Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller en Groothuizen over hoe Nederlandse bedrijven een mogelijk zeer schadelijke rol spelen bij uitbuiten van Angola
Vragen van de leden Sneller en Groothuizen (beiden D66) aan de Ministers van Financiën en van Justitie en Veiligheid over hoe Nederlandse bedrijven een mogelijk zeer schadelijke rol spelen bij uitbuiten van Angola (ingezonden 23 januari 2020).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën), mede namens de Minister van Justitie en
Veiligheid (ontvangen 3 maart 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar
2019–2020, nr. 1671.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «How U.S. Firms Helped Africa’s Richest Woman Exploit
Her Country’s Wealth»?1
Antwoord 1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Vraag 2
Wat is uw eerste indruk kijkend naar de zogeheten «Luanda Leaks» en de rol die Nederlandse
(financiële) bedrijven hierin spelen?
Antwoord 2
Indien Nederlandse BV’s daadwerkelijk betrokken zijn geweest bij corruptie vind ik
dat zeer ernstig. Deze bedrijven zijn echter niet strafrechtelijk veroordeeld en ik
ben ook niet op de hoogte of er een strafrechtelijk onderzoek loopt. Het is aan het
OM en de betrokken Angolese autoriteiten en eventueel andere daartoe bevoegde autoriteiten
om hier al dan niet onderzoek naar te doen. Ik kan geen uitspraken doen over eventuele
lopende onderzoeken.
Vraag 3
Biedt de huidige wetgeving en opsporings- en handhavingspraktijk voldoende instrumenten
om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders betrokken
bij corruptie zoals beschreven in de zogenaamde «Luanda Papers»? Zo ja, zijn er zaken
opgepakt door de Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD), het Openbaar Ministerie
(OM) of andere toezichthouders, dan wel rechtshandhavers, met betrekking tot Angola?
En hoe zit het met het aanpakken van Nederlandse bedrijven en individuele Nederlanders
met betrekking tot corruptie in andere landen? Hoe gaat het hiermee? Zo nee, kunt
u beargumenteren waarom dit adequaat is?
Antwoord 3
Het Nederlandse instrumentarium om strafrechtelijk op te treden tegen buitenlandse
corruptie is vervat in het Wetboek van Strafrecht (arts. 177–178a; 362–264a) en het
Wetboek van Strafvordering (art. 162). De Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke
corruptie in het buitenland (2012A020) geeft de strafrechtelijke aanpak nadere invulling.
Dit geheel biedt op dit moment voldoende handvatten om Nederlandse bedrijven en individuele
Nederlanders die betrokken zijn bij ambtelijke corruptie op te sporen en te vervolgen.
Deze wet- en regelgeving wordt periodiek geëvalueerd door de Organisatie voor Economische
Samenwerking in Europa (OESO), de Groep van Staten tegen Corruptie van de Raad van
Europa (GRECO) en de VN Commissie tegen Corruptie (UNCAC). Uit deze evaluaties kunnen
aanbevelingen volgen, op basis waarvan Nederland kan bezien waar aanscherping of aanvulling
van beleid en regelgeving gewenst is.
De afgelopen jaren zijn reeds investeringen, specifiek voor de aanpak van niet-ambtelijke
en buitenlandse ambtelijke omkoping, gedaan om corruptie tegen te gaan. In september
2016 is het anti-corruptie centrum (ACC) binnen de FIOD opgericht en in 2017 is een
themateam corruptie bij het OM gestart. Verder werkt FIOD/ACC nauw samen met o.a.
de Rijksrecherche die zich richt op de binnenlandse ambtelijke corruptie. Er lopen
bij de FIOD en het Functioneel en het Landelijk Parket van het OM dientengevolge op
dit moment onderzoeken op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke
corruptie. Met name die laatste onderzoeken zijn internationale en daarmee complexe
langlopende onderzoeken. Ik kan geen uitspraken doen over het oppakken van individuele
onderzoeken, en dus ook niet over de onderliggende casus m.b.t. Angola.
De aanpak van corruptie is verder versterkt via effectieve strafrechtelijke sanctionering.
In 2015 zijn de strafmaxima voor financieel-economische delicten verhoogd om corrupte
bedrijven en personen zwaarder te sanctioneren. Daarnaast wordt er ingezet op internationale
samenwerking in strafzaken. Met samenwerking wil Nederland voorkomen dat gevallen
van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet
worden aangepakt.
