Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rudmer Heerema over het bericht ‘Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen’
Vragen van het lid RudmerHeerema (VVD) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over het bericht «Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing Tilburgse middelbare scholen» (ingezonden 13 december 2019).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 31 januari
2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1381.
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht «Bijna honderd miljoen gaat in 25 jaar naar vernieuwing
Tilburgse middelbare scholen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wat vindt u van het feit dat er gemeenten zijn die de middelen die ze via het gemeentefonds
voor onderwijshuisvesting ontvangen daar niet (volledig) structureel aan uitgeven?
Deelt u de mening dat geld bedoeld voor onderwijshuisvesting aan onderwijshuisvesting
uitgegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Klopt het dan ook dat onderwijsinstellingen
de middelen die bedoeld zijn om onderwijs te kunnen geven, de lessen te kunnen bekostigen
en docenten te kunnen betalen nu deels moeten uitgeven aan onderwijshuisvesting omdat
gemeenten de middelen voor onderwijshuisvesting uit het gemeentefonds blijkbaar voor
andere zaken gebruiken?
Antwoord 2
Gemeenten ontvangen via het gemeentefonds onder andere middelen voor onderwijshuisvesting.
De middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds ontvangen zijn niet geoormerkt
en vallen daardoor onder de beleids- en bestedingsvrijheid van gemeenten.
De vrije besteedbaarheid beoogt een doelmatige aanwending van collectieve middelen
te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen, passend bij de eigen gemeentelijke situatie,
moeten leidend zijn voor de uitgaven van individuele gemeenten, en niet de oorspronkelijke
herkomst van de middelen.
Een bevoegd gezag in het voortgezet onderwijs mag indien een positieve exploitatie
wordt gerealiseerd, mede investeren in de nieuwbouw van een school. Daarnaast kan
een school voor voortgezet onderwijs investeren in extra kwaliteit bij nieuwbouw en
die middelen terugverdienen. Bij navraag door mijn ministerie bij de bevoegd gezagen
van de scholen voor voortgezet onderwijs in Tilburg bleek dat hun verwachting is dat
de investeringen van de scholen binnen vijf jaar worden terugverdiend door lagere
onderhoudskosten en lagere exploitatielasten en door minder energiegebruik.
Vraag 3
In hoeverre zijn de middelen die schoolbesturen ontvangen, bedoeld voor nieuwbouw
of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar)? Wat vindt u ervan als schoolbesturen
tientallen procenten van de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende renovatie
(>25 jaar) moeten bijdragen?
Antwoord 3
Nieuwbouw, een bestaand gebouw of een gedeelte daarvan, verplaatsing van een bestaand
gebouw of van een gedeelte daarvan, terreinen, alsmede eerste aanschaf van leer- en
hulpmiddelen en meubilair dienen te worden bekostigd door de gemeente (artikelen 76b
en 76c WVO). Het bevoegd gezag van een school voor voortgezet onderwijs kan met de
gemeente overeenkomen dat de school investeert in extra duurzaamheid bij nieuwbouw
of levensduurverlengende renovatie (>25 jaar).
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat er gemeenten zijn die bij nieuwbouw of levensduurverlengende
renovatie (>25 jaar) bijdragen van tientallen procenten van de totale kosten van schoolbesturen
verlangen? Kunt u ook aangeven welk effect dit in het onderwijs heeft? Wat betekent
het voor de onderwijskwaliteit als scholen gedwongen worden hoge kosten te maken voor
nieuwbouw of levensverlengende renovatie?
Welke bijdrage van schoolbesturen aan de totale kosten van nieuwbouw of levensduurverlengende
renovatie (>25 jaar) vindt u maximaal aanvaardbaar?
Antwoord 4
De verantwoordelijkheid voor de huisvesting van scholen ligt bij de gemeenten en het
bevoegd gezag van scholen. Het is mij bekend dat in een aantal situaties bevoegd gezag
en gