lezen dat het niet lukt om een gewenst competentieprofiel
van docenten burgerschap en het scholingstraject dat een bijdrage kan leveren aan
de ontwikkeling daarvan op te stellen. Deze leden willen graag weten wat de reden
hiervan is. Tevens willen zij weten welke actoren bij het opstellen van het competentieprofiel
en het scholingstraject betrokken zijn en hoe zij hierover denken.
Actuele ontwikkelingen
De leden hebben ook de nodige vragen over de betrokkenheid van JOB en NVLM4 bij de evaluatie van de Burgerschapsagenda, conform de motie van de leden Rog en
Kuik. Deze motie roept op om het JOB en de NVLM te betrekken bij de gehele evaluatie
van de Burgerschapsagenda en niet slechts ambtelijk een gesprek te voeren en hen vanaf
nu enkel bij de uitwerking van het instrument voor zelfevaluatie te betrekken. Deze
leden wil graag weten hoe het JOB als de NVLM alsnog betrokken kunnen worden conform
de bedoeling van de motie. Tenslotte willen deze leden weten of in de eindevaluatie
in 2021 wel een objectieve meting van resultaten wordt opgenomen. Zo ja, welke punten
wil de Minister hier concreet in meenemen, zo vragen de voornoemde leden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de voortgang rond
de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 en willen de Minister nog enkele vragen voorleggen.
De leden constateren dat de Burgerschapsagenda is gestart in 2017. Inmiddels is er
een voorstel voor een wet rond het verduidelijken van de burgerschapsopdracht in het
funderend onderwijs naar de Kamer5. Wat is de samenhang met deze wet en de Burgerschapsagenda in het mbo, zo vragen
deze leden. De leden vragen de Minister of de kaders van deze wet ook gaan gelden
voor het mbo, indien dit voorstel wordt aangenomen. Daarnaast ligt er een uitgebreid
voorstel voor burgerschap vanuit curriculum.nu. Kan de Minister toelichten hoe burgerschap
in het mbo hierbij aansluit zodat er doorlopende leerlijnen ontstaan, zo vragen deze
leden.
Actielijn 1
De voornoemde leden vragen de Minister hoe de twee onderzoekstrajecten, werkplaats
burgerschap en BurgerschapsLab, met elkaar samenwerken. Op dit moment is het erg afhankelijk
van de opleiding in welke mate studenten goed burgerschapsonderwijs aangeboden krijgen.
Deze leden zijn van mening dat elke student goed burgerschapsonderwijs zou moeten
krijgen, aangepast aan zijn of haar eerdere verworven diploma, competenties en vaardigheden.
Vormen de gemeenschappelijke uitgangspunten een aanzet tot een meer verplichtend karakter
van burgerschap binnen het mbo, zo vragen deze leden
Inbreng van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de
brief van de Minister van 18 oktober 2019 aangaande de voortgang van de Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021. Zij zijn verheugd met de brede inzet van de Minister op dit thema.
De leden hebben nog enkele vragen naar aanleiding van deze uiteenzetting.
Curriculumontwikkeling / kwaliteitsborging
De Minister dringt, naar de mening van de leden terecht, aan op het beter betrekken
van de studenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook wordt er aangedrongen op samenwerking
met de bredere omgeving buiten de school. Welke mogelijkheden ziet de Minister concreet
om dit te stimuleren? Is de inspraak van de studenten bij de lessen burgerschap een
gegarandeerde optie en op welke manier wordt gewaarborgd dat de student ook daadwerkelijk
deze ruimte krijgt van een instelling? Is er, andersom, ook een mogelijkheid voor
verbreding van het burgerschapsonderwijs door externe organisaties bij de instellingen
te laten aankloppen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor bijvoorbeeld het bevorderen
van bredere thema’s door inzet van gastdocentschappen? Tevens vragen zij welke waarborgen
voor de kwaliteit van externe organisaties of gastdocentschappen er worden gehanteerd.
Professionalisering
De voornoemde leden juichen toe dat er sterk wordt ingezet op professionalisering
van docenten(teams) die het burgerschapsonderwijs verzorgen. Er wordt ingezet op professionalisering
door middel van bijscholing, nascholingstrajecten en implementatie van het burgerschapsonderwijs
in lerarenopleidingen. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat het burgerschapsonderwijs
nog steeds sterk docent-afhankelijk is. Deze leden vragen in welke mate docenten tijd
en middelen krijgen om dit in praktijk te brengen. Welke stimulans wordt er door de
Minister aan de instellingen gegeven om het burgerschapsonderwijs ook in de hectische
praktijk van het docentschap daadwerkelijk te kunnen implementeren? Worden hier specifiek
extra tijd en middelen voor ter beschikking gesteld vanuit de instellingen en houdt
de Minister hierbij vinger aan de pols? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Samenwerking externe partijen / Actuele ontwikkelingen
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen de gedachte dat burgerschapsonderwijs
in goede samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. De leden
juichen toe dat de genoemde organisaties meehelpen in de ontwikkeling hiervan. Zij
vragen welke criteria gehanteerd worden bij het al dan niet betrekken van maatschappelijke
organisaties. Acceptatie van diversiteit is voor deze leden van groot belang en ze
zijn dan ook blij met de extra middelen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld.
Kan de Minister aangeven op welke manier de kwaliteit van onderwijs in acceptatie
van etnische, religieuze seksuele- en gender acceptatie gewaarborgd wordt? Zijn er
partnerorganisaties betrokken die specifiek op dit thema meedenken? Zo ja, welke?
Is de Minister bereid een nog grotere variatie in partnerorganisaties te betrekken?
Zo nee, waarom niet? Ook vragen zij of ook hier de individuele student inbreng kan
leveren op thematische interesses.
Tenslotte vragen de leden de aandacht van de Minister voor het volgende: vanuit het
veld horen zij verontrustende geluiden over het feit dat er binnen het burgerschapsonderwijs
nog te weinig aandacht is voor en inzet op preventie van malafide praktijken, zoals
drugsgebruik en het ronselen van kwetsbare studenten voor verschillende doeleinden.
Dit gaat gepaard met een groot gevoel van sociale onveiligheid op diverse instellingen.
Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij van mening dat er voldoende wordt
gedaan om dit tegen te gaan? Zijn er ook hier best practices voor preventie bekend?
Is de Minister bereid om dit probleem in samenwerking met de instellingen in kaart
te brengen? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om in ieder geval in te zetten
op bewustwording van deze praktijken, bijvoorbeeld door middel van het attenderen
op de gevolgen van kwalijke keuzes of de inzet van ex-delinquenten als gastdocenten.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de voortgang Burgerschapsagenda
mbo 2017–2021. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden zijn van mening dat de Burgerschapsagenda uit een groot aantal voornemens
bestaat die niet concreet zijn uitgewerkt. Er is meer nodig om tot beter burgerschapsonderwijs
te komen. Op veel mbo-instellingen is er op het gebied van burgerschapsonderwijs enkel
een inspanningsverplichting voor studenten. De leden zouden graag zien dat het burgerschapsonderwijs
een serieuze plaats in het curriculum gaat krijgen. De leden zijn benieuwd of er plannen
zijn om het burgerschapsonderwijs op termijn mee te laten tellen voor de slaag-zakregeling.
Daarnaast zijn de leden benieuwd wat de Minister vindt van de oproep van de Nederlandse
Vereniging van Leraren Maatschappijleer om met docenten, lerarenopleiders en studenten
in gesprek te gaan voor een steviger curriculum voor burgerschap in het mbo.
Het MBO Burgerschapslab is ontwikkeld om studenten te helpen burgerschap uit te dragen
en verder te ontwikkelen. Voor drie voorstellen lag een aanjaagsubsidie van € 50.000
klaar om ze in het schooljaar 2019/2020 verder uit te werken en waar mogelijk uit
te testen. Een van deze voorstellen was «The Matrix». De leden hebben vernomen dat
de initiatiefnemers van dit voorstel hebben moeten afzien van de aanjaagsubsidie,
omdat zij veel belemmeringen vanuit het Ministerie van OCW hebben moeten ervaren.
De leden vragen hierover een reactie van de Minister. Klopt het dat de initiatiefnemers
van «The Matrix» een volledige subsidieaanvraag hebben moeten doen? Is de Minister
van mening dat dit goede initiatief voor onderwijsvernieuwing door een teveel aan
regelgeving heeft geleid tot frustratie bij de betrokkenen en uiteindelijk zelfs tot
afzien van de prijs? Kan de Minister de procedure hieromtrent schetsen? De voornoemde
leden vragen welke stappen de initiatiefnemers hadden moeten nemen nadat zij te horen
hebben gekregen dat zij hun idee konden gaan uitwerken.
In de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 heeft de Minister ingezet op het faciliteren
en stimuleren van culturele ervaringen van studenten en docenten binnen het mbo door
de introductie van de MBO Card. In de voortgangsbrief komt hier niets over terug.
De leden vragen in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de MBO Card. Daarnaast vragen
de leden welke plaats het cultuuronderwijs binnen het vak burgerschap heeft en of
de Minister dit kan toelichten.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk6 zijn de kwalificatie-eisen burgerschap voor het mbo aangescherpt ten aanzien van
de acceptatie van diversiteit, zo valt te lezen in de voortgangsbrief. De burgerschapsopdracht
is zo aangepast dat het voor iedereen duidelijk is dat er aandacht wordt besteed aan
acceptatie van diversiteit. De leden vragen hoe dit in het klaslokaal of op de instelling
in het algemeen aan bod komt. In hoeverre zijn docenten nu in staat om het thema diversiteit
aan te snijden in lessen en zijn zij hier voldoende voor uitgerust, zo vragen de voornoemde
leden.
Daarnaast zijn naar aanleiding van de motie van het lid Jasper van Dijk7 scholen verplicht lessen over LHBTI8-acceptatie te geven. De leden vragen in hoeverre scholen aan deze verplichting voldoen.
Zijn er scholen waar er nog geen lessen over LHBTI-acceptatie gegeven worden? Zo ja,
welke zijn dit, wat is de reden hiervoor en horen hier sancties bij? Een andere motie
van het lid Jasper van Dijk9 heeft geregeld dat scholen in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs die weigeren
aandacht te geven aan seksuele diversiteit een sanctie kan worden opgelegd. De leden
zijn benieuwd of er scholen zijn die het weigeren om aandacht te geven aan seksuele
diversiteit, en of er scholen zijn die een sanctie opgelegd hebben gekregen.
II Reactie van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Algemeen
Ik dank de leden van uw Kamer voor de vragen en opmerkingen naar aanleiding van de
brief over de voortgang Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 (hierna: burgerschapsagenda).
Hieronder ga ik in op de vragen van de verschillende fracties.
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie vragen op welke wijze het onderwijsaanbod voor de verschillende
groepen studenten, bijvoorbeeld de verschillen tussen het jongeren en volwassenonderwijs,
wordt gediversifieerd zodat er op elk niveau goed en uitdagend burgerschapsonderwijs
kan worden aangeboden aan de student. Aan de hand van welke criteria wordt bepaald
wat de verschillende onderwijsbehoeften per niveau zijn? De leden vragen voorts wat
het gevolg is van de diversificatie van de studentenpopulatie in het mbo. Betekent
dit bijvoorbeeld dat bepaalde thema’s vanwege bijvoorbeeld religieuze gronden niet
aan bod komt?
De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap voor het mbo zijn opgenomen in
het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Deze gelden voor alle scholen
en zijn voor alle studenten dus gelijk. Het is niet zo dat voor sommige scholen, bijvoorbeeld
op religieuze gronden, een deel vervalt. Scholen hebben echter de ruimte om, binnen
deze kaders, het burgerschapsonderwijs vorm te geven. Dit kan bijvoorbeeld door actuele
thema’s te kiezen die aansluiten bij de interesses en belevingswereld van studenten.
Studenten geven aan dat zij dit belangrijk vinden voor aansprekend en uitdagend burgerschapsonderwijs.
Zo kan bij een opleiding autotechniek bijvoorbeeld de opkomst van elektrisch rijden
als herkenbaar startpunt worden gebruikt. Studenten kunnen zich vervolgens verdiepen
in de standpunten van maatschappelijke organisaties en politieke partijen, verzamelde
informatie op waarde weten te schatten (door het onderscheid te maken tussen argumenten,
beweringen, feiten en aannames) en het debat met elkaar aangaan. Bij een opleiding
in de zorg zou het startpunt de gevolgen van robotisering voor de zorg kunnen zijn,
omdat dit meer aansluit bij de belevingswereld van deze studenten.
Ook is het mogelijk volwassenen maatwerk te bieden en het burgerschapsonderwijs af
te stemmen op hun ervaringen en levensfase. Zo zijn er scholen die voor de 23+ doelgroep
bijvoorbeeld hypotheken en opvoedingskwesties behandelen en/of hen een zelfgekozen
maatschappelijk probleem dat raakt aan alle dimensies van burgerschap te laten analyseren.
Er zijn geen landelijke criteria op grond waarvan de onderwijsbehoeften per niveau
of doelgroep worden bepaald. Dit valt binnen de verantwoordelijkheid en expertise
van de school. Juist vanwege de diverse populatie aan studenten in het mbo, is het
belangrijk dat scholen de ruimte hebben in de wijze waarop zij het burgerschapsonderwijs
vormgeven.
De leden vragen op welke wijze er invulling wordt gegeven aan de in de voortgangsbrief
benoemde «concrete» handvatten en in hoeverre deze handvatten, in de afgelopen twee
jaar, al zijn ontwikkeld? Kunnen deze handvatten al worden gebruikt door de onderwijsprofessionals?
Het Kennispunt MBO Burgerschap (hierna: kennispunt) heeft de afgelopen twee jaar verschillende
concrete handvatten ontwikkeld die gebruikt kunnen worden door onderwijsprofessionals.
Zo is «Een goed gesprek over burgerschap» een instrument om op een interactieve manier
het gesprek over burgerschap te voeren met een opleidingsteam, schoolbestuurders en
beleidsmedewerkers. De curriculumplanner is bedoeld om met een onderwijsteam een curriculum
voor burgerschap vorm te geven, zoveel mogelijk in relatie tot het kwalificatiedossier
van de opleiding. De handreiking en online cursus kritische denkvaardigheden zijn
geschikt voor onderwijsprofessionals die meer met kritische denkvaardigheden willen
doen in de klas. Via de website van het kennispunt is al sinds januari 2016 een pagina
met lesmateriaal ingericht, waar docenten op basis van de vier dimensies en kritische
denkvaardigheden kunnen zoeken naar onder meer (gast)lessen, excursies en online lesmateriaal
van docenten en maatschappelijk organisaties. Aan deze pagina worden wekelijks nieuwe
items toegevoegd. Daarnaast zijn via de vernieuwde website sinds oktober 2018 verschillende
cursussen en trainingen van externe organisaties te vinden die interessant zijn voor
mbo-docenten burgerschap.
De voornoemde leden vragen hoe de Minister wil toetsen in hoeverre de kwaliteit van
het onderwijs verbetert in de loop der tijd zonder dat er iets objectiveerbaar of
meetbaar is. Tevens vragen zij op welke manier er objectieve en meetbare indicatoren
worden vastgesteld.
Met de burgerschapsagenda wordt ingezet op het verbeteren van de kwaliteit van het
burgerschapsonderwijs in het mbo. Ik vind het van belang om het vaststellen van kwaliteit
te verbinden aan mogelijkheden om die te verbeteren. Er wordt momenteel gewerkt aan
een instrument voor zelfevaluatie waarin diverse aspecten (zoals visie, onderwijs,
professionalisering en impact) aan bod komen die voor kwalitatief burgerschapsonderwijs
van belang zijn. Hierbij zullen, zo veel als mogelijk, objectieve indicatoren worden
gehanteerd. Een school kan hiermee de uitgangssituatie in kaart brengen. Waar er nog
ruimte is voor verbetering, kunnen scholen vervolgens worden doorverwezen naar ontwikkelde
instrumenten zoals de curriculumplanner. Bij de ontwikkeling van het instrument voor
zelfevaluatie zal ook worden verkend of het mogelijk is om dit te benutten voor het
verkrijgen van een landelijk beeld van de stand van het burgerschapsonderwijs in het
mbo. De aanleiding voor de burgerschapsagenda lag mede in de bevindingen van de Inspectie
van het Onderwijs. Het ligt daarom voor de hand dat zij in de laatste periode van
de agenda nagaan in hoeverre de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo
is verbeterd.
De leden van de VVD-fractie zijn van mening dat de vrijheid van scholen niet ertoe
mag leiden dat mbo-studenten bepaalde belangrijke onderdelen van het burgerschapsonderwijs
zoals de Nederlandse parlementaire democratie, rechtsstaat en de Nederlandse normen
en waarden niet onderwezen krijgen, omdat de school een andere keuze maakt. Hoe gaat
de Minister ervoor zorgen dat scholen aan de ene kant vrijheid krijgen om hun burgerschapsonderwijs
in te richten, maar tegelijkertijd mbo-studenten wel volledig klaarstomen voor de
Nederlandse samenleving met al zijn verscheidenheid, zo vragen de voornoemde leden.
De voornoemde leden vragen de Minister te onderzoeken in welke mate een, gedeeltelijk,
uniform aanbod van lessen met betrekking tot de eerder genoemde thema’s kan leiden
tot een verlaging van de werkdruk van docenten.
De politiek-juridische dimensie is één van de vier dimensies van burgerschap, zoals
opgenomen in het Examen- en Kwalificatiebesluit WEB. Belangrijke onderdelen hiervan
zijn de Nederlandse parlementaire democratie, de rechtsstaat en de basiswaarden van
de Nederlandse samenleving. Ik ben het met de VVD-fractie eens dat het belangrijk
is dat hier in het burgerschapsonderwijs van elke student aandacht aan wordt besteed.
Dat is ook precies de reden waarom deze onderdelen in de kwalificatie-eisen burgerschap
voor het mbo zijn opgenomen. Scholen hebben niet de vrijheid om ervoor te kiezen geen
aandacht te besteden aan de (onderdelen van) de politiek-juridische dimensie, aangezien
het generieke kwalificatie-eisen betreft die voor elke student gelden. Scholen hebben
vrijheid als het gaat om de wijze waarop zij dit doen, de invulling van het onderwijs.
Om docenten te ondersteunen is er reeds een divers palet aan lesmaterialen beschikbaar
via de site burgerschapmbo.nl. Daarbij kan gezocht worden op de vier domeinen van
burgerschap en kritische denkvaardigheden. Zo zijn er voor de politiek-juridische
dimensie tal van lesmaterialen die zijn ontwikkeld, ofwel door scholen ofwel door
maatschappelijke organisaties zoals Amnesty International, Nationaal Comité 4 en 5 mei
en ProDemos.
De voornoemde leden vragen voorts hoe de Minister kan toetsen of de afgestudeerde
mbo-studenten voldoen aan de gevraagde kwaliteitseis om als afgestudeerde volwaardig
deelnemer te zijn van de Nederlandse samenleving als er slechts sprake is van een
inspanningsverplichting.
Het is niet aan de school om vast te stellen of iemand al dan niet volwaardig deelnemer
aan de Nederlandse samenleving is. Burgerschapsonderwijs dient niet als examen voor
deelname aan de samenleving, maar als bijdrage van de school aan een goede voorbereiding
daarop. Om die reden is er sprake van een inspanningsverplichting voor de student.
Ten slotte vragen de eerdergenoemde leden wanneer de evaluatie van de Burgerschapsagenda
2017–2021 als «geslaagd» wordt gezien. Is de Minister van plan om tussentijdse veranderingen
door te voeren, wanneer de voortgang niet gaat zoals gehoopt? Zij vragen of de Minister
inzichtelijk kan maken welke projecten, tot op heden, als wel/niet succesvol worden
beschouwd, met daarbij een motivering.
De burgerschapsagenda kan als geslaagd worden gezien als het lukt om scholen te bereiken,
stimuleren en ondersteunen in het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs
in Nederland. Hier is de afgelopen periode vanuit de verschillende actielijnen van
de burgerschap op ingezet. Met het instrument voor zelfevaluatie kunnen scholen straks
nog beter hun uitgangssituatie en ontwikkelmogelijkheden in kaart brengen. Hiermee
kan de beoogde kwaliteitsverbetering van het burgerschapsonderwijs beter gerealiseerd
worden binnen de school. Met de activiteiten in de eerste helft van de burgerschapsagenda
is hier een goed begin mee gemaakt. Het is nu aan de scholen om stappen te zetten
in het verbeteren van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. Door de stuurgroep
burgerschap wordt de vinger aan de pols gehouden om te bezien of er aanleiding is
voor tussentijdse veranderingen.
Tal van projecten en activiteiten in het kader van de burgerschapsagenda zijn succesvol.
Bijvoorbeeld de praktische handvatten die door het kennispunt zijn ontwikkeld, verspreid
en benut bij workshops en conferenties. Deze zijn enthousiast ontvangen door scholen.
Ook de wijze waarop allerlei professionele organisaties op relevante burgerschapsthema’s
lesmateriaal hebben ontwikkeld en/of kennisdelingsbijeenkomsten organiseren voor het
mbo. Dit is een verrijking van het lesaanbod. Verder zijn er in 2018 en 2019 verschillende
themabijeenkomsten georganiseerd voor docenten in samenwerking met musea (Museum Boijmans
Van Beuningen, Centraal Museum Utrecht, Rijksmuseum, Fries Museum) waar gemiddeld
100 docenten aanwezig waren. Jaarlijks organiseert het Kennispunt een landelijke studiedag
voor onderwijsprofessionals die zich bezighouden met burgerschap in het mbo. Deze
zijn door gemiddeld 150–200 docenten bezocht. Ook belangrijk is de betrokkenheid van
studenten en docenten in het BurgerschapsLab en de Werkplaats burgerschap om scherper
te krijgen wat goed burgerschapsonderwijs in het mbo inhoudt en hoe we dit kunnen
realiseren. Waar nog verbetering mogelijk is, is het bundelen en beter ontsluiten
van de opgedane inzichten en ontwikkelde instrumenten. Ook is het belangrijk om het
bereik hiervan te vergroten. Hiervoor wordt het instrument voor zelfevaluatie ontwikkeld.
Inbreng van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie willen graag weten waar de overtuiging van de Minister
om niet aan de slag te gaan met eindtermen en urennormen op gebaseerd is. Welke onderbouwing
ligt ten grondslag aan deze overtuiging van de Minister?
Ik wil graag het beeld wegnemen dat er in het mbo ten aanzien van burgerschapsonderwijs
momenteel sprake zou zijn van vrijblijvendheid. Burgerschap is een wettelijke taak
voor het mbo en een belangrijk onderdeel van de drievoudige kwalificering. De kwalificatie-eisen
voor loopbaan en burgerschap zijn opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit
beroepsopleidingen WEB. Hierin zijn niet enkel de vier dimensies benoemd waar aandacht
aan moet worden besteed, maar ook de nadere toelichting waar elke dimensie betrekking
op heeft. Uit gesprekken met docenten uit het mbo blijkt dat deze inhoudelijke kaders
voldoende basis bieden voor de vormgeving van kwalitatief burgerschapsonderwijs. Verder
is op grond van de activiteiten van de burgerschapsagenda, waaronder de onderzoekstrajecten,
inmiddels scherper geworden wat in het mbo onder goed burgerschapsonderwijs wordt
verstaan. Dan gaat het onder meer over het aansluiten bij de actualiteit en de beroepspraktijk
van studenten en betrokkenheid van studenten bij de invulling van het burgerschapsonderwijs.