Vraag 4
Kunt u nader ingaan op de rol die zogeheten brievenbusmaatschappijen2, ook wel «shell-companies», gevestigd in Nederland spelen in de «Luanda Papers»?
Klopt het dat via deze Nederlandse brievenbusmaatschappijen honderden miljoenen euro’s
onttrokken zijn aan de Angolese staatskas?
Antwoord 4
Uit de berichtgeving in verschillende kranten blijkt dat deze BV’s onder andere zijn
gebruikt voor het beheren van belangen in andere entiteiten. Het vestigen van een
BV in Nederland en het zelfstandig beheer daarvan is toegestaan. Bij het beroeps-
of bedrijfsmatig uitbesteden van het beheer door deze BV’s aan een derde partij is
sprake van een trustdienst en dient de aanbieder van deze dienstverlening over een
vergunning te beschikken. Trustkantoren met een vergunning zijn verplicht om onderzoek
te doen naar hun cliënten. Onderdeel daarvan is ook om onderzoek in te stellen naar
de bron van de middelen die worden gebruikt. DNB houdt toezicht op de naleving van
deze wettelijke vereisten door trustkantoren en doet daarbij geen nader onderzoek
naar de BV’s die door het trustkantoor worden beheerd. We zien dat ondanks zeer strenge
regelgeving in de trustsector integriteitsrisico’s blijven bestaan. Daarom is er in
de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen een onderzoek naar illegale trustdienstverlening
aangekondigd. Het is niet de bedoeling dat de strenge regelgeving in Nederland ertoe
leidt dat de activiteiten worden verplaatst naar de illegaliteit en dat aanbieders
van trustdiensten zich onttrekken aan het toezicht.
Uit het bericht in Trouw blijkt dat de desbetreffende BV’s niet (langer) worden beheerd
door een trustkantoor, maar zelfstandig worden beheerd. Dat betekent dat er geen toezicht
plaatsvindt. Indien en voor zover deze BV’s zijn gebruikt om geld te onttrekken aan
de Angolese staatskas is het aan de betrokken opsporingsautoriteiten om te bepalen
of zij hier onderzoek naar doen.
Vraag 5
Klopt het dat deze brievenbusmaatschappijen nog altijd actief zijn?3 Kunt u bevestigen dat met de aankomende wetgeving aangaande trustkantoren, dergelijke
constructies niet meer mogelijk zijn? Kunt u nader ingaan op de vraag hoe dit precies
onmogelijk gemaakt zou worden? Indien deze constructie nog wel mogelijk zou zijn,
bent u bereid de wet op dit punt aan te scherpen?
Antwoord 5
Uit de berichtgeving begrijp ik dat deze bedrijven zelfstandig werken en geen dienstverlening
ontvangen van een Nederlands trustkantoor. De wetgevingsmaatregelen die ik heb aangekondigd
in de voortgangsbrief plan van aanpak witwassen4 richten zich op dienstverlening door trustkantoren. Dit betekent dat die maatregelen
geen effect hebben op de wijze waarop brievenbusfirma’s zelf zijn ingericht. Deze
bedrijven zullen in de regel wel via andere wegen in aanraking komen met andere poortwachters
van het financiële stelstel, zoals banken, advocaten en notarissen. Op grond van de
huidige regels, die de afgelopen jaren zijn aangescherpt, dienen deze partijen cliëntenonderzoek
te verrichten en daarbij ook onderzoek te doen naar de herkomst van middelen.
Vraag 6
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele
Nederlanders die een rol spelen bij het met lokale partners verkopen van diensten
aan lokale (staats-)ondernemingen tegen kunstmatig opgehoogde prijzen? Hoe vaak zijn
deze mogelijkheden in de afgelopen jaren toegepast?
Antwoord 6
Het betalen van steekpenningen via een lokale tussenpersoon (agent) is een bekende
vorm van omkoping. De steekpenningen die door bedrijven betaald worden om op die manier
zaken te kunnen doen in betreffende landen, worden veelal doorberekend in de prijs
van hun producten. Als voorbeeld hiervan kan de bekende corruptiezaak «Odebrecht»
in Brazilië genoemd worden, waar de verkoopprijs standaard verhoogd werd met 3%. Dergelijke
constructies kunnen leiden tot een strafrechtelijk onderzoek. Zie voor de mogelijkheden
om strafrechtelijk op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11. Zoals in de
beantwoording van deze vragen is vermeld, lopen er op dit moment onderzoeken bij het
OM en de FIOD op het gebied van niet-ambtelijke en buitenlandse ambtelijke corruptie.
Vraag 7
Hoe wordt omgegaan met situaties waarin het Nederlandse bedrijf weliswaar diensten
verleent tegen mogelijk marktconforme tarieven, maar de lokale partner onder het mom
van mede-aannemerschap in werkelijkheid een vergoeding krijgt voor het verkopen van
het project aan een «bevriend inkoper»? Vindt u een dergelijke situatie wenselijk?
Zo nee, welke mogelijkheden zijn er om hiertegen op te treden?
Antwoord 7
Bij het bestrijden van corruptie komen we verschillende verschijningsvormen tegen.
Indien er sprake is van omkoping in de vorm van een vergoeding voor «mede-aannemerschap»
is dat niet wenselijk en ook strafbaar. Corruptie ondermijnt eerlijke concurrentieverhoudingen
en kost de maatschappij en burger veel geld. Zie voor de mogelijkheden om strafrechtelijk
op te treden de beantwoording van de vragen 3 en 11.
Vraag 8
Welke mogelijkheden zijn er om op te treden tegen Nederlandse bedrijven en individuele
Nederlanders die betalingen ontvangen voor diensten via werkmaatschappijen die buiten
de betreffende landen gevestigd zijn, waarmee middelen onttrokken worden aan het rechtsgebied
van het land waar de corrupte activiteiten plaatsvinden? Hoe vaak zijn deze mogelijkheden
in de afgelopen jaren toegepast?
Antwoord 8
Ook in het geval Nederlandse (rechts)personen faciliterend optreden in buitenlandse
corruptiestructuren, wordt strafrechtelijk opgetreden. Een voorbeeld hiervan is vorig
jaar in een perspublicatie naar buiten gebracht.5 Zie voor een verdere toelichting het antwoord op de vragen 3, 6 en 11.
Vraag 9
Zijn er schattingen bekend van wat de financiële impact is van corruptie wereldwijd,
met name ook kijkend naar ontwikkelingssamenwerking? Klopt het dat als gevolg van
corruptie de verwachte kosten van het halen van de Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen,
ook wel Sustainable Development Goals, omtrent water en sanitaire voorzieningen met
$ 48 miljard zijn gestegen?6
Antwoord 9
Er zijn aanzienlijke kosten verbonden aan corruptie. Ten eerste is er de financiële
impact, doordat geld als gevolg van omkoping weglekt, of doordat bijv. een spoorbrug
niet wordt aangelegd op de plek waar het rendement het hoogst zou zijn, maar elders.
Daarnaast zijn er ook gevolgen die minder goed in cijfers zijn weer te geven: zo kan
corruptie de legitimiteit van en het vertrouwen in overheidsinstellingen ondermijnen.
Ook kunnen gemarginaliseerde en kwetsbare groepen onevenredig geraakt worden, waardoor
ongelijkheid wordt vergroot. Corruptie kan dus op verschillende manieren een beperkende
factor zijn bij de implementatie van de Sustainable Development Goals. Omdat corruptie
zich grotendeels aan het zicht onttrekt, is het niet mogelijk om schattingen van de
verwachte kosten van corruptie bij het behalen van de SDG’s, zoals in geval van water
en sanitatie, te verifiëren.
Het Internationaal Monetair Fonds (IMF) heeft in 2016 geraamd dat corruptie in de
publieke sector de wereldwijde economie meer dan «$ 1,5 trillion» kost. Dat is ongeveer
10 keer zoveel als het geld dat de Wereldbank in dat jaar uitgaf aan ontwikkelingshulp.
Vraag 10
Hoe verklaart u de Nederlandse positie op de Exporting Corruption Index van Transparancy
International, waar de Nederlandse justitie als «beperkt actief» wordt geïndexeerd?7
Antwoord 10
Het rapport Exporting Corruption van Transparency International stelde in 2018 inderdaad
dat Nederland onvoldoende handhaafde op buitenlandse omkoping. Deze conclusie was
gebaseerd op het aandeel dat Nederland heeft in de wereldexport en het aantal strafzaken
omtrent buitenlandse omkoping in de jaren 2014–2017. Echter, het aandeel van Nederland
in de wereldexport is relatief hoog. Onze belangrijkste handelspartners zijn landen
met relatief beperkte corruptierisico’s. Het is daarom van belang om de risico’s en
resultaten in verhouding te bezien.
