Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over o.a. de evaluatie problemen toegang tot digitale leermiddelen bij de start van het schooljaar in vo en mbo
32 034 Digitale leermiddelen
Nr. 32
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 5 februari 2020
De vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft een aantal vragen en
opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
over de brief van 15 februari 2019 over de evaluatie problemen toegang tot digitale
leermiddelen bij de start van het schooljaar in vo en mbo (Kamerstuk 32 034, nr. 29), over de brief van 16 maart 2018 houdende het Fiche: Actieplan voor digitaal onderwijs
(Kamerstuk 22 112, nr. 2525), over de brief van 21 maart 2019 over digitalisering in het primair en voortgezet
onderwijs (Kamerstuk 32 034, nr. 31), over de brief van 17 april 2018 over de afname onderdeel wereldoriëntatie bij digitale
afname Centrale Eindtoets (Kamerstuk 31 293, nr. 389) en over de brief van 14 juni 2019 over Storing leerlingvolgsysteem zorgt voor vertraging
uitslagbepaling eindexamen voortgezet onderwijs (Kamerstuk 31 289, nr. 399).
De vragen en opmerkingen zijn op 18 december 2019 aan de Minister voor Basis- en Voortgezet
Onderwijs en Media voorgelegd. Bij brief van 5 februari 2020 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Tellegen
De griffier van de commissie, De Kler
Inhoud
I
Vragen en opmerkingen uit de fracties
2
•
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
2
•
Inbreng van de leden van de D66-fractie
3
•
Inbreng van de leden van de SP-fractie
4
II
Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
6
I Vragen en opmerkingen uit de fracties
Inbreng van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief inzake
Evaluatie problemen toegang tot digitale leermiddelen bij de start van het schooljaar
in vo1 en mbo2. Zij hebben hierover nog enkele vragen en opmerkingen.
De leden van deze fractie lezen in de brief over digitale leermiddelen3 dat de betrokken partijen verzekerd hebben dat ze aan de slag gaan met de aanbevelingen
en het treffen van maatregelen om de regie en communicatie tussen alle partijen te
verbeteren. Er komt een verbeterprogramma. Wanneer kan de Kamer de resultaten hiervan
verwachten? Hoe gaan de verantwoordelijke Ministers ervoor zorgen dat dit verbeterprogramma
goed wordt gemonitord? En hoe waarborgen de Ministers dat er ditmaal geen problemen
zijn met de toegang tot digitale leermiddelen in het onderwijs, zo vragen deze leden.
Verder hebben de leden van deze fractie met belangstelling kennisgenomen van het fiche
betreffende het Actieplan voor digitaal onderwijs4. Deze leden vragen hoe wenselijk het is om het Digital Education Action Plan via
de Europese bevoegdheid te laten verlopen; is het niet slimmer om deze programma’s
bij lidstaten te beleggen, aangezien deze dan beter maatwerk kunnen leveren?
Ook lezen deze leden dat een snel breedbandinternet wordt gestimuleerd door het EU-netwerk
van Broadband Competence Offices, die een informatiecampagne voor scholen zullen uitrollen
in kansarme regio’s. Welke regio’s zijn dit? In hoeverre helpt een informatiecampagne
bij de stimulering van snel breedbandinternet? Deze leden willen weten wat de meerwaarde
hiervan voor Nederland is.
Deze leden lezen tevens dat de Westerse Balkan gebruik kan maken van de digitale-gereedheidacties
binnen het funderend onderwijs. De leden willen weten welke landen dit precies zijn
en waarom deze keuze is gemaakt.
Voorts lezen deze leden dat er een Europees platform gecreëerd moet worden voor digitaal
hoger onderwijs, gesteund door Erasmus+. Wat is de prognose van de hoeveelheid budget
die hiervoor binnen Erasmus+ wordt gealloceerd? Daarnaast lezen deze leden over een
EU Code Week. Zij vernemen graag hoe de doelmatigheid van dit project wordt gemeten.
Verder lezen zij dat er een EU-brede bewustzijnscampagne wordt gestart over onlineveiligheid
en cyberhygiëne. Hoe wordt de doelmatigheid hiervan getoetst en is dit niet een zoveelste
voorlichtingscampagne die ook door de lidstaten zelf wordt uitgevoerd? Deze leden
willen weten wat de meerwaarde hiervan is.
Voorts hebben de leden van deze fractie met interesse kennisgenomen van de brief over
digitalisering in het primair en voortgezet onderwijs5. Deze leden hebben hierbij enige vragen over de digitaliseringsagenda. Zij lezen
dat er door samenwerking tussen schoolbesturen bij de inkoop van ICT-toepassingen
een gunstigere prijs-kwaliteitsverhouding is bereikt. Toch zien de leden dat nog niet
alle schoolbesturen hieraan deelnemen. Zij vragen de Minister hoe hij dit verder gaat
stimuleren, aangezien het een besparing van onderwijskosten meebrengt voor hetzelfde
product.
Deze leden zijn blij dat de Minister zich ervoor heeft ingezet om met een digitaliseringsagenda
te komen. De leden lezen dat er in de komende jaren zal worden geconcentreerd op vijf
speerpunten. Kan de Minister meer duidelijkheid geven over de vraag om hoeveel jaar
het hierbij gaat? Zullen er tussenevaluaties of een eindevaluatie plaatsvinden? Zo
ja, op welke termijn? Verder lezen de leden dat een van de speerpunten van de digitaliseringsagenda
is dat leraren en leerlingen digitaal geletterd zijn. De leden lezen dat hierbij de
focus voornamelijk ligt op het bijbrengen van vaardigheden aan de leerlingen. Hoe
verzekert de Minister evenwel dat de leraren de juiste vaardigheden hebben om deze
succesvol op de leerlingen over te brengen? De leden lezen dat de pabo een belangrijke
rol hierin speelt. Kan de Minister deze rol verder toelichten? Verder vragen de leden
hoe leraren die al langere tijd in het onderwijs werken, zullen worden bijgeschoold
op het gebied van digitalisering.
