Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden de leden Westerveld, Renkema en Futselaar over het rapport van WOinActie ‘Inventarisatie omvang en gevolgen van structureel overwerk aan de Nederlandse universiteiten’
Vragen van de leden Westerveld, Renkema (beiden GroenLinks) en Futselaar (SP) aan de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het rapport van WOinActie «Inventarisatie omvang en gevolgen van structureel overwerk aan de Nederlandse universiteiten» (ingezonden 23 januari 2020).
Antwoord van Minister Van Engelshoven (Onderwijs, Cultuur en Wetenschap), mede namens
de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 21 februari 2020).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het feit dat ruim 700 universiteitsmedewerkers collectief
melding hebben gemaakt van de werkomstandigheden bij de Inspectie SZW?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de desbetreffende medewerkers structureel ruim
één derde boven hun reguliere contractomvang onbetaald overwerken?
Antwoord 2
Ik heb begrepen dat de desbetreffende medewerkers melding hebben gemaakt van structureel
overwerk boven hun reguliere contractomvang. Het is aan de Inspectie SZW om te onderzoeken
of dit inderdaad het geval is.
Vraag 3
Wat is de huidige wet- en regelgeving omtrent onbetaald overwerk? Is het wettelijk
toegestaan om structureel gemiddeld 12 tot 15 uur per week extra onbetaald over te
werken en dit tevens niet te kunnen compenseren met verlofdagen?
Antwoord 3
Als het gaat om de uitbetaling van gewerkte (over-)uren door werknemers, is de Wet
minimumloon en vakantiebijslag (Wml) van toepassing. Op grond van deze wet is de werkgever
verplicht voor ieder gewerkt uur gemiddeld minstens het wettelijk minimumloon te betalen.
Indien daarover in de van toepassing zijnde cao en arbeidsovereenkomst afspraken zijn
opgenomen bestaat de mogelijkheid om overwerk te compenseren in betaalde vrije tijd.
Boven de verplichting uit de Wml wordt de definiëring en betaling en/of compensatie
van overuren overgelaten aan het (cao-)overleg tussen werkgevers en werknemers. Een
werkgever mag dus niet in strijd komen met de Wml, met de cao, of met hetgeen hij
met de werknemer is overeengekomen. Daarnaast kan een medewerker die structureel meer
uren werkt dan in zijn of haar arbeidsovereenkomst is overeengekomen een verzoek doen
voor een verhoging van zijn of haar arbeidsomvang. In het Burgerlijk Wetboek is namelijk
het rechtsvermoeden opgenomen dat deze overuren tot je arbeidsomvang behoren als je
langer dan 3 maanden zoveel werkt.
Als het gaat om het maximaal te werken aantal uren geldt in beginsel de Arbeidstijdenwet
(Atw). Daarin staan de gebruikelijke normen, zoals maximaal 12 uur arbeid per dienst
en een gemiddelde arbeidsduur per week van maximaal 48 uur. Het is aan de Inspectie
SZW om te beoordelen of deze normen worden nageleefd. Hieraan dient nog wel te worden
toegevoegd dat de normen van de Atw niet van toepassing zijn op werknemers, wier jaarlijks
in geld vastgesteld loon driemaal het wettelijk minimumloon of meer bedraagt.
Dit alles laat onverlet dat een werkgever op grond van de Arbowet de verplichting
heeft om maatregelen te treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen of
in ieder geval te beperken. Daarnaast dient de werkgever zich als goed werkgever te
gedragen. Ook dit begrip dient een belangrijke rol te spelen, juist in gevallen dat
er in het arbeidscontract of in de cao geen duidelijke afspraken zijn vastgelegd over
overwerk en de wijze van compensatie daarvan. Overigens dient in een dergelijke situatie
ook de medewerker zich als goed werknemer te gedragen, bijvoorbeeld door ook zelf
zijn grenzen goed in de gaten te houden en tijdig aan te geven wanneer die in zicht
beginnen te komen. Ook de medezeggenschap heeft hierbij een taak.
Vraag 4
Deelt u de mening dat de overheid een voorbeeldfunctie heeft rondom het naleven van
arbeidsvoorwaarden en acceptabele werkdruk? Zo ja, wat vindt u ervan dat universiteitsmedewerkers
dusdanig op hun tandvlees lopen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Iedere werkgever moet maatregelen treffen om psychosociale arbeidsbelasting te voorkomen
of in ieder geval te beperken, zo ook de overheid. Universiteiten zijn overigens geen
overheid, maar zelfstandige instellingen die door de overheid bekostigd worden. Er
wordt door steeds meer partijen aandacht besteed aan werk- en prestatiedruk.
Vraag 5
Wat is volgens u de oorzaak van de hoge werkdruk onder universiteitsmedewerkers en
een navenante cultuur van structureel overwerk?
Antwoord 5
In de Strategische agenda hoger onderwijs en onderzoek «Houdbaar voor de toekomst»
(Kamerstuk 31 288, nr. 797) ben ik ingegaan op een aantal van de oorzaken waaronder hoge aanvraagdruk, meer
onderwijstaken door de stijgende studentenaantallen en een dominante onderzoekscultuur.
Vraag 6
Bent u het met de indieners eens dat de hoge werkdruk onder universiteitsmedewerkers
een structureel probleem betreft? Zo ja, welke nieuwe acties gaat u als stelselverantwoordelijke
concreet ondernemen om de werkdruk in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek
te verlagen? Zo nee, waarom blijven nieuwere concrete acties uit?
Antwoord 6
In de Strategische Agenda hoger onderwijs en onderzoek heb ik aangegeven dat ik zie
dat het systeem van het hoger onderwijs en onderzoek onder druk staat.
Meer samenwerking zal leiden tot minder overlap, meer synergie en minder onnodige
onderlinge competitie en verdringing. Dat moet meer rust brengen in het hoger onderwijs
en onderzoek. Ik ga de samenwerking in onderwijs en onderzoek onder andere langs de
volgende lijnen stimuleren:
Het aanpassen van de onderwijs- en onderzoeksbekostiging (meer balans tussen vaste
en variabele deel);
Het krachtig doorzetten van sectorplannen;
Beleid om de aanvraagdruk omlaag te brengen;
Meer vaste contracten en meer waardering voor onderwijs, impact en teamscience.
Vraag 7
Wat vindt u van de oplossingsrichting van WOinActie om meer personeel aan te stellen
en meer uren toe te kennen aan onderwijsactiviteiten?
Antwoord 7
Van instellingen mag verwacht worden dat zij omstandigheden creëren waarin signalen
over verkeerde inschatting van onderwijsuren tijdig herkend worden en serieus worden
genomen. De personeelsgeleding van de medezeggenschap en het lokale vakbondoverleg
kunnen hier een belangrijke bijdrage aan leveren. In het onderzoek van het Ministerie
van OCW naar de toereikendheid van het macrobudget zal tevens aandacht worden besteed
aan de vraag of de gewenste kwaliteit te verzorgen is onder acceptabele omstandigheden.
Zie ook het antwoord op vraag 5 en 6.
Vraag 8
Bent u ervan op de hoogte dat ruim 40% van het wetenschappelijke personeel in Nederland
werkt op basis van tijdelijke contracten? Vindt u dat wenselijk en zo ja, waarom?
Zo nee, wat is uw streefcijfer en binnen welk tijdspad moet dit aandeel omlaag worden
gebracht? Wat is uw rol als bewindspersoon in het omlaag brengen van het aantal tijdelijke
contracten?
Antwoord 8
Dat is ons bekend. Dit percentage van ruim 40% gaat over het gehele personeel bij
de universiteiten, dus met inbegrip van OBP, post-docs en de promovendi. Hoewel het
Ministerie van OCW niet de werkgever is, proberen we wel deze trend te keren, door
minder concurrentie en meer samenwerking te stimuleren. Meer stabiliteit in de bekostiging
zal bijdragen aan minder flexibele contracten. Daarvoor is dit jaar een eerste stap
gezet door de vaste voet in de bekostiging te vergroten.
En zoals aangekondigd in de strategische agenda «houdbaar voor de toekomst», gaat
de Minister van OCW met de instellingen in gesprek over meer vaste dienstverbanden
en wordt er bij instellingen op aangedrongen dat zij hier werk van maken. De Minister
van OCW wil met de VSNU in bestuurlijk overleg afspraken maken over het verminderen
van de flexibele contracten.
Ook gaat de Minister van OCW de VSNU en haar leden vragen zich te verdiepen in de
vraag waarom de ene Nederlandse universiteit het zoveel beter doet dan de andere universiteit
op het gebied van flexibele contracten.
Omdat de arbeidsvoorwaarden gedecentraliseerd geregeld zijn is dit een onderwerp voor
sociale partners in het cao overleg. In de cao-Nederlandse universiteiten is in 2015
een afspraak gemaakt om het percentage tijdelijke dienstverbanden bij het WP terug
te brengen. De universiteiten hebben het percentage binnen de WP-categorieën hoogleraren,
universitair hoofddocenten, universitair docenten en docenten terug gebracht naar
22% in 2016 conform cao-afspraak en naar 18% in 2018. Hierbij zijn promovendi en post-docs
buiten beschouwing gelaten omdat deze functies per definitie tijdelijk zijn.
Vraag 9
Kunt u een overzicht met de Kamer delen over het aandeel vaste- en flex-contracten
binnen universiteiten van de afgelopen twintig jaar?
Antwoord 9
Tijdelijk personeel (WP en OBP) in FTE in % (exclusief promovendi)
jaar
1999
2000
2001
2002
2003
2004
2005
2006
2007
2008
percentage
17
17
21
22
21
21
21
22
23
24
jaar
2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
percentage
26
26
25
26
27
28
28
28
27
27
Bron: WOPI (VSNU)
Vraag 10
Bent u bereid om de Inspectie SZW opdracht te geven een onderzoek in te stellen naar
de werkomstandigheden waarin onder meer de normurensystematiek en «grijs verzuim»
onderzocht wordt?
Antwoord 10
De inspectie SZW heeft de melding van WO in Actie in behandeling genomen. De inspectie
SZW zal deze in volle omvang betrekken bij de reeds geplande inspecties bij de 14
Nederlandse universiteiten (naar aanleiding van een eerdere rapportage van het Landelijk
Netwerk Vrouwelijke Hoogleraren waarin onder meer melding werd gemaakt van structurele
ongewenste omgangsvormen richting vrouwelijke hoogleraren). In de inspecties zal ook
de in de melding genoemde normurensystematiek en het grijs verzuim aan de orde zijn.
Vraag 11
Kunt u bovenstaande vragen één voor één uitgebreid beantwoorden?
Antwoord 12
Ja.
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van het lid Van den Hul
(PvdA), ingezonden 22 januari 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020,
nr. 1849).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede namens
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.