Uniforme en gedetailleerde eindtermen die op landelijk niveau worden vastgesteld,
beperken de ruimte van scholen om op een dergelijke manier het burgerschapsonderwijs
vorm te geven.
Een urennorm is naar mijn overtuiging geen effectief instrument als het gaat om de
gewenste kwaliteitsverbetering waaraan momenteel hard wordt gewerkt in het kader van
de burgerschapsagenda. Meer uren wil immers nog niet zeggen dat het onderwijs daarmee
aansprekender, meer inspirerend en van hogere kwaliteit wordt.
Tevens willen de leden graag van de Minister weten hoe het intussen gesteld is met
de democratische participatie van Nederlandse jongeren in vergelijking met andere
Europese landen, waarbij zij dit ook specifiek willen weten voor mbo-studenten. Graag
ontvangen deze leden hier een overzicht van.
De International Civic and Citizenship Education Study (2016) is uitgevoerd in 24
landen. In Nederland deden ruim 2.800 leerlingen mee uit de tweede klas van zo’n 100
scholen voor vmbo/havo/vwo. Het onderzoek in Nederland is uitgevoerd door de Universiteit
van Amsterdam en het Kohnstamm Instituut. Hieruit is naar voren gekomen dat Nederlandse
jongeren minder weten over democratie dan leeftijdsgenoten in vergelijkbare landen.
Voor zover mij bekend, is er geen – internationaal vergelijkend – onderzoek naar de
democratische participatie specifiek voor mbo-studenten.
In de Burgerschapsagenda mbo somt de Minister in de actielijnen 3, 4 en 5 meerdere
acties op zoals kennispunten, websites, bijeenkomsten en scholingsactiviteiten. De
voornoemde leden willen graag weten in hoeverre instellingen en docenten gebruik maken
van deze bijeenkomsten, activiteiten, websites, et cetera.
De activiteiten onder actielijnen 3, 4 en 5 worden gecoördineerd door het kennispunt.
Bijna alle 500 exemplaren van het instrument «Een goed gesprek» zijn inmiddels over
de scholen verspreid. Het instrument wordt nog steeds via de website aangevraagd door
onderwijsprofessionals. Iedere school heeft een contactpersoon burgerschap en die
hebben allemaal een aantal papieren versies ontvangen van de curriculumplanner. Deze
is op scholen enthousiast ontvangen. Daarnaast is de curriculumplanner via de website
van het kennispunt kosteloos en makkelijk te downloaden en printen. De curriculumplanner
kent 1624 unieke bezoekers op de website. Uit de gesprekken met de klankbordgroep
burgerschap (waar docenten in zitten) en tijdens bijeenkomsten blijkt dat scholen
de ontwikkelde instrumenten waarderen en ook in de praktijk benutten. De website van
het kennispunt, waar onder andere lesmaterialen van allerlei maatschappelijke organisaties
wordt ontsloten, is in 2019 door bijna 40.000 unieke bezoekers bezocht. Er zijn in
2018 en 2019 verschillende themabijeenkomsten georganiseerd voor docenten in samenwerking
met musea (Museum Boijmans Van Beuningen, Centraal Museum Utrecht, Rijksmuseum, Fries
Museum) waar gemiddeld 100 docenten aanwezig waren. Jaarlijks organiseert het Kennispunt
een landelijke studiedag voor onderwijsprofessionals die zich bezighouden met burgerschap
in het mbo. Deze zijn door gemiddeld 150–200 docenten bezocht.
Actielijn 2. Doorlopende leerlijn
Wat betekent maatwerk bij burgerschapsonderwijs concreet voor volwassenen die een
mbo-opleiding volgen? In hoeverre moeten zij aan de burgerschapslijn voldoen? Tevens
vragen zij of de Minister het met de leden eens is dat volwassenen anders dan reguliere
mbo-studenten, burgerschap in mindere mate aangeboden zouden moeten krijgen.
De generieke eisen voor burgerschap zijn van toepassing op elke student in het mbo.
Ook volwassenen moeten hieraan voldoen. Er geldt geen automatische vrijstelling op
grond van leeftijd. Wel is het mogelijk volwassenen maatwerk te bieden en eventueel
op individuele basis vrijstellingen te verlenen. Door de inspanningsverplichting voor
burgerschap hebben scholen de ruimte gekregen om de invulling van het onderwijs aan
te passen aan verschillende doelgroepen. Scholen mogen voor verschillende groepen
studenten een voor hen passende inspanningsverplichting opstellen. Zo kunnen scholen
hun burgerschapsonderwijs voor volwassenen beter afstemmen op hun ervaringen en levensfase.
Zo zijn er scholen die voor de 23+ doelgroep bijvoorbeeld hypotheken en opvoedingskwesties
behandelen en/of hen een zelfgekozen maatschappelijk probleem dat raakt aan alle dimensies
van burgerschap te laten analyseren. Scholen vinden het momenteel nog lastig maatwerk
voor volwassen te bieden. Daarom wordt er een handreiking ontwikkeld die scholen helpt
om voor de generieke eisen, waaronder loopbaan en burgerschap, maatwerk te bieden
voor volwassenen. Deze handreiking is naar verwachting voor de zomer van 2020 gereed.
Actielijn 3. Curriculumontwikkeling
Deelt de Minister de mening dat de MDT een rol kan spelen bij de invulling van de
burgerschap in het mbo? Zo ja, hoe gaat de Minister scholen stimuleren ook daadwerkelijk
MDT-plekken aan te bieden willen deze leden graag weten. Tevens vragen zij hoe zij
mbo-instellingen de ruimte gaat geven burgerschap ook op deze manier in te vullen.
Ja, de maatschappelijke diensttijd (MDT) kan zeker een bijdrage leveren aan de burgerschapsvorming
van studenten in het mbo. Scholen hebben de ruimte om de MDT te benutten voor de invulling
en verrijking van hun burgerschapsonderwijs. In een aantal proeftuinen hebben mbo
studenten de keuze om – (volledig of gedeeltelijk) binnen het burgerschapsonderwijs
– gedurende minimaal 80 uur voor de duur van 6 maanden een MDT te doen. Hierbij zet
de student zich vanuit zijn eigen talenten in voor een ander. Ook kunnen de ervaringen
die studenten opdoen bij een MDT voeding zijn voor gesprekken in de klas over maatschappelijke
thema’s. De opgedane contacten met mensen en maatschappelijke organisaties bieden
kansen voor aansprekend burgerschapsonderwijs op school (bijvoorbeeld door een gastspreker
uit te nodigen) of daarbuiten (bijvoorbeeld door een werkbezoek te organiseren). Via
het kennispunt worden de mogelijkheden van de MDT onder de aandacht gebracht van scholen
in het mbo.
De voornoemde leden willen graag weten wat de Minister bedoelt met «meer eigenaarschap
van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling». Is zij het met deze leden
eens dat juist docenten een belangrijke rol zouden moeten vervullen met het invullen
van het burgerschapsonderwijs? Ook willen zij graag weten hoe het JOB, conform de
motie van de leden Rog en Kuik, betrokken is bij dit punt en wat hun standpunt hierover
is.
Meer eigenaarschap van studenten over hun eigen burgerschapsontwikkeling is een belangrijke
uitkomst uit de gesprekken met studenten over burgerschapsonderwijs, onder andere
tijdens het BurgerschapsLab. De lesmethodes die nu op sommige scholen worden gehanteerd
voor het aanbieden van burgerschapsonderwijs, zijn niet altijd aantrekkelijk voor
studenten. Er wordt te veel uitgegaan van standaardonderwerpen en standaardwerkvormen.
Studenten een stem geven in de nadere invulling van het burgerschapsonderwijs, vergroot
de kans op een aansprekend lesaanbod dat aansluit bij de belevingswereld van studenten.
Door studenten bij het lesaanbod te betrekken wordt ook hun intrinsieke motivatie
vergroot, een pro-actievere houding bevorderd en wordt de student mede-eigenaar van
het lesprogramma. Ruimte bieden voor de persoonlijke inbreng van studenten en het
vergroten van medezeggenschap in verschillende aspecten van het onderwijs, past bovendien
in het voorbereiden van studenten op hun deelname als actieve, participerende burgers
aan de Nederlandse samenleving.
Docenten spelen een cruciale rol in de vormgeving van kwalitatief burgerschapsonderwijs.
Om die reden is professionalisering van docenten een van de actielijnen in de burgerschapsagenda
en een belangrijk onderdeel van het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld.
Docenten kunnen echter minder goed hun rol pakken bij het invullen van goed burgerschapsonderwijs
als zij niet weten wat studenten willen. De inbreng van studenten geeft docenten meer
inzicht in goede en aansprekende lesinhoud en -methodes, waardoor zij beter in staat
zullen zijn om tot een passend lesaanbod te komen.
JOB is na de totstandkoming van de burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van
de stuurgroep om de belangen van studenten daarin te vertegenwoordigen. JOB is voorstander
van meer eigenaarschap en betrokkenheid van studenten bij het burgerschapsonderwijs.
Actielijn 4. Kwaliteitsborging
De voornoemde leden vragen in hoeverre de mbo-instellingen volgens de Minister de
kwaliteit van hun burgerschapsonderwijs kunnen waarborgen zolang er voor burgerschap
geen toetsbare eindtermen zijn.
De kwalificatie-eisen voor loopbaan en burgerschap zijn opgenomen in het Examen- en
kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Hierin zijn niet enkel de vier dimensies
benoemd waar aandacht aan moet worden besteed, maar ook de nadere toelichting waar
elke dimensie betrekking op heeft. Uit gesprekken met docenten uit het mbo blijkt
dat deze inhoudelijke kaders voldoende basis bieden voor de vormgeving van kwalitatief
burgerschapsonderwijs. Daarnaast is er tal van aspecten die van invloed zijn op de
kwaliteit van het burgerschapsonderwijs, waarop scholen invloed hebben. Het gaat dan
om zaken als: is er een duidelijke visie op burgerschap binnen de school, is er een
aansprekend onderwijsaanbod dat aansluit bij de actualiteit en de beroepspraktijk
van studenten en zijn de betrokken docenten voldoende toegerust om dit onderwijs te
verzorgen? Deze aspecten komen terug in de gesprekken met studenten en docenten over
wat belangrijk is voor goed burgerschapsonderwijs, vallen onder de actielijnen van
de burgerschapsagenda en zullen ook worden opgenomen in het instrument voor zelfevaluatie
dat wordt ontwikkeld.
Tevens vragen de leden hoe het staat met het voornemen uit het regeerakkoord om de
mogelijkheid te onderzoeken om in het mbo tot een vorm van opleidingsaccreditatie
te komen.
De Tweede Kamer zal voor de zomer geïnformeerd worden over het proces en de dialoog
rondom «versterking kwaliteitsborging in het mbo» met daarbij ook aandacht voor bruikbare
elementen van opleidingsaccreditatie.
Actielijn 5. Professionalisering
De eerdergenoemde leden lezen dat het niet lukt om een gewenst competentieprofiel
van docenten burgerschap en het scholingstraject dat een bijdrage kan leveren aan
de ontwikkeling daarvan op te stellen. Deze leden willen graag weten wat de reden
hiervan is. Tevens willen zij weten welke actoren bij het opstellen van het competentieprofiel
en het scholingstraject betrokken zijn en hoe zij hierover denken.
In het kwalificatiedossier van de docent mbo worden de taken en deeltaken van de docent
in het mbo beschreven. Ook komt aan de orde welke kennis en vaardigheden nodig zijn
om zijn of haar taken te vervullen. Dit document is vastgesteld door de ledenvergadering
van de MBO Raad. In de eerste fase van de burgerschapsagenda is dit document besproken
in de klankbordgroep burgerschap (waar docenten in zitten) en werd op dat moment als
voldoende behulpzaam bevonden.
De dialoog over goed burgerschapsonderwijs gaat echter verder en wordt vanuit de burgerschapsagenda
actief gevoerd, waarbij ook de rol van docentenprofessionalisering een blijvend en
belangrijk aandachtspunt is. Daarnaast hebben we in de afgelopen periode verschillende
organisaties gezien die bezig zijn geweest met het ontwikkelen van een ondersteuningsaanbod
voor docentenprofessionalisering, bijvoorbeeld in de vorm van een minor. Het is goed
om nieuwe inzichten te benutten. Om die reden heb ik aangegeven dat de discussie hierover
wat mij betreft nog niet is uitgekristalliseerd en dat hier ook in de tweede helft
van de burgerschapsagenda aandacht voor moet zijn. Dit is belegd bij het kennispunt.
Actuele ontwikkelingen
De leden willen graag weten hoe zowel het JOB als de NVLM alsnog betrokken kunnen
worden bij de evaluatie van de Burgerschapsagenda, conform de bedoeling van de motie
van de leden Rog en Kuik.
JOB is na de totstandkoming van de burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van
de stuurgroep om de belangen van studenten daarin te vertegenwoordigen. De stuurgroep
burgerschap voert periodiek overleg over de voortgang van de burgerschapsagenda en
eventuele aanpalende onderwerpen. De NVLM heeft, als belangenbehartiger van docenten
maatschappijleer, haar standpunten kenbaar gemaakt ten aanzien van het burgerschapsonderwijs
in het mbo. De zienswijze van JOB, NVLM en andere relevante betrokkenen zijn meegenomen
bij de totstandkoming van de voortgangsbrief. Voor het vervolg, zal ik met JOB en
NVLM het gesprek aangaan hoe hun betrokkenheid bij de uitvoering en evaluatie van
burgerschapsagenda op een nog betere manier vorm kan krijgen, conform de bedoeling
van de motie van de leden Rog en Kuik.
Tenslotte willen deze leden weten of in de eindevaluatie in 2021 wel een objectieve
meting van resultaten wordt opgenomen. Zo ja, welke punten wil de Minister hier concreet
in meenemen, zo vragen de voornoemde leden.
Het instrument voor zelfevaluatie dat wordt ontwikkeld biedt scholen inzicht in de
fase van kwaliteitsverbetering waarin zij zitten. Daarbij komen diverse aspecten (zoals
visie, onderwijs, professionalisering en impact) aan bod die voor kwalitatief burgerschapsonderwijs
van belang zijn. Bij de ontwikkeling van het instrument voor zelfevaluatie zal ook
worden verkend of het mogelijk en wenselijk is om dit te benutten voor het verkrijgen
van een landelijk beeld van de stand van het burgerschapsonderwijs in het mbo.
De aanleiding voor de burgerschapsagenda lag mede in de bevindingen van de Inspectie
van het Onderwijs. Het ligt daarom voor de hand dat zij in de laatste periode van
de agenda nagaan in hoeverre de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs in het mbo
is verbeterd.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie vragen wat de samenhang is met de wet rond het verduidelijken
van de burgerschapsopdracht in het funderend onderwijs en de Burgerschapsagenda in
het mbo. De leden vragen de Minister of de kaders van deze wet ook gaan gelden voor
het mbo, indien dit voorstel wordt aangenomen. Daarnaast ligt er een uitgebreid voorstel
voor burgerschap vanuit curriculum.nu. Kan de Minister toelichten hoe burgerschap
in het mbo hierbij aansluit zodat er doorlopende leerlijnen ontstaan, zo vragen deze
leden.
De Wet tot wijziging van een aantal onderwijswetten in verband met verduidelijking van
de burgerschapsopdracht aan scholen in het funderend onderwijs is louter van toepassing op het funderend onderwijs en dus niet op het middelbaar
beroepsonderwijs. Wel is er aandacht voor een goede aansluiting van het burgerschapsonderwijs
tussen de verschillende onderwijssectoren. Zo sluiten de basiswaarden (menselijke
waardigheid, vrijheid, gelijkwaardigheid en solidariteit) die in het wetsvoorstel
als expliciete kern van de burgerschapsopdracht worden genoemd aan op de kwalificatie-eisen loopbaan en burgerschap in het mbo. Het wetsvoorstel voor het funderend onderwijs beschrijft dat leerlingen
respect voor en kennis van de basiswaarden van de democratische rechtsstaat moeten
hebben en dat zij de sociale en maatschappelijke competenties ontwikkelen die nodig
zijn om deel uit te kunnen maken van de samenleving. Dit komt overeen met de onderliggende
waarden van de kwalificatie-eisen die het mbo hanteert. Met het oog op een goede doorlopende
leerlijn zijn bovendien vertegenwoordigers vanuit het mbo-veld aangesloten bij de
ontwikkelteams van curriculum.nu.
Actielijn 1
De voornoemde leden vragen de Minister hoe de twee onderzoekstrajecten, werkplaats
burgerschap en BurgerschapsLab, met elkaar samenwerken.
Het betreft aparte onderzoekstrajecten, elk met een eigen opzet en verschillende duur.
De Werkplaats is een consortium waarin instellingen vanuit het mbo en het hoger onderwijs
samen, gedurende een periode van tenminste twee jaar, praktijkgericht onderzoek doen
naar burgerschap in relatie tot kritisch denken. Het BurgerschapsLab beoogde om met
studenten en docenten na te denken over concrete voorstellen om burgerschapsonderwijs
te verbeteren. De twee onderzoekstrajecten zijn vanwege de verschillende insteek en
aanpak een mooie aanvulling op elkaar, maar er is in de uitvoering geen directe samenwerking.
Wel zullen de uitkomsten van beide onderzoekstrajecten worden benut in het kader van
burgerschapsagenda. Daarbij wordt ook gekeken naar gemeenschappelijke lijnen.
De leden vragen of de gemeenschappelijke uitgangspunten een aanzet vormen tot een
meer verplichtend karakter van burgerschap binnen het mbo.
De onderzoekstrajecten beogen om op verschillende manieren te verkennen hoe de kwaliteit
van het burgerschapsonderwijs verhoogd kan worden. Inzichten die hieruit voortkomen
kunnen op tal van terreinen liggen, bijvoorbeeld inhoudelijke aspecten, leer- en werkvormen,
de verbinding met de beroepspraktijk en actuele maatschappelijke vraagstukken of de
professionalisering van docenten. De insteek van de burgerschapsagenda is om de inzichten
die voortkomen uit deze actielijn volop te benutten. De uitkomsten van diverse onderzoekstrajecten,
inclusief de practoraten, worden om die reden ook besproken in zowel de stuurgroep
burgerschap als de klankbordgroep burgerschap. De discussie over het verplichtend
karakter van burgerschap in het mbo wordt daarbij ook gevoerd. Dit geeft vooralsnog
geen aanleiding tot een andere invulling van het verplichtend karakter van burgerschap.
Voornaamste insteek is dat de uitkomsten van de op onderzoek gerichte actielijn en
de gemeenschappelijke uitgangspunten die daaruit voortkomen, benut worden voor het
verhogen van de kwaliteit van het burgerschapsonderwijs. Het instrument voor zelfevaluatie
dat wordt ontwikkeld zal ook putten uit de tot nu toe opgedane inzichten. Ook zal
deze op onderzoek gerichte actielijn – en de opbrengsten daaruit – terugkomen in de
eindevaluatie van de burgerschapsagenda en daarmee de discussie voeden over eventuele
vervolgstappen.
Inbreng van de GroenLinks-fractie
Curriculumontwikkeling / kwaliteitsborging
De Minister dringt, naar de mening van de leden terecht, aan op het beter betrekken
van de studenten bij het burgerschapsonderwijs. Ook wordt er aangedrongen op samenwerking
met de bredere omgeving buiten de school. Welke mogelijkheden ziet de Minister concreet
om dit te stimuleren? Is de inspraak van de studenten bij de lessen burgerschap een
gegarandeerde optie en op welke manier wordt gewaarborgd dat de student ook daadwerkelijk
deze ruimte krijgt van een instelling? Is er, andersom, ook een mogelijkheid voor
verbreding van het burgerschapsonderwijs door externe organisaties bij de instellingen
te laten aankloppen? Welke mogelijkheden ziet de Minister voor bijvoorbeeld het bevorderen
van bredere thema’s door inzet van gastdocentschappen? Tevens vragen zij welke waarborgen
voor de kwaliteit van externe organisaties of gastdocentschappen er worden gehanteerd.
Via de uitvoering van de burgerschapsagenda wordt op verschillende manieren ingezet
op het stimuleren van studentenbetrokkenheid. Zo zijn studenten in het BurgerschapsLab
actief geweest om mee te denken over het versterken van het burgerschapsonderwijs.
In het instrument voor zelfevaluatie zal het aspect studentenbetrokkenheid terugkomen,
zodat dit onder de aandacht wordt gebracht van scholen als belangrijk element om aansprekend
burgerschapsonderwijs te realiseren. Daarnaast JOB is na de totstandkoming van de
burgerschapsagenda toegetreden als vast lid van de stuurgroep om de belangen van studenten
daarin te vertegenwoordigen.
Inspirerend burgerschapsonderwijs staat midden in de samenleving. Dit kan door de
verbinding te zoeken met maatschappelijke organisaties en actuele maatschappelijk
thema’s. Er zijn tal van maatschappelijke organisaties met expertise op het gebied
van de vier burgerschapsdimensies en kritische denkvaardigheden. Sommige organisaties
ontwikkelen ook lesmateriaal voor en/of geven gastlessen in het mbo. Vanwege het grote
aantal organisaties is het onwenselijk om alle organisaties bij de scholen te laten
aankloppen. Het aanbod wordt ontsloten via de website van het kennispunt. Op die manier
kunnen docenten deze organisaties en hun aanbod vinden en bepalen of het past bij
hun lessen en studenten. De materialen die worden ontsloten zijn afkomstig van professionele
organisatie die vanuit hun specifieke expertise op het betreffende onderwerp lesmaterialen
hebben ontwikkeld.
Professionalisering
De voornoemde leden juichen toe dat er sterk wordt ingezet op professionalisering
van docenten(teams) die het burgerschapsonderwijs verzorgen. Er wordt ingezet op professionalisering
door middel van bijscholing, nascholingstrajecten en implementatie van het burgerschapsonderwijs
in lerarenopleidingen. In de Staat van het Onderwijs is te lezen dat het burgerschapsonderwijs
nog steeds sterk docent-afhankelijk is. Deze leden vragen in welke mate docenten tijd
en middelen krijgen om dit in praktijk te brengen. Welke stimulans wordt er door de
Minister aan de instellingen gegeven om het burgerschapsonderwijs ook in de hectische
praktijk van het docentschap daadwerkelijk te kunnen implementeren? Worden hier specifiek
extra tijd en middelen voor ter beschikking gesteld vanuit de instellingen en houdt
de Minister hierbij vinger aan de pols? Zo nee, waarom niet, zo vragen deze leden.
Burgerschapsonderwijs behoort, als onderdeel van de drievoudige kwalificering, tot
de wettelijke taak van scholen in het mbo. De middelen om aan deze wettelijke taak
te kunnen voldoen lopen via de lumpsum-bekostiging. Er is geen specifiek geoormerkt
budget voor burgerschap of de professionalisering van docenten op dit thema. Dit valt
onder de verantwoordelijkheid van de school. Via de activiteiten van de burgerschapsagenda,
in het bijzonder die van het kennispunt, worden docenten ondersteund om tot een goede
invulling van burgerschapsonderwijs te komen. Onder meer via de beschikbare lesmaterialen,
het ontsluiten van een professionaliseringsaanbod en de georganiseerde bijeenkomsten,
die goed worden bezocht door docenten.
Samenwerking externe partijen / Actuele ontwikkelingen
De leden van de GroenLinks-fractie ondersteunen de gedachte dat burgerschapsonderwijs
in goede samenwerking met maatschappelijke organisaties wordt vormgegeven. De leden
juichen toe dat de genoemde organisaties meehelpen in de ontwikkeling hiervan. Zij
vragen welke criteria gehanteerd worden bij het al dan niet betrekken van maatschappelijke
organisaties.