Vraag 11
Deelt u de mening dat de Nederlandse justitie en Belastingdienst prioriteit moeten
geven aan onderzoek naar mogelijke corruptie in het buitenland? Zo ja, hoe gaat u
dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Het is voor Nederland van groot belang om corruptie te voorkomen en te bestrijden.
Dit doen wij vanuit een brede en integrale benadering, waar een groot aantal diensten
(zoals het OM, de FIOD en de Belastingdienst) bij is betrokken. Ook onderzoek en vervolging
van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping, waarbij er een link met Nederland kan
worden gelegd, hoort bij deze benadering. Zoals in het antwoord op vraag 3 reeds is
vermeld, zijn er in de afgelopen jaren investeringen gedaan om de opsporing en vervolging
van buitenlandse en niet-ambtelijke omkoping nog verder te verstevigen. Deze investeringen
tonen het belang dat Nederland geeft aan de aanpak van deze vormen van corruptie.
De intensivering van corruptiebestrijding betekent dat er meer aandacht is voor bronnen
en signalen op het terrein van corruptie. Dit leidt ook tot meer strafrechtelijke
onderzoeken. Deze concrete onderzoeken zijn – mede door het internationale karakter –
vaak langdurig en complex van aard.
Een aantal grote internationale corruptieonderzoeken door de FIOD heeft inzicht gegeven
in de structuren en verschijningsvormen van corruptie en de betrokkenheid daarbij
vanuit Nederland. Deze kennis en ervaring wordt gebruikt om dergelijke corruptieonderzoeken
nu met meer effect en impact te kunnen uitvoeren. Op dergelijke internationale strafrechtelijke
onderzoeken wordt nu extra capaciteit geïnvesteerd. De focus ligt daarbij op de betrokkenheid
van Nederlandse (rechts)personen. Momenteel zijn er buitenlandse ambtelijke corruptieonderzoeken
onderhanden. Over individuele onderzoeken of betrokkenheid van individuele landen
kunnen geen mededelingen worden gedaan.
Daarnaast investeert FIOD/ACC in het ontwikkelen en delen van kennis op het gebied
van corruptie, het samenwerken met publieke en private partijen (zowel nationaal als
internationaal) en het vergroten van awareness.
Verder worden dit jaar de inspanningen van de Nederlandse overheid om corruptie effectief
te bestrijden, beoordeeld door leden van de Working Group on Bribery van de OESO en
van de VN Commissie tegen Corruptie. Naar verwachting leidt tot voor de zomer 2020
tot een openbaar rapport met eventuele aanbevelingen.
Vraag 12
Hoe beoordeelt u de rol die een aantal bekende consultancykantoren die ook werkzaam
zijn in Nederland, zoals de Boston Consulting Group, McKinsey & Company en PwC, spelen
in de «Luanda Papers»? Wat zegt dit volgens u over de «due dilligence»-processen die
doorlopen zijn bij deze kantoren, zeker in het licht van het feit dat sommige banken
weigerden om zaken te doen met deze klanten?
Antwoord 12
Consultancybureaus vallen als zodanig niet onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Dit betekent dat zij niet hoeven
te voldoen aan de verplichtingen in de Wwft, zoals het verrichten van cliëntenonderzoek
(due diligence-processen) en monitoren van transacties. Ook als consultancybureaus
niet onder de reikwijdte van de Wwft vallen, vind ik het van belang dat zij een integere
bedrijfsvoering voeren. Dit betekent dat zij hun best doen om hun klanten te leren
kennen zodat zij in staat zijn om dienstverlening aan niet-integere klanten zoveel
mogelijk te voorkomen. Indien consultancybureaus ook accountancyactiviteiten verrichten
of belastingadvies verstrekken, moeten zij wel voldoen aan de verplichtingen in de
Wwft. Ik vind het zeer belangrijk dat alle Wwft-instellingen zich hieraan houden en
gedegen onderzoek doen naar hun cliënten, om te voorkomen dat het financiële stelsel
wordt gebruikt voor witwassen, terrorisme of andere vormen van criminaliteit.
Vraag 13
Verlopen deze «due dilligence»-processen anders voor het consultancybureau PwC, daar
zij ook in de accountancysector zitten, dan voor consultancybureaus met enkel een
adviesafdeling, zoals Boston Consulting Group en McKinsey & Company?