Aangaande de samenwerking binnen en buiten het onderwijs vinden deze leden het goed
om te lezen dat de Minister de dialoog faciliteert met niet alleen leraren en schoolleiders,
maar ook met het bedrijfsleven. Deze leden vragen de Minister hoe vaak deze dialoog
plaatsvindt en of er concrete dingen uit zijn voortgekomen. Zo ja, kan de Minister
deze dan toelichten? Wat voor onnodige knelpunten voorziet de Minister? Is de Minister
tegen enige knelpunten aangelopen? Ook willen deze leden weten hoe de Minister een
verdere samenwerking met het bedrijfsleven gaat promoten.
Naar aanleiding van de brief over de Afname onderdeel wereldoriëntatie bij digitale
afname Centrale Eindtoets6 hebben de leden van deze fractie met bezorgdheid kennisgenomen van de storing die
heeft plaatsgevonden bij de afname van deze eindtoets. Zij vragen de Minister of er
in 2019 soortgelijke storingen hebben plaatsgevonden.
Inbreng van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de brief van de
Minister over digitalisering in het funderend onderwijs. Deze leden willen de Minister
nog enkele vragen voorleggen over de digitaliseringsagenda en de digitale infrastructuur
van scholen.
De leden van deze fractie zien dat de speerpunten om digitale geletterdheid te bevorderen
worden geconcretiseerd door de oprichting van SIVON7. Dit gebeurt in samenwerking met Kennisnet, SURF en de PO/VO-raden. Deze leden hebben
eerder via een motie ertoe opgeroepen om tot een sectorbrede samenwerking te komen.
Wat zijn de doelstellingen voor deelname aan SIVON? Ook willen deze leden weten of
het uiteindelijk verplicht wordt om deel te nemen.
Verder hebben de leden van deze fractie vernomen dat de Minister het in de digitaliseringsagenda
heeft over «leermiddelen die werken voor de gebruiker». Dit wekt de suggestie dat
er een consultatie van onderwijzend personeel heeft plaatsgevonden. Uit de brief van
de Minister maken de leden echter op dat leraren en ander uitvoerend onderwijspersoneel
niet betrokken zijn geweest. Ook blijkt er binnen de organisatiestructuur van SIVON
geen ruimte voor inbreng van leraren. De schoolbesturen beslissen over de inkoop van
infrastructuur en leermiddelen. Hiervoor hoeft het betreffende schoolbestuur niet
zijn medezeggenschapsraad te raadplegen. Naar de mening van deze leden is het zeer
wenselijk dat bij de aanbesteding van nieuw materiaal en infrastructuur, leraren en
leerlingen kunnen worden geraadpleegd. Is de Minister het met deze leden eens dat
de rol voor deze groep nu niet op het juiste niveau is? Daarnaast willen deze leden
weten of de Minister van plan is om onderwijzend personeel nog te betrekken bij de
uitwerking van de digitaliseringsagenda.
Met betrekking tot het thema internetverbindingen hebben de leden van deze fractie
vernomen dat de regeling die de mogelijkheid biedt om aanlegkosten tot de helft te
vergoeden, is verlopen. De Minister constateerde in maart dat slechts de helft van
de scholen gebruik heeft gemaakt van deze regeling. Het belang van een goede internetverbinding
is in de huidige tijd ontzettend groot. Heeft de Minister zicht op hoeveel scholen
nu geen gebruik hebben gemaakt van de regeling? Hoeveel scholen hebben op dit moment
geen snelle internetverbinding? Deze leden vragen de Minister om een inventarisatie
te geven van de maatregelen die worden genomen om deze scholen alsnog van een goede
internetinfrastructuur te voorzien.
Voorts constateren de leden van deze fractie in de brief van de Minister van Buitenlandse
Zaken van maart 2018 inzake het EU-fiche dienaangaande dat de Europese Commissie met
het Digital Education Action Plan is gekomen, waarin onder andere doelstellingen voor
het beter gebruikmaken van digitale technologie en het ontwikkelen van vaardigheden
en competenties worden genoemd. Deze leden vragen de Minister om aan te geven in hoeverre
bovenstaand plan overeenkomt met de Nederlandse doelstellingen. Daarnaast vragen deze
leden de Minister om aan te geven of programma’s uit het plan, zoals SELFIE, bij scholen
bekend zijn en in hoeverre daarvan gebruik wordt gemaakt.
Inbreng van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de stukken over digitalisering
in het funderend onderwijs. Deze leden hebben daar nog vragen over. Ook hebben deze
leden vragen over de rol van Google in ons onderwijs.
De leden van deze fractie hebben kennisgenomen van de digitaliseringsagenda voor het
primair en voortgezet onderwijs in de desbetreffende brief. Deze leden zijn van mening
dat ook het onderwijs niet kan ontkomen aan digitalisering. Zij vragen de Minister
echter wel waar de kosten voor digitalisering in het funderend onderwijs moeten komen
te liggen. Zo blijkt uit de Schoolkostenmonitor 2018–20198 dat de kosten voor ICT vo-breed zijn gestegen. Er worden hogere bedragen door ouders
opgegeven en tegelijkertijd maken meer ouders kosten voor ICT als onderdeel van de
digitalisering van het onderwijs. Acht de Minister het wenselijk dat de kosten voor
ouders stijgen? Waaraan ligt die stijging volgens de Minister? Daarnaast is het voor
ouders vaak onduidelijk wat de consequentie is als zij de ICT-middelen niet kunnen
of willen aanschaffen. Kan de Minister toezeggen dat hij bij de scholen gaat benadrukken
dat de regels omtrent het al dan niet betalen voor bijvoorbeeld een laptop of tablet,
voor ouders duidelijk te vinden moeten zijn, zodat dezen een afgewogen keuze kunnen
maken om hiervoor wel of niet te betalen? En is de Minister daarnaast van mening dat,
gezien de stappen die worden gezet voor de digitalisering in het funderend onderwijs,
de bekostiging van leerdevices (laptops, tablets) bij de ouders moeten blijven liggen?
De leden vragen de Minister om diens antwoord op dit punt toe te lichten.
Daarnaast zijn de leden van deze fractie benieuwd hoe het kabinet de rol van digitalisering
binnen het onderwijs in bredere zin ziet, zulks mede naar aanleiding van uitlatingen
van de Minister van Economische Zaken en Klimaat Wiebes en Minister Slob. De eerste
had het in relatie tot het investeringsfonds over investeringen in onderwijs, maar
dan niet in de salarispositie van docenten, maar in «slimmere oplossingen». Aan welke
oplossingen denkt het kabinet hierbij? En waarom denkt het kabinet dat die oplossingen
slimmer zijn dan het investeren in een salaris van docenten dat recht doet aan zowel
het verantwoordelijke werk als het opleidingsniveau van docenten? Ook Minister Slob
liet de Kamer recentelijk weten dat er geïnvesteerd wordt in een uitgebreidere aanpak
van het lerarentekort, maar dat hij gelooft dat onder andere door de inzet van digitale
hulpmiddelen de impact van het lerarentekort kan worden verkleind zonder dat dit ten
koste gaat van de kwaliteit van het onderwijs. Deelt het kabinet de mening van de
voornoemde leden dat, wanneer dit mogelijk was geweest, private onderwijsinstellingen
vermoedelijk allang op deze manier les hadden gegeven, terwijl deze scholen zich juist
onderscheiden door kleine klassen en meer aandacht van de docent voor de leerling?
De leden vragen hoe volgens het kabinet die inzet van digitale hulpmiddelen eruitziet.
Verder merken de leden van deze fractie het volgende op over de positie van Google
in het Nederlandse onderwijs. In 2017 benoemde The New York Times al de zorgen omtrent
«the Googlification of the classroom» in de Verenigde Staten, oftewel «de googlisering
van het klaslokaal»9. Volgens Kennisnet is nog niet hard te maken dat er ook sprake is van de googlisering
van het klaslokaal in Nederland. Google en Microsoft hebben bij scholen echter wel
een flinke voet aan de digitale grond en Google heeft in het primair onderwijs de
meeste invloed, aldus Kennisnet10. De Volkskrant berichtte afgelopen november dat 70% van de scholen in het primair
onderwijs gebruikmaakt van Googlesoftware. Het marktaandeel van Google in het Nederlandse
onderwijs zou tussen 2016 en 2019 met grofweg 30% per jaar zijn gestegen11. Wat vindt de Minister van deze ontwikkeling? Is de Minister het met deze leden eens
dat deze ontwikkeling zeer zorgelijk is? Deelt de Minister de analyse van deze leden
dat het verdienmodel van Google primair buiten het onderwijs ligt, en dat Google vooral
geld verdient aan persoonsgegevens en het kunnen anticiperen op onlinegedrag van mensen?
Leidt dit dan niet noodzakelijkerwijs tot de conclusie dat het voor Google economisch
interessant is om tegen lage tarieven een grote positie op de leermiddelenmarkt te
verwerven, teneinde vervolgens gebruik te kunnen maken van de daarmee opgedane persoonsgegevens?
Deze leden vragen de Minister wat dit betekent voor de bescherming van kinderen tegen
handel in en met hun persoonsgegevens, en wat deze googlisering van ons onderwijs
betekent voor Nederlandse uitgeverijen en leveranciers. Is er volgens de Minister
sprake van een eerlijk en gelijk speelveld, nu Google zijn intrede heeft gedaan in
het Nederlands onderwijs? Daarnaast zijn de leden benieuwd naar hoe de Minister tegen
de stelling aankijkt dat met de opkomst van techbedrijven in het onderwijs de publieke
ruimte steeds meer privaat wordt. Acht de Minister deze ontwikkeling wenselijk? Zo
nee, hoe gaat hij er dan voor zorgen dat die langzaam privatiserende ruimte opnieuw
publiek wordt?
De leden van deze fractie maken zich niet enkel zorgen over de monopoliepositie die
Google tracht te verwerven in ons onderwijs, maar ook over de andere intenties van
het techbedrijf en over de manier waarop Google met privacy omgaat. Is de Minister
ervan op de hoogte dat Google het privacyconvenant, waarin met schoolbesturen en uitgevers,
distributeurs en leveranciers afspraken zijn gemaakt over de omgang met leerlinggegevens,
niet heeft ondertekend? Wat vindt de Minister hiervan? In het eerdergenoemde artikel
in de Volkskrant noemt Esther Crabbendam van Bits of Freedom de opmars van Google
zorgwekkend. Zij geeft aan dat Google vaker beloften heeft gedaan over privacy en
die vervolgens heeft gebroken. Ook hoogleraar media en digitale samenleving José van
Dijck stelt dat Google een bedrijf is, en geen weldoener die gratis software uitdeelt;
wij betalen Google in data. Ook leerlingen die gebruikmaken van de leeromgeving van
Google betalen het techbedrijf dus in data. Kan de Minister toelichten hoe Google
omgaat met de data die het verzamelt van leerlingen? Gaat Google daadwerkelijk fatsoenlijk
en volgens de wet- en regelgeving om met de privacy van leerlingen, zoals het zelf
aangeeft? Het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft onlangs een Data protection
impact assessment (DPIA) gegund12. Met een DPIA kan worden vastgesteld wat er daadwerkelijk met data gebeurd is. Is
de Minister bereid om deze DPIA ook op het onderwijs toe te spitsen? Zo nee, waarom
niet? Tot slot vragen de voornoemde leden of de Minister daarnaast kan afdwingen dat
de data die Google van leerlingen verzamelt, op geen enkele wijze mag worden gebruikt
om onder andere gerichte reclames op bijvoorbeeld YouTube te tonen. Mocht de Minister
dat niet kunnen, dan vernemen zij graag een toelichting van de Minister.
II Reactie van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Ik wil de leden van de VVD-, D66- en SP-fracties danken voor hun vragen over digitalisering
in het funderend onderwijs.
De leden van de VVD-fractie vragen naar de voortgang van het verbeterprogramma dat
is gestart na de problemen bij de toegang tot digitale leermiddelen bij de start van
het schooljaar 2017/2018. Dit verbeterprogramma is na een evaluatie van de problemen
opgezet en heeft direct zijn vruchten afgeworpen. Bij de start van het schooljaar
2018/2019 en ook bij aanvang van het huidige schooljaar (2019/2020) hebben zich nauwelijks
problemen voorgedaan. Het programma blijft de komende jaren bestaan omdat het voorziet
in de benodigde centrale regie en goede communicatie tussen alle betrokken partijen
en de scholen.
Ook hebben deze leden een aantal vragen over het Digital Education Action Plan van
de Europese Commissie. De VVD-fractie benadrukt terecht de nationale competentie op
het gebied van het stimuleren van digitaal onderwijs. De Europese Unie heeft op grond
van het Verdrag inderdaad maar beperkte bevoegdheden op onderwijsterrein, en allereerst
zijn de lidstaten zelf aan zet om effectief en efficiënt beleid te ontwikkelen. Hierbij
kunnen ze echter profiteren van de ervaringen die andere landen hebben opgedaan. Ook
kan het efficiënter zijn om nieuwe initiatieven gezamenlijk, op Europees niveau, te
ontwikkelen, standaarden af te spreken, etc. De Europese Unie heeft op grond van artikel
165 VWEU dan ook de taak om dergelijke samenwerking en de onderlinge uitwisseling
van ervaringen en informatie te bevorderen, die de kwaliteit van het onderwijs ten
goede kan komen. Een actieplan dat lidstaten inspireert en stimuleert tot actie, en
eventueel ook ondersteund met Europese middelen uit het Erasmus+ programma of andere
EU-programma’s, vormt hiervoor naar het oordeel van het kabinet een goed instrument.
Het EU-netwerk van Broadband Competence Offices stimuleert snel breedbandinternet.
De leden van de VVD-fractie vragen welke regio’s hier aanspraak op kunnen maken en
wat de meerwaarde hiervan voor Nederland is. Dit WiFi4EU-inititief is gericht op lokale
gemeenschappen, niet specifiek op scholen. Doel van het initiatief is om gratis internet
voor burgers te realiseren in de publieke ruimte (in parken, op pleinen, bibliotheken,
etc.) Indieners kunnen aanspraak maken op een voucher van € 15.000 en die voucher
kan gebruikt worden voor de aanleg van WiFi in de publieke ruimte, daar waar er nog
geen Wifi is. Ook Nederlandse gemeenschappen kunnen hier aanspraak op maken. Voor
Nederlandse scholen voorziet dit initiatief niet in een structurele invulling van
hun benodigde connectiviteit.
Deze leden willen tevens weten welke landen uit de Westerse Balkan precies gebruik
kunnen maken van de digitale-gereedheidacties binnen het funderend onderwijs en waarom
deze keuze is gemaakt. De betreffende landen zijn Servië, Montenegro, Bosnië en Herzegovina,
Noord-Macedonië, Kosovo en Albanië. Dit zijn kandidaatlidstaten van de Europese Unie.
De digitale agenda voor de Westerse Balkan is onderdeel van een bredere politieke
strategie om de samenwerking met de genoemde landen te versterken.
Ook wordt er gevraagd naar het beschikbare budget voor het realiseren van een Europees
platform voor digitaal hoger onderwijs, gesteund door Erasmus+. Over een periode van
drie jaar is er een budget van € 2.664.880 beschikbaar voor het realiseren van dit
platform. Het project wordt geleid door de Panthéon-Sorbonne Universiteit als onderdeel
van het OpenU-consortium, samen met 10 partners.
Dezelfde leden vernemen graag hoe de doelmatigheid van de EU Code Week wordt gemeten.
Het doel van de Code Week is het promoten van coderen en digitale geletterdheid bij
Europese burgers door het organiseren van veel verschillende activiteiten. De doelmatigheid
van de Code Week wordt gemeten aan de hand van het aantal activiteiten gedurende de
week. En dat aantal neemt elk jaar toe (in 2019 waren er 72.372 activiteiten in 2018
43.542). In 2019 vonden meer dan 85% van de activiteiten plaats op scholen, om leerlingen
in aanraking te laten komen met coderen. In 2018 werden in Nederland 90 initiatieven
georganiseerd en in 2019 was er een lichte toename naar 122 initiatieven. Overigens
ligt de focus voor activiteiten in Nederland niet meer op het (eenmalig) aanjagen
van programmeerlessen. Er wordt gewerkt aan een volgende stap, waarbij de initiatieven
niet eenmalig in het jaar worden georganiseerd, maar structureel worden ingebed in
het curriculum.