De lesmaterialen die worden ontsloten via de website van het kennispunt zijn afkomstig
van professionele organisatie die vanuit hun specifieke expertise op het betreffende
onderwerp lesmaterialen hebben ontwikkeld. Denk dan bijvoorbeeld aan Amnesty International,
Anne Frank Stichting, Humanity House of Nibud. Ook zijn er lesmaterialen die door
scholen zelf zijn ontwikkeld en op deze manier worden gedeeld met anderen. Het is
aan docenten om te bepalen welke lesmethodes- en materialen het best passen bij hun
lessen en studenten.
Acceptatie van diversiteit is voor deze leden van groot belang en ze zijn dan ook
blij met de extra middelen die hiervoor ter beschikking zijn gesteld. Kan de Minister
aangeven op welke manier de kwaliteit van onderwijs in acceptatie van etnische, religieuze
seksuele- en gender acceptatie gewaarborgd wordt? Zijn er partnerorganisaties betrokken
die specifiek op dit thema meedenken? Zo ja, welke? Is de Minister bereid een nog
grotere variatie in partnerorganisaties te betrekken? Zo nee, waarom niet? Ook vragen
zij of ook hier de individuele student inbreng kan leveren op thematische interesses.
De extra middelen die beschikbaar zijn gesteld voor de acceptatie van diversiteit
maken het mogelijk voor het kennispunt hier een apart project met aanvullende activiteiten
op uit te voeren. Via de website van het kennispunt, een podcast en verschillende
themabijeenkomsten zullen docenten worden geïnspireerd met kennis, vaardigheden en
concreet lesmateriaal om met dit onderwerp aan de slag te gaan. Hierbij worden reeds
ontwikkelde materialen door bijvoorbeeld Movisie en Stichting School en Veiligheid
ook meegenomen. Binnen dit project zal breed worden samengewerkt met maatschappelijke
organisaties, maar ook met wetenschappers en de practor Verschillen Waarderen. De
uitvoering van het project ligt met name in 2020, dus de lijst met betrokken organisaties
is nog niet gefixeerd. In de te ontwikkelen lesmaterialen zal er aandacht en ruimte
zijn voor inbreng van studenten.
Tenslotte vragen de leden de aandacht van de Minister voor het volgende: vanuit het
veld horen zij verontrustende geluiden over het feit dat er binnen het burgerschapsonderwijs
nog te weinig aandacht is voor en inzet op preventie van malafide praktijken, zoals
drugsgebruik en het ronselen van kwetsbare studenten voor verschillende doeleinden.
Dit gaat gepaard met een groot gevoel van sociale onveiligheid op diverse instellingen.
Herkent de Minister deze signalen? Zo ja, is zij van mening dat er voldoende wordt
gedaan om dit tegen te gaan? Zijn er ook hier best practices voor preventie bekend?
Is de Minister bereid om dit probleem in samenwerking met de instellingen in kaart
te brengen? Zij vragen of de Minister tevens bereid is om in ieder geval in te zetten
op bewustwording van deze praktijken, bijvoorbeeld door middel van het attenderen
op de gevolgen van kwalijke keuzes of de inzet van ex-delinquenten als gastdocenten.
Veiligheid in en om de school is een noodzakelijke voorwaarde om onderwijs te kunnen
geven en te ontvangen. Scholen en onderwijsinstellingen doen er dan ook alles aan
om goed veiligheidsbeleid op te stellen en na te leven, teneinde hun leerlingen, studenten
en docenten te beschermen, voor te lichten en te ondersteunen. Tegelijkertijd herken
ik het signaal dat er scholen zijn die te maken hebben met problematiek van drugsgebruik,
het ronselen van kwetsbare studenten en het gevoel van onveiligheid dat daarmee gepaard
gaat. Ik ondersteun scholen in het aanpakken van deze problematiek via Stichting School
en Veiligheid, die trainingen en informatie aanbiedt, ook specifiek over preventie
van het ronselen door criminelen. Daarnaast helpen scholen elkaar door in het Netwerk
Integrale Veiligheid kennis en ervaringen uit te wisselen.
Ook help ik scholen bij het in kaart brengen van het veiligheidsgevoel op mbo-scholen
en opleidingen. Scholen maken hiervoor onder andere gebruik van de informatie uit
de Monitor Sociale Veiligheid, de JOB Monitor en het Medewerkersonderzoek. Door middel
van deze informatiebronnen kunnen scholen preciezer weten of en waar binnen hun school
sprake is van een gevoel van sociale onveiligheid. Hierdoor kunnen zij gerichter werken
aan een veilig schoolklimaat voor iedereen.
In sommige gebieden is de ernst van ondermijnende criminaliteit, zoals het ronselen
van studenten, zodanig, dat extra hulp en inzet nodig is. Op 18 oktober 2019 heeft
uw Kamer de brief «Contouren Offensief tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit»
ontvangen van de Minister van Justitie en Veiligheid (Kamerstuk 29 911, nr. 254). In deze brief wordt een plan gepresenteerd voor de aanpak van de criminele (drugs)industrie
en het weerbaarder maken van de samenleving tegen crimineel gedrag. Een op preventie
gerichte wijkaanpak is één van de pijlers van dit brede offensief. In de preventieve
aanpak wordt gebiedsgericht en integraal gewerkt langs de sporen onderwijs, werken,
wonen en veiligheid.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn benieuwd of er plannen zijn om het burgerschapsonderwijs
op termijn mee te laten tellen voor de slaag-zakregeling.
De inspanningsverplichting die geldt voor burgerschap, moet positief zijn afgerond
om te kunnen slagen. In die zin telt burgerschapsonderwijs al mee binnen de slaagzakregeling.
Er is gekozen voor een inspanningsverplichting voor de student en niet voor een resultaatverplichting
in de vorm van een verplicht afsluitend examen omdat er, bij een goede vormgeving
van burgerschapsonderwijs in het mbo, niet slechts wordt gewerkt met een lesboek en
een afsluitende toets waarvoor een cijfer kan worden gehaald. Het streven is om burgerschapsonderwijs
in het mbo integraal onderdeel te laten zijn van de beroepsgerelateerde vakken en
de context van de beroepspraktijk.
Daarnaast zijn de leden benieuwd wat de Minister vindt van de oproep van de Nederlandse
Vereniging van Leraren Maatschappijleer om met docenten, lerarenopleiders en studenten
in gesprek te gaan voor een steviger curriculum voor burgerschap in het mbo.
Het is belangrijk om een open gesprek te voeren met alle betrokkenen over wat goed
burgerschapsonderwijs is en hoe we dit kunnen bevorderen. Dat gebeurt ook in het kader
van de burgerschapsagenda, bijvoorbeeld in het BurgerschapsLab waar studenten en docenten
samen hebben nagedacht over concrete voorstellen voor beter en aantrekkelijker burgerschapsonderwijs.
Ook in de tweede helft van de burgerschapsagenda zal in verschillende gremia dit gesprek
gevoerd worden. Nog belangrijker is dat vooral ook binnen de scholen dit gesprek wordt
gevoerd en omgezet in actie, bijvoorbeeld aan de hand van de reeds ontwikkelde curriculumplanner.
Het MBO Burgerschapslab is ontwikkeld om studenten te helpen burgerschap uit te dragen
en verder te ontwikkelen. Voor drie voorstellen lag een aanjaagsubsidie van € 50.000
klaar om ze in het schooljaar 2019/2020 verder uit te werken en waar mogelijk uit
te testen. Een van deze voorstellen was «The Matrix». De leden hebben vernomen dat
de initiatiefnemers van dit voorstel hebben moeten afzien van de aanjaagsubsidie,
omdat zij veel belemmeringen vanuit het Ministerie van OCW hebben moeten ervaren.