Antwoord 13
Zoals blijkt uit het voorgaande antwoord vallen consultancybureaus die enkel adviesdiensten
verlenen, niet onder de reikwijdte van de Wwft. Dit betekent dat zij niet verplicht
zijn om onderzoek te doen naar hun cliënten. De risico’s op witwassen en financieren
van terrorisme zijn bij adviesdienstverlening laag, onder andere omdat zij geen tegoeden
aanhouden of transacties uitvoeren voor hun klanten. Consultancybureaus worden dan
ook niet genoemd als risicosector in de nationale risicoanalyse (NRA) of supranationale
risicoanalyse (SNRA). Bovendien zullen de partijen aan wie consultancybureaus advies
verlenen, al dan niet als zij dat advies ten uitvoer brengen, met andere poortwachters
van het financiële stelsel in aanmerking komen, zoals accountants, trustkantoren,
belastingadviseurs of banken. Deze laatstgenoemde dienstverleners dienen uiteraard
wel onderzoek te doen naar die partijen. Dit voortdurende cliëntenonderzoek moet hen
in staat stellen om te beoordelen of de transacties van die partijen passen binnen
hun risicoprofiel. Zo nodig dient daarbij ook een onderzoek plaats te vinden naar
de bron van de middelen die voor die transacties gebruikt worden.
Vraag 14
Hoe is de regulering van consultancybureaus in Nederland en internationaal geregeld?
Denkt u dat dit, gezien hetgeen door de «Luanda Papers» openbaar is gemaakt, voldoende
is? Zo nee, bent u bereid dit op Europees en internationaal niveau, bijvoorbeeld bij
de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), aan te jagen?
Antwoord 14
Nederland neemt deel aan verschillende internationale werkgroepen tegen corruptie,
en in het bijzonder de OESO «Working Group on Bribery» (WGB). Deze werkgroep ontwikkelt
en monitort de implementatie van verschillende instrumenten en maatregelen voor de
aanpak van buitenlandse omkoping. Daarnaast is Nederland lid van tal van andere gremia
die zich inzetten tegen corruptie, zoals de hiervoor beschreven GRECO, de EU en de
VN. Middels deze lidmaatschappen zet Nederland steevast in op integriteitsbevordering
en corruptiebestrijding. Wij proberen onze «best practices» met andere landen te delen
en nieuwe thematiek op te brengen.
Vraag 15
Deelt u de mening dat, gezien de grote rol die consultancybureaus spelen in de «Luanda
Papers», het een omissie is dat het woord «consultancy» slechts eenmaal voorkomt in
de, op 2 januari 2019 gewijzigde, Leidraad Wwft, Wwft BES en Sanctiewet?8 Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 15
Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van vraag 12 en 13 zijn consultancybureaus
als zodanig niet aangemerkt als een instelling in de zin Wwft. Dit betekent dat zij
niet onder de reikwijdte van Wwft vallen en om die reden ook niet hoeven te voldoen
aan de verplichtingen die voortvloeien uit die wet. Desalniettemin vind ik het belangrijk
dat consultancybureaus hun klanten kennen en dienstverlening aan personen of bedrijven
met verkeerde bedoelingen zoveel mogelijk proberen te voorkomen.
De algemene Leidraad Wwft en Sanctiewet 1977 heeft als doel om instellingen behulpzaam
te zijn bij de uitvoering van de verplichtingen die voortvloeien uit de Wwft, zoals
het verrichten van cliëntenonderzoek en het monitoren van transacties. Indien consultancybureaus
tevens een accountantskantoor zijn of belastingadvies verstrekken, kwalificeren zij
wel als Wwft-instelling en moeten zij zich ook houden aan de verplichtingen van de
Wwft. In die gevallen is de Leidraad op hen van toepassing.
Vraag 16
Denkt u dat, gelijk aan binnen de accountancysector is gebeurd door de instelling
van de Monitoring Commissie Accountancy en de Commissie Toekomst Accountancysector,
het ook wenselijk is om te kijken naar de kwaliteit van de consultancysector? Zo ja,
hoe wilt u hier actief uitvoering aan gaan geven, daarbij rekening houdend met het
feit dat «consultant» een vrij beroep is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 16
Accountants maken onderdeel uit van een gereglementeerde beroepsgroep en vervullen
een publieke taak in de samenleving met de uitvoering van de wettelijke controles.