De laatste vraag in relatie tot het Digital Education Action Plan van de leden van
de VVD-fractie gaat over de doelmatigheid en meerwaarde van een EU-brede bewustzijnscampagne
over onlineveiligheid en cyberhygiëne. Online veiligheid en cyberhygiëne zijn geen
bedreigingen die bij de grens stoppen. Naast het delen van informatie en good-practices
op niveau van de Safer internet centres is er door internationale samenwerking beter zicht op risico’s en trends. Op Safer
Internet Day in februari 2010 participeerden meer dan 1 miljoen kinderen, ouders en
leraren in Europa in online activiteiten gericht op mediawijsheid, online veiligheid
en cyberhygiëne. Meer dan 17.000 scholen hadden die dag aandacht voor dit thema. De
bewustzijnscampagne gaat gepaard met het verzamelen van goede voorbeelden, online
materialen en het versterken van netwerken binnen Europa, ondersteund door een online
portal (The better internet for kids portal).
De leden van de VVD-fractie vragen naar hoe ik een grotere deelname aan SIVON door
onderwijsbesturen kan stimuleren. De toenemende samenwerking tussen grote én kleine
schoolbesturen in de coöperatie SIVON is een goede ontwikkeling. SIVON versterkt de
samenwerking tussen schoolbesturen onder andere door de gezamenlijke inkoop van ict-producten
en diensten. Daarnaast ondersteunt SIVON besturen met kennisdeling en expertise. Dit
leidt naar verwachting tot een beter passend aanbod aan ict-producten en diensten
met ruimte voor innovatie en een betere prijs/kwaliteitverhouding voor scholen. Zo
zorgt SIVON in samenwerking met Kennisnet op dit moment voor een veilige en betaalbare
internetvoorziening voor alle scholen. Ik juich de ontwikkeling van SIVON toe en heb
op verzoek van de PO-Raad en VO-raad voor de periode 2019–2023 gemiddeld in totaal
€ 10 mln. per jaar beschikbaar gesteld als startsubsidie om deze voorziening te realiseren.
Samen met de andere diensten die SIVON aanbiedt, leidt deze «dienst veilig internet»
op korte termijn tot een nog aantrekkelijkere propositie voor schoolbesturen om lid
te worden. Dit naast de inspanningen van SIVON op het terrein van andere ict-diensten,
informatiebeveiliging en privacy en leermiddelen. Voorts breng ik, waar ik kan, de
voordelen van het lidmaatschap van SIVON bij scholen en besturen onder de aandacht.
Zo heb ik in het najaar een groep schoolbestuurders ontvangen op het ministerie rond
dit thema en breng ik dit via nieuwsbrieven en in werkbezoeken onder de aandacht.
De leden vragen naar de duur van de digitaliseringsagenda en of er (tussentijdse)
evaluaties plaatsvinden. Met de digitaliseringsagenda zijn er gezamenlijke en richtinggevende
ambities geformuleerd voor de diverse initiatieven en activiteiten die op gebied van
digitalisering lopen. De looptijd van de activiteiten verschilt, er is niet sprake
van één groots centraal geregisseerd programma. In 2023 zal een evaluatie plaatsvinden,
mede in het licht van actuele ontwikkelingen, zoals de uitwerking van de op 13 december
2019 aan uw Kamer verstuurde groeibrief.13
Ook vragen de leden van de VVD-fractie hoe we ervoor gaan zorgen dat ook leraren de
benodigde vaardigheden verwerven om digitale geletterdheid een goede plek in het curriculum
te geven. Voor een succesvolle introductie van digitale geletterdheid in het curriculum
is ondersteuning en scholing voor bestaande én aankomende leraren van essentieel belang,
zoals ik ook heb toegelicht in de kabinetsreactie op de voorstellen van Curriculum.nu.14 Didactische vaardigheden maken hier een belangrijk deel vanuit. Mede hierom is het
zeer wenselijk om de lerarenopleidingen in de vervolgfase van de vernieuwing van het
curriculum een stevige rol te geven. Op dit moment wordt er gewerkt aan de concrete
uitwerking van plannen – in lijn met de bredere aanpak van de actualisatie van het
curriculum – hoe de ondersteuning van leraren er precies uit komt te zien: dit vindt
in samenspraak met het onderwijsveld plaats. In deze plannen is in ieder geval aandacht
voor de opvolging van het advies van de Coördinatiegroep om digitale geletterdheid
een integraal onderdeel van het curriculum voor het funderend onderwijs te maken en
de lerarenopleidingen hier nauw in te betrekken. Streven is om in samenwerking met
lerarenopleidingen voorbeeldmaterialen en scholingsaanbod voor leraren te laten ontwikkelen.
De leden vragen naar de betrokkenheid van de private sector bij de uitwerking van
de digitaliseringsagenda. Over het algemeen vraagt het bedrijfsleven om structurele
aandacht voor digitale geletterdheid in het funderend onderwijs. Met partijen als
NLDigital, NL2025 en ook met individuele bedrijven zijn contacten. Zo heeft het bedrijfsleven
aangeboden te willen helpen bij het stimuleren van digitale geletterdheid van leerlingen
en leraren. Zij ondernemen hiertoe al diverse initiatieven. Ik ben in gesprek met
het bedrijfsleven om de samenwerking in dienst te laten staan van de realisatiefase
van de curriculumverbetering, zodat de inspanningen van het bedrijfsleven optimaal
bijdragen aan de uitdagingen waar scholen voor staan. Bijvoorbeeld door middel van
het verzorgen van gastlessen op gebied van techniek, scholing, de inzet van ICT-professionals,
initiatieven op gebied van programmeren, excursies.
Tot slot vragen de leden van de VVD-fractie naar het verloop van de digitale Centrale
Eindtoets in 2019. In 2019 is er geen digitale afname geweest van de Centrale Eindtoets.
Hierover heb ik uw Kamer geïnformeerd op 29 november 2018 (Kamerstuk 31 293, nr. 422). De oorzaak hiervan is dat een voldoende stabiele digitale afname door DUO niet
kon worden gegarandeerd. Voor 2020 is dat wel het geval. Afgelopen jaar zijn daarvoor
noodzakelijke ICT-stappen gezet die zorgen voor een stabiele afnameomgeving.