De leden vragen hierover een reactie van de Minister. Klopt het dat de initiatiefnemers
van «The Matrix» een volledige subsidieaanvraag hebben moeten doen? Is de Minister
van mening dat dit goede initiatief voor onderwijsvernieuwing door een teveel aan
regelgeving heeft geleid tot frustratie bij de betrokkenen en uiteindelijk zelfs tot
afzien van de prijs? Kan de Minister de procedure hieromtrent schetsen? De voornoemde
leden vragen welke stappen de initiatiefnemers hadden moeten nemen nadat zij te horen
hebben gekregen dat zij hun idee konden gaan uitwerken.
In het BurgerschapLab hebben 15 groepen van mbo-studenten en mbo-docenten voorstellen
gedaan om het burgerschapsonderwijs in het mbo te verbeteren. Via een jurystemming
tijdens de slotbijeenkomst op 27 maart jl. en een publieksstemming zijn drie voorstellen
geselecteerd voor wie een aanjaagbudget van € 50.000 beschikbaar was. De groepen konden
zelf kiezen hoe zij dit budget wilden inzetten. Er was dus geen verplichting om een
subsidieaanvraag te doen. De enige beperking bij de besteding was dat het geld in
het kader van de rechtmatigheid niet aan natuurlijke personen (individuele studenten
of docenten) zou worden uitgekeerd, maar enkel aan rechtspersonen. Ook werd van de
winnaars verwacht dat zij als groep een gezamenlijke keuze zouden maken voor de besteding
van hun budget.
De drie winnende groepen hebben in juni een adviesgesprek gehad met medewerkers van
het Ministerie van OCW, en vervolgens een keuze kunnen maken uit drie opties om het
beschikbare budget rechtmatig te besteden:
– Gemaakte kosten achteraf declareren via een factuur;
– Een bureau laten inhuren door het Ministerie van OCW, waarbij het ministerie de geldende
aanbestedingsregels zou volgen;
– De eigen mbo-instelling(en) een subsidieaanvraag laten indienen, met advies en ondersteuning
vanuit het ministerie.
Na de zomervakantie zijn twee groepen aan de slag gegaan met de uitwerking van hun
voorstel: één groep heeft gekozen voor de tweede optie. Het Ministerie van OCW heeft
CINOP voor deze groep ingehuurd om het projectvoorstel uit te werken en uit te testen
Een andere groep heeft ervoor gekozen om het Grafisch Lyceum uit Utrecht een subsidieaanvraag
te laten doen. Deze aanvraag is gehonoreerd.
De initiatiefnemers van The Matrix hebben ook gekozen voor de derde optie. Er is uiteindelijk
echter door geen van de instellingen waar leden van deze groep aan verbonden waren
een subsidieaanvraag ingediend. Daarom is het budget dat voor dit voorstel beschikbaar
was niet benut.
In de Burgerschapsagenda mbo 2017–2021 heeft de Minister ingezet op het faciliteren
en stimuleren van culturele ervaringen van studenten en docenten binnen het mbo door
de introductie van de MBO Card. In de voortgangsbrief komt hier niets over terug.
De leden vragen in hoeverre er gebruik wordt gemaakt van de MBO Card. Daarnaast vragen
de leden welke plaats het cultuuronderwijs binnen het vak burgerschap heeft en of
de Minister dit kan toelichten.
De Stichting Cultureel Jongerenpaspoort (CJP) ontvangt sinds maart 2015 subsidie voor
de ontwikkeling en verspreiding van de MBO Card. Deze subsidie is recent verlengd
tot 31 december 2020, zodat er tijd is om de effectiviteit van de MBO Card te evalueren.
Vóór het zomerreces ontvangt uw Kamer de evaluatie van de MBO Card en de beleidsreactie
hierop.
Kunst en cultuur maken geen expliciet onderdeel uit van de kwalificatie-eisen burgerschap,
zoals opgenomen in het Examen- en kwalificatiebesluit beroepsopleidingen WEB. Kunst
en cultuur kunnen echter wel een krachtige manier zijn om studenten te verrijken en
ze te helpen om zich op de vier burgerschapsdimensies en kritische denkvaardigheden
te ontwikkelen. Daarom ben ik blij om te zien dat scholen kunst en cultuur hiervoor
inzetten en dat culturele instellingen aanbod gericht op mbo-studenten ontwikkelen,
zoals de rondleiding De ideale burger van het Rijksmuseum.
Naar aanleiding van de motie van de leden Van den Hul en Jasper van Dijk zijn de kwalificatie-eisen
burgerschap voor het mbo aangescherpt ten aanzien van de acceptatie van diversiteit,
zo valt te lezen in de voortgangsbrief. De burgerschapsopdracht is zo aangepast dat
het voor iedereen duidelijk is dat er aandacht wordt besteed aan acceptatie van diversiteit.
De leden vragen hoe dit in het klaslokaal of op de instelling in het algemeen aan
bod komt. In hoeverre zijn docenten nu in staat om het thema diversiteit aan te snijden
in lessen en zijn zij hier voldoende voor uitgerust, zo vragen de voornoemde leden.
Acceptatie van diversiteit kan op verschillende manieren en momenten aan bod komen
in het onderwijs. In het kader van burgerschap, maar ook daar buiten. We zien al inspirerende
lesmethoden om met deze thematiek aan de slag te gaan. Bijvoorbeeld Streepje voor, ontwikkeld door Critical Mass, waarin studenten inzicht krijgen in de rol die huidskleur
en afkomst spelen in onze samenleving aan de hand van stellingen over concrete voorbeelden
(video’s) uit het dagelijks leven. Ook Gay&School, onderdeel van de Stichting School
en veiligheid, biedt een breed scala aan informatie, tips en materiaal om seksuele
diversiteit en genderdiversiteit bespreekbaar te maken in het onderwijs. Ik heb middelen
vrijgemaakt voor het kennispunt om te komen tot een ondersteuningsaanbod voor mbo-scholen
om op een goede manier invulling te geven aan de recente aanscherping van de kwalificatie-eisen
burgerschap ten aanzien van acceptatie van diversiteit. Hiermee kunnen bestaande voorbeelden
worden opgehaald, nieuwe voorbeelden worden ontwikkeld en de professionalisering van
docenten bevorderd. Bij de vormgeving van het ondersteuningsaanbod wordt ook samengewerkt
met scholen, zodat het ontwikkelde aanbod optimaal aansluit bij wat scholen nodig
hebben.
Daarnaast zijn naar aanleiding van de motie van het lid Jasper van Dijk scholen verplicht
lessen over LHBTI-acceptatie te geven. De leden vragen in hoeverre scholen aan deze
verplichting voldoen. Zijn er scholen waar er nog geen lessen over LHBTI-acceptatie
gegeven worden? Zo ja, welke zijn dit, wat is de reden hiervoor en horen hier sancties
bij? Een andere motie van het lid Jasper van Dijk heeft geregeld dat scholen in het
basisonderwijs en voortgezet onderwijs die weigeren aandacht te geven aan seksuele
diversiteit een sanctie kan worden opgelegd. De leden zijn benieuwd of er scholen
zijn die het weigeren om aandacht te geven aan seksuele diversiteit, en of er scholen
zijn die een sanctie opgelegd hebben gekregen.
Tot nu toe is sprake van drie scholen (één po, twee vo) waarbij de inspectie heeft
geoordeeld dat onvoldoende invulling wordt gegeven aan de verplichting om aandacht
te besteden aan seksuele diversiteit en/of LHBTI-acceptatie. In twee gevallen gaat
het specifiek om het kerndoel Seksualiteit en seksuele diversiteit, in één geval om
de burgerschapsopdracht voor wat betreft de bevordering van verdraagzaamheid. In die
gevallen is er voor scholen sprake van een verbeteropdracht. Om te bepalen in hoeverre
de situatie verbetert, doet de Inspectie aanvullend onderzoek. Als herstel uitblijft,
gaat de Inspectie over tot sanctionering. Op dit moment is er één school waarvan de
bekostiging is opgeschort. Deze opschorting is in december 2019 ingegaan.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
M.H.R.M. Arends, adjunct-griffier