Voor het uitvoeren van deze publieke taak dienen accountants aan wettelijke vereisten
te voldoen en accountantsorganisaties in het bezit te zijn van een vergunning. De
commissies hebben onderzoek gedaan gericht op deze publieke en wettelijke taak. Het
is mijns inziens niet mogelijk, ook niet met nader onderzoek, met zekerheid te zeggen
wie welke adviezen geeft als vrije beroepsbeoefenaar. Een commissie met een onderzoeksopdracht
hiernaar lijkt me dan ook niet doeltreffend. Bovendien zijn consultancybureaus niet
langer als «vrij beroep» aan te merken indien zij naast adviestaken ook activiteiten
als accountant of belastingadviseur verstrekken. Zij zijn dan gehouden aan de verplichtingen
in de Wwft. Toezicht op de naleving van deze Wwft-verplichtingen wordt uitgeoefend
door het Bureau Financieel Toezicht. Een onderzoek naar het introduceren van deze
verplichtingen voor de consultancysector is niet aan de orde omdat de risico’s op
witwassen en financieren van terrorisme in deze sector laag zijn. De consultancysector
wordt namelijk niet als risico aangemerkt in de NRA of SNRA. Bovendien zijn er andere
partijen zoals banken, accountants, trustkantoren en belastingadviseurs die de noodzakelijke
poortwachtersrol vervullen.
Vraag 17
Denkt u dat, naar aanleiding van de bekendmakingen van de «Luanda Papers», een IMVO-convenant9 voor de consultancy van toegevoegde waarde kan zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja,
welke stappen gaat u hiertoe ondernemen?
Antwoord 17
Er zijn op dit moment negen sectoren met een Internationaal Maatschappelijk Verantwoord
Ondernemen (IMVO)-convenant. Bij deze IMVO-convenanten is er sprake van een samenwerkingsverband
tussen de sector, maatschappelijk middenveld en overheid, en zijn er afspraken vastgelegd
om samen de negatieve effecten op mens, dier en milieu zo veel mogelijk te mitigeren
en adapteren door te handelen volgens de OESO-richtlijnen en United Nations Guiding
Principles (UNGP’s). Een IMVO-convenant is vrijwillig maar niet vrijblijvend. Om een
zo effectief mogelijk resultaat te boeken is het van belang dat het initiatief voor
een convenant uit de sector zelf komt. Het is daarom zaak om eerst te bezien welke
maatregelen (bindend en niet bindend) er al bestaan en in hoeverre een dergelijke
maatregel als noodzakelijk wordt beschouwd vanuit de consultancy sector zelf, voordat
ik mij kan uitspreken over de mogelijk toegevoegde waarde van een IMVO-convenant voor
de consultancy sector. Overigens evalueert het kabinet op dit moment het IMVO-beleid
en kijkt zij daarbij ook of er additionele (dwingende) maatregelen genomen moeten
worden.
Vraag 18
Zou u, als additioneel drukmiddel voor goed gedrag, consequenties overwegen voor de
dienstverlening van bij buitenlandse corruptie betrokken bedrijven aan de Nederlandse
overheid?
Antwoord 18
U bent in april 2019 geïnformeerd over het idee om een «verbeterprogramma» voor bedrijven
te introduceren, wat mijns inziens tot structurele verbetering binnen een bedrijf
kan leiden.10 Nieuwe strafbare feiten kunnen worden voorkomen, of eerder worden gedetecteerd. Daarnaast
heb ik toegezegd te onderzoeken op welke wijze de kosten die aan een verbeterprogramma
zijn verbonden kunnen worden betaald, en door welke organisaties kan worden gecontroleerd
of het verbeterprogramma wordt uitgevoerd, ook indien de betreffende rechtspersoon
niet onder het toezicht van een toezichthouder valt. Dit onderzoek is lopende, en
over de conclusies kan ik nog geen uitspraak doen.
Vraag 19
Hoe beoordeelt u de stelling van corruptie-experts Pyman, Horowitz en Vermeulen dat
het in Nederland nog vaak moeilijk blijkt overtreding van de wet, bijvoorbeeld omtrent
omkoping, wettig aan te tonen?11
Antwoord 19
Mark Pyman, Brook Horowitz en Geert Vermeulen stellen dat autoriteiten in Nederland
moeite hebben om voldoende bewijs te vinden om bedrijven effectief te kunnen vervolgen
voor (betrokkenheid bij) omkoping. Uit de gegeven voorbeelden doelen ze vooral op
buitenlandse omkoping. Zoals ik heb vermeld in mijn antwoord op vraag 3 en 11, is
het strafrechtelijk onderzoek naar buitenlandse corruptie per definitie arbeids- en
tijdsintensief. De resultaten van de verhoogde inspanningen, mede in het kader van
de gedane investeringen bij de FIOD en het OM, zijn pas op termijn zichtbaar. Het
OM verwacht dat er een stijgende lijn is in het aantal strafrechtelijke onderzoeken.