De leden van de D66-fractie vragen naar de doelstellingen met betrekking tot SIVON.
SIVON wil met het lidmaatschap bereiken dat besturen hun samenwerking versterken om
beter passende ict-producten en diensten voor hun onderwijs te verkrijgen, zodat schoolbesturen
en scholen zelf meer ruimte hebben om aandacht te besteden aan hun onderwijsdoelstellingen.
Door samen op te trekken, in te kopen en kennis te bundelen krijgen schoolbesturen
de beschikking over passende, veilige en betrouwbare producten en diensten en kennis.
Samen staan zij sterker en kunnen ze meer regie voeren op de ontwikkelingen en vraag
aan marktpartijen. Hoewel de voordelen van de coöperatie toenemen naarmate het aantal
leden groeit, en ik graag zie dat alle besturen lid worden, ben ik op dit moment niet
voornemens om het lidmaatschap van SIVON uiteindelijk te verplichten.
Ook vragen deze leden naar de betrokkenheid van leraren bij SIVON. De onderwijskundige
vrijheid en de verantwoordelijkheid om passende leermiddelen met een adequate infrastructuur
in te kopen voor hun scholen ligt bij de schoolbesturen. Dit doen besturen uiteraard
met inbreng en inspraak van leraren en leerlingen omdat de keuzes hiervoor nauw samenhangen
met de pedagogische en onderwijskundige keuzes van de scholen. SIVON heeft vooralsnog
geen rol in het maken van deze inhoudelijk keuzes en heeft daarom geen directe relatie
met leraren of leerlingen, dit pakt het schoolbestuur op in de voorbereiding van de
inkoop. Overigens ziet SIVON dat schoolbesturen het bepalen van de wensen en eisen
bij de inkoop van producten en diensten vaak in een werk-, regie- of stuurgroep doen,
waarin een bredere vertegenwoordiging zitting heeft.
Op de vraag naar het betrekken van leraren bij de uitwerking van de digitaliseringsagenda
kan ik kort zijn. Het is zeker de bedoeling om onderwijzend personeel en ook schoolleiders
nauw te betrekken bij de verdere uitwerking van de digitaliseringsagenda. OCW zal
gerichte bijeenkomsten organiseren, waar leraren en schoolleiders kunnen meedenken
met de uitwerking van nieuwe plannen en activiteiten die in het kader van de digitaliseringsagenda
worden vormgegeven. Ook in een eerder stadium zijn leraren wel degelijk betrokken,
bijvoorbeeld in projecten die gaan over de ontwikkeling van leermiddelen.
Dan vragen de leden van de D66-fractie naar het aantal scholen dat nu nog niet over
een snelle internetverbinding beschikt en welke maatregelen nog genomen kunnen worden
om ook deze laatste groep aan te sluiten. Op basis van de bij mij beschikbare gegevens
schat ik dat er nog zo’n 100 van de 9000 schoollocaties in Nederland zijn die geen
snelle internetverbinding hebben. Deze locaties hebben de bewuste afweging gemaakt
om nu niet te investeren in een snelle verbinding. Navraag leert dat het bijvoorbeeld
gaat om tijdelijke locaties of locaties met zeer weinig leerlingen. In de meeste gevallen
investeren scholen niet omdat de meerwaarde van snel internet in hun ogen niet opweegt
tegen de kosten die zij moeten maken (vaak gaat het dan om de maandelijkse abonnementskosten).
De regeling voorzag alleen in compensatie van (een deel van) de aanlegkosten tot de
voordeur. Andere schoolbesturen maken deze kosten wel.
Er zijn verschillende lokale initiatieven waarin scholen kunnen participeren om alsnog
een snelle internetverbinding te realiseren. Voor de categorie scholen die op een
onbereikbare locatie zitten voor glasvezel- en kabelbedrijven is een draadloze oplossing
m.b.v. het 4G/5G-netwerk een potentiële oplossing. De markt biedt deze oplossingen
voor scholen.
Tot slot hebben de leden van de D66-fractie enkele vragen over het Digital Education
Action Plan van de Europese Commissie. Ten eerste in hoeverre de doelstellingen van
het plan overeenkomen met de Nederlandse doelstellingen. Nederland verwelkomt deze
mededeling en is in z’n algemeenheid positief over de inhoud van deze mededeling.
Evenals de Commissie onderkent het kabinet het belang van een goede interactie tussen
onderwijs, leren en de snelle digitale ontwikkelingen. Het kabinet ondersteunt de
inhoudelijke ambities van de Commissie: beter gebruik maken van digitale technologie
en data, toekomstgerichte vaardigheden, een inclusief onderwijsstelsel, betere gegevensanalyse
om het onderwijs te verbeteren. Deze ambities zijn ook voor Nederland herkenbaar en
relevant.
Daarnaast vragen deze leden of programma’s uit het plan, zoals SELFIE, bij scholen
bekend zijn en in hoeverre daarvan gebruik wordt gemaakt. Het instrument SELFIE wordt
sinds oktober 2018 gebruikt. Er zijn nu 550.000 gebruikers op 4.500 scholen in 54
landen en het instrument is in 36 talen beschikbaar. In Nederland is er geen communicatiecampagne
gevoerd om de bekendheid te vergroten. Het aantal Nederlandse gebruikers bedraagt
334.
