Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Moorlag over een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie
Vragen van het lid Moorlag (PvdA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Staatssecretaris van Financiën over een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse industrie (ingezonden 6 december 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat), mede namens de Minister
voor Milieu en Wonen en de Staatssecretaris van Financiën (Fiscaliteit en Belastingdienst)
(ontvangen 10 februari 2020) Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020,
nr. 1127
Vraag 1
Kent u het bericht «Belasting op industriële luchtvervuiling veelbelovend» en het
Centraal Planbureau (CPB) policy paper «Belasting op luchtvervuiling in de industrie»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse
industrie op korte termijn zorgt voor een snelle afname van vervuilende emissies en
praktisch uitvoerbaar is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet en over welke onderzoeken
beschikt u die het tegendeel beweren?
Antwoord 2
De verkenning van het CPB laat zien dat een belasting op luchtvervuiling in de Nederlandse
industrie kan leiden tot afname van vervuilende emissies van CO2, SO2, NOx en fijnstof. Daarmee zit het CPB op één lijn met eerdere eigen analyses (in samenwerking
met het PBL) en bijvoorbeeld de High-Level Commission on Carbon Prices2. Beprijzing is een interessante maatregel voor emissiereductie en het kabinet werkt
dan ook al aan de invoering van een heffing op emissies van CO2 die in 2021 in moet gaan.
Het CPB gaat er in de verkenning van uit dat een deel van de technieken voor het reduceren
van luchtvervuiling die nu al beschikbaar zijn, ook op zeer korte termijn toegepast
kan worden. Het zou nader onderzoek vergen om te toetsen in hoeverre toepassing op
korte termijn mogelijk is en op welke termijn de effecten van een heffing materialiseren.
Aanpassing van bestaande installaties vraagt in de onderzochte bedrijfstakken (staal-,
kunstmest- en ethyleenproductie) mogelijk om grote investeringen die voor bedrijven
tijd kosten om te plannen en uit te voeren. Ook de vraag of, en zo ja op welke termijn,
een heffing op luchtverontreiniging (naast de heffing op CO2) ingevoerd zou kunnen worden, zou nader onderzoek vergen. Daarbij zou het de voorkeur
hebben dat Nederland zich aansluit bij een Europees traject, om ook luchtverontreiniging
vanuit het buitenland te verminderen en om mogelijke weglekeffecten te voorkomen.
Vraag 3
Deelt u de mening van het CPB dat een belasting op de uitstoot van de Nederlandse
industrie de vervuilende emissies sneller en sterker kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen? Zo ja, welke consequenties verbindt u hieraan? Zo nee, waarom
niet en waar blijkt uit dat CO2-reductiemaatregelen beter werken?
Antwoord 3
De verkenning van het CPB laat zien dat de CO2-reductiemaatregelen die worden ingevoerd onder het Europese systeem voor handel in
emissierechten (ETS) reeds tot een aanzienlijke reductie van luchtvervuiling leiden,
zij het op langere termijn. Het CPB heeft voor de verkenning echter geen doorrekening
gedaan van de in het Klimaatakkoord opgenomen maatregelen voor de industrie (zie p.
6 van de CPB verkenning) en ook niet van de maatregelen in het Schone Lucht Akkoord
(zie antwoord op vraag 5). Nader onderzoek is nodig om te bezien of een belasting
op de uitstoot van de Nederlandse industrie de vervuilende emissies sneller en sterker
kan laten dalen dan CO2-reductiemaatregelen, zoals de CO2-heffing.
Vraag 4
Wat is uw reactie op de door het CPB berekende productiedaling per 2030 en 2050 ten
gevolge van de belasting op luchtvervuiling? Met hoeveel zal de productie dalen ten
gevolge van de kosten die de industrie moet maken voor CO2-reductiemaatregelen?
Antwoord 4
De verkenning van het CPB geeft aan dat bedrijven de kosten van een heffing op luchtvervuiling
zouden kunnen beperken door voor de goedkoopste combinatie van technologieën te kiezen.
De marginale kostenstijging in de bestudeerde deelsectoren varieert tussen minder
dan 1% en maximaal 3,1% (ten opzichte van het basispad). In het CPB-model rekenen
de bedrijven deze extra kosten volledig door aan hun (inter)nationale klanten. Dit
leidt dan tot productiedalingen van ca. 4 à 8% in 2030. Het CPB schetst in de verkenning
zelf ook onzekerheden, waardoor de uitkomsten zich begeven binnen aanzienlijke bandbreedtes
(tussen 0 en 16,1% productiedaling).
Deze dalingen lijken gering, maar zijn evenwel substantieel en kunnen grote effecten
hebben op de regionale economie en werkgelegenheid. Bovendien gaat in ieder geval
voor broeikasgassen op, dat een verplaatsing van uitstoot niet bijdraagt aan het bestrijden
van klimaatverandering. De vervuiling verplaatst zich in plaats van dat de vervuiling
afneemt.3 Dit weglekeffect kan groter uitpakken, omdat het CPB-model niet meeneemt dat internationaal
opererende producenten van kunstmest, ethyleen en staal in een periode van 30 jaar
ook de keuze hebben om hun productiecapaciteit in zijn geheel elders op te bouwen.
Het kabinet zet daarom voor de reductie van broeikasgassen in op een pakket aan maatregelen
bestaande uit de CO2-heffing voor de industrie, subsidies voor de onrendabele top (SDE++) en innovatie.
Het toepassen van (nieuwe generaties van) schone industriële productietechnologie
op steeds grotere schaal zorgt voor steeds lagere kosten, waardoor die op termijn
ook zonder subsidie rendabel worden. De CO2-heffing (heffing met ruime, maar geleidelijk afnemende heffingsvrije voet) zorgt
daarnaast voor een borgingsmechanisme om het emissiereductiedoel voor de industriesector
te halen. Met dit integrale beleidspakket zouden de benodigde investeringen op zichzelf
niet tot prijsverhoging en productiedaling bij bedrijven hoeven leiden.
Vraag 5
Bent u voornemens om plannen voor een belasting voor industriële luchtvervuiling nader
te bestuderen dan wel uit te werken? Zo ja, op welke termijn worden de resultaten
daarvan bekend? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De inzet van het kabinet op luchtkwaliteit is het uitvoeren van het Schone Lucht Akkoord
(SLA) dat toewerkt naar 50% gezondheidswinst in 2030 ten opzichte van 20164. Daarin zijn ook maatregelen voor de industrie opgenomen. De industrie levert ook
een relevante bijdrage aan emissiereductie vanuit het Klimaatakkoord. Ook de maatregelen
die zijn afgesproken met andere dan de door het CPB onderzochte (deel)sectoren (met
name de Elektriciteitssector) kunnen bijdragen aan een betere luchtkwaliteit.
Mocht in de toekomst de emissiereductie achterblijven bij de doelen, dan ligt het
in de rede om de kosten en baten van aanvullende instrumenten te verkennen. Daarbij
zal per type emissie goed gekeken moeten worden naar de relatieve meerwaarde van verschillende
vormen van beprijzen ten opzichte van ander instrumentarium, zoals wet- en regelgeving.
Daarbij zou ook de reikwijdte van eventuele beprijzing moeten worden bezien; naast
de industrie kunnen immers ook mobiliteit en landbouw bijdragen aan minder luchtvervuiling
(wat de CPB-verkenning niet meeneemt). Met het oog op behoud van een gelijk speelveld
zou een Europese aanpak van beprijzen de voorkeur hebben.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat -
Mede namens
J.A. Vijlbrief, staatssecretaris van Financiën -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, minister voor Milieu en Wonen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.