In algemene zin geldt dat omkoping lastig te detecteren en te bewijzen is omdat zowel
de omkoper als de omgekochte er belang bij hebben de omkoping te verhullen. Beide
partijen zijn immers strafbaar. Ook worden de verhullingsmethodieken steeds complexer
en internationaler. In meerdere nog lopende onderzoeken, loopt de FIOD/ACC er tegenaan
dat de betalingen niet rechtstreeks worden gedaan aan een buitenlandse ambtenaar,
maar aan een derde partij. Hoewel ook indirecte betalingen strafbaar zijn gesteld
in het Nederlands Wetboek van Strafrecht, is het in de praktijk lastig gebleken om
de betreffende betaling in verband te brengen met een ambtenaar. Het verband tussen
de betaling aan een derde partij in het buitenland en een ambtenaar is moeilijk achterhalen.
Een extra complicerende factor is dat de informatie over de uiteindelijk belanghebbende(n)
achter een tussengeschoven onderneming niet altijd beschikbaar of te achterhalen is.
Als deze informatie wel aanwezig is, dan kan het zo zijn dat door tussenkomst van
een advocaat of notaris de stukken niet inzichtelijk zijn voor opsporingsinstanties
op grond van het geheimhoudingsrecht.
Vraag 20
Wat is uw standpunt met betrekking tot de mogelijkheden om, net als in de Verenigde
Staten, het Verenigd Koninkrijk en Brazilië, vervolging van bedrijven al mogelijk
te maken wanneer bewezen kan worden dat bedrijven onvoldoende maatregelen hebben genomen
om omkoping en corruptie te voorkomen?
Antwoord 20
Ik heb kennisgenomen van de mogelijkheden in andere landen om bedrijven te vervolgen
wanneer zij niet of onvoldoende compliant zijn met te nemen maatregelen om omkoping
en corruptie te voorkomen. Zoals gesteld in mijn antwoord op vraag 14, neemt Nederland
deel aan tal van internationale gremia waarin effectieve manieren van corruptiebestrijding
worden gedeeld. Daarnaast heb ik u reeds in april 2019 geïnformeerd12 over hoe ik bijzonderheden van de buitenlandse aanpak van corruptie voor zover relevant
in ogenschouw kan nemen bij de doorontwikkeling van het Nederlandse anti-corruptiebeleid.
Vraag 21
Zijn eventuele boetes, schadevergoedingen en schikkingen waartoe bedrijven veroordeeld
worden of die bedrijven treffen, aftrekbaar van belastingen in Nederland? Zo ja, vindt
u het acceptabel dat de Nederlandse burger daarmee meebetaalt aan corrupt gedrag van
deze bedrijven?
Antwoord 21
Hoewel de Nederlandse heffing over winst in beginsel waardevrij is, kan ik in zijn
algemeenheid opmerken dat dit kabinet en voorgaande kabinetten, daartoe aangespoord
door uw Kamer, hebben gemeend paal en perk te moeten stellen aan de aftrekbaarheid
van bepaalde geldsommen. Zo kent de Nederlandse wet onder meer een aftrekuitsluiting
voor kosten en lasten die verband houden met geldboeten opgelegd door een strafrechter,
geldsommen betaald aan een staat of een onderdeel daarvan ter voorkoming van strafvervolging,
in het kader van een strafbeschikking (of daarmee vergelijkbare buitenlandse wijze
van bestraffing), bestuurlijke boeten (en daarmee vergelijkbare buitenlandse boeten).
Tevens geldt een aftrekuitsluiting voor kosten en lasten die verband houden met misdrijven
ter zake waarvan de belastingplichtige door een Nederlandse strafrechter bij onherroepelijke
uitspraak is veroordeeld en misdrijven ter zake waarvan een strafbeschikking onherroepelijk
is geworden.
Vraag 22
Kunt u deze vragen apart beantwoorden?
Antwoord 22
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.