De leden van de SP-fractie hebben zorgen dat de kosten van de digitalisering van het
onderwijs vooral bij ouders terecht komen en vragen aandacht voor de stijgende kosten
voor ouders. Ik vind het onwenselijk dat de kosten voor ouders stijgen. Hoewel er
scholen zijn die kosteloos een laptop of tablet ter beschikking stellen aan leerlingen,
bijvoorbeeld via een bruikleenovereenkomst, ervaart een groot deel van de ouders druk
om kosten te maken en zelf een laptop of tablet voor hun kind aan te schaffen. Ten
opzichte van de Schoolkostenmonitor 2015–2016 is het aandeel ouders dat kosten maakt
voor ICT toegenomen en zijn de bedragen die zij opgeven gestegen. Ik zie dat er op
het gebied van digitalisering steeds meer kosten op scholen afkomen, die dan deels
bij ouders terecht komen. Deze categorie wordt daarom meegenomen in het onderzoek
naar de doelmatigheid en toereikendheid van de bekostiging dat in maart 2020 opgeleverd
wordt.
En deze leden vragen hoe de bekostiging van devices door ouders voorkomen kan worden.
De bekostiging van devices ligt niet bij de ouders, die ligt bij de school. Scholen
zijn vrij om keuzes te maken binnen de bekostiging die zij ontvangen. Het is dus aan
scholen zelf om keuzes te maken ten aanzien van leermiddelen en devices. Scholen mogen
aan ouders vragen om een device aan te schaffen, maar mogen dit niet van ouders eisen.
De bijdrage die scholen vragen, ook de aanschaf van een device, moet altijd expliciet
vrijwillig zijn.
Wanneer een laptop of tablet voor het leerproces noodzakelijk is geworden, dienen
scholen hierin zelf te voorzien als ouders deze niet zelf kunnen aanschaffen. Toegang
tot het funderend onderwijs mag niet afhangen van het betalen van een ouderbijdrage
of het aanschaffen van een laptop of tablet. Onlangs hebben we hier uitgebreid over
gesproken in uw Kamer bij de behandeling van de initiatiefwet van de leden Kwint en
Westerveld. Dit wetsvoorstel verbiedt dat leerlingen worden uitgesloten wanneer hun
ouders de vrijwillige ouderbijdrage niet betalen en is met een ruime meerderheid aangenomen.
De leden van de SP-fractie vragen of de regelgeving duidelijker gecommuniceerd kan
worden naar ouders. Scholen zijn al verplicht ouders over de kosten te informeren
in de schoolgids en de Inspectie van het Onderwijs ziet hierop toe. De inspectie kan
besturen en scholen aanspreken wanneer zij niet of onvoldoende transparant zijn over
de vrijwilligheid van de ouderbijdrage, of als de feitelijke praktijk is dat de vrijwilligheid
van de ouderbijdrage onder druk staat. Op de website van de rijksoverheid15 is een nadere toelichting te vinden, ook voor wat betreft het gebruik van devices.
De leden van de SP-fractie vragen naar de rol van digitalisering als «slimme oplossing»
in relatie tot het investeringsfonds. Ook vragen deze leden naar de rol die digitalisering
kan spelen bij het lerarentekort. De uitlatingen in relatie tot het investeringsfonds
moeten gezien worden in het licht van het doel van het fonds: het vergroten van het
verdienvermogen van Nederland. Het fonds bestaat uit incidenteel geld, voor het verhogen
van de salarispositie is structureel geld nodig. Een fonds is daar dus niet geschikt
voor. In de groeibrief is wel een breed actieplan aangekondigd om een ambitieuze verbetering
in het onderwijs mogelijk te maken, onder andere door de actualisatie van het curriculum
te verbinden aan een gerichtere inzet van digitale hulpmiddelen. Het lerarentekort
dwingt ons om, in combinatie met de uitgebreidere aanpak, breder te kijken naar mogelijkheden
die de impact van het lerarentekort kunnen verkleinen, zoals digitale toepassingen.
Gericht op ondersteuning van het werk van leraren. Slimme inzet van technologie biedt
volop mogelijkheden om repetitieve of tijdrovende handelingen van leraren te versoepelen
waardoor er meer tijd over blijft instructie, en individuele begeleiding van leerlingen.
Het gaat dan bijvoorbeeld om het automatisch nakijken van gemaakte opgaven en adaptieve
toetsen of lesmethodes die optimaal worden afgestemd op wat een leerling op dat moment
nodig heeft.
Vervolgens hebben de leden van de SP-fractie enkele kritische vragen over de rol van
Google in het funderend onderwijs. Ten eerste of ik de groei van het marktaandeel
van Google zorgelijk acht. Het is primair aan scholen zelf om de afweging te maken
met welke partijen zij in zee gaan. Google biedt (een deel van) haar producten gratis
in het onderwijs aan. Daarmee is het niet verwonderlijk dat veel scholen er gebruik
van maken. Het toenemende gebruik van software van Google betekent dat we alert moeten
blijven op de impact van het gebruik van software en digitalisering op de privacy
van leerlingen. Kinderen en hun leraren moeten erop kunnen vertrouwen dat zorgvuldig
met hun gegevens wordt omgegaan. Er gelden strenge Europese regels die de privacy
van leerlingen beschermen, deze regels hebben ook betrekking op Google. Het is de
verantwoordelijkheid van scholen en aanbieders om hier verder goede afspraken over
te maken en deze in praktijk te brengen. Ik heb, samen met de PO-Raad, VO-raad, SIVON
en Kennisnet, scholen de afgelopen jaren hierin ondersteund en zal dat onverminderd
blijven doen. De Autoriteit Persoonsgegevens houdt toezicht op de naleving van de
regels, het is aan hen om handhavend op te treden wanneer dat nodig is.
Vervolgens stellen diezelfde leden vragen over het verdienmodel van Google en de impact
die de komst van Google heeft op een gelijk speelveld voor uitgevers en leveranciers.
Het verdienmodel van Google in het onderwijs bestaat voor een belangrijk deel uit
het laten wennen van jonge gebruikers aan hun producten zodat zij die producten hun
leven lang blijven gebruiken. Google maakt geen lesmethodes en is daarmee niet een
directe concurrent van Nederlandse uitgeverijen en leveranciers. De groei van Google
is niet de grootste bedreiging van een gelijk speelveld voor leermiddelenmakers.
Daarnaast vragen deze leden naar de consequenties voor de privacy van leerlingen en
het feit dat Google het privacyconvenant niet heeft ondertekend.
In de privacyvoorwaarden geeft Google aan welke data wordt verzameld. Het gaat dan
bijvoorbeeld om de naam en het emailadres van leerlingen. In de contracten en de bijbehorende
voorwaarden die scholen afsluiten met Google’s «G Suite for Education» is opgenomen
dat de data van leerlingen beveiligd worden volgens de geldende regelgeving, dat de
gegevens eigendom zijn van de gebruiker, dat de data van leerlingen niet wordt gebruikt
voor advertentiedoeleinden, dat er binnen «G Suite for Education» geen advertenties
worden aangeboden aan gebruikers, dat de data niet wordt verkocht aan en gedeeld met
derden (enkele wettelijke uitzonderingen daargelaten) en dat de persoonlijke data
te allen tijde verwijderd kan worden. Een onafhankelijke auditor controleert of Google
zich aan de voorwaarden houdt. Mochten scholen, ouders of leerlingen signalen krijgen
dat Google de voorwaarden schendt, dan kunnen zij hiervan melding doen aan de Autoriteit
Persoonsgegevens.
Google geeft aan voornemens te zijn om op zeer korte termijn het privacyconvenant
te ondertekenen, danwel per onderdeel aan te geven hoe zij aan de inhoud van het convenant
voldoen («compliant» zijn). Dat vind ik belangrijk, daarmee wordt het voor scholen
duidelijker hoe de producten van Google zich verhouden tot de afspraken, eisen en
voorwaarden zoals die in het privacyconvenant zijn geformuleerd.
Daarbij ook de vraag of ik kan afdwingen dat de data die Google van leerlingen verzamelt,
op geen enkele wijze mag worden gebruikt om onder andere gerichte reclames op bijvoorbeeld
YouTube te tonen. In de voorwaarden bij de contracten die schoolbesturen met Google
sluiten is opgenomen dat de «kernservices van G Suite for Education» geen advertenties
bevatten en de persoonlijke informatie van leerlingen niet wordt gebruikt voor advertentiedoeleinden.
Daarmee mag Google data van leerlingen als gevolg van gebruik van «G Suite for Education»
niet gebruiken om bijvoorbeeld gerichte reclames op YouTube te tonen. Een onafhankelijke
auditor bevestigt dat dit niet gebeurt.
Het gebruik van YouTube valt echter buiten de voorwaarden van «G Suite for Education».
YouTube is, net als Google Maps, een aanvullende service die geen deel uitmaakt van
«G Suite for Education». Mocht een school wel gebruik willen maken van YouTube, dan
legt Google uit dat de school voor het gebruik van deze producten toestemming moet
vragen aan de ouders omdat Google de gebruiksgegevens van YouTube en Google Maps gebruikt
en analyseert en binnen deze producten wel reclame aanbiedt. Google heeft wel de voorwaarden
van YouTube recent gewijzigd waardoor video's of YouTube-kanalen die zijn aangemerkt
als «gemaakt voor kinderen», anders worden behandeld. Er kunnen dan geen reacties
op video's meer worden achtergelaten en ook gepersonaliseerde advertenties zijn niet
meer toegestaan in deze video's.
Mochten scholen, ouders of leerlingen signalen krijgen dat Google de voorwaarden schendt,
dan kunnen zij hiervan melding doen aan de Autoriteit Persoonsgegevens. Ik ben geen
partij in de overeenkomst die scholen met Google sluit en ben daarmee niet in de positie
om iets af te dwingen.
Over de wens van de leden van de SP-fractie om een DPIA op te stellen kan ik kort
zijn. Ja daartoe ben ik bereid. De door het Ministerie van Justitie en Veiligheid
gegunde DPIA betreft de «Google G Suite Enterprise». Die is niet één op één toepasbaar
op de «G Suite for Education». De PO-Raad, VO-raad, SIVON, Kennisnet en SURF verkennen
nu de mogelijkheden om vanuit het onderwijs, in samenwerking met het Ministerie van
Justitie en Veiligheid, gebruik te maken van en voort te bouwen op de resultaten van
de gegunde DPIA.
Tot slot vragen de leden van de SP-fractie hoe ik tegen de stelling aankijk dat met
de opkomst van techbedrijven in het onderwijs de publieke ruimte steeds meer privaat
wordt. Ik vind het belangrijk dat publieke waarden zoals privacy, beveiliging, kwaliteit,
toegankelijkheid en doelmatigheid geborgd zijn in een publiek-privaat speelveld. De
opkomst van internationale bedrijven geven een nieuwe dimensie aan dit vraagstuk,
maar ook de traditionele uitgeverijen zijn private partijen. De beste manier om de
publieke belangen te borgen is door een combinatie van afdwingen in contracten en
standaarden enerzijds en de continue dialoog te voeren anderzijds. Het eerste gebeurt
bijvoorbeeld in het privacyconvenant en binnen het standaardisatieplatform Edustandaard.
Het tweede gebeurt bijvoorbeeld in Edu-K16, maar ook in een Ethiek AdviesRaad. Deze is recent opgericht door de PO-Raad en Kennisnet
om meer bewustwording en handelingsperspectief te creëren rondom de ethische vraagstukken
van digitalisering in het onderwijs. Dit thema staat ook centraal in de nieuwe publicatie
van Kennisnet «Waarden Wegen» en de bijbehorende tool «Ethiekkompas», waarmee scholen
handvatten krijgen om aan de slag te gaan met ethische vraagstukken.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
O.C. Tellegen, voorzitter van de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap -
Mede ondertekenaar
E.C.E. de Kler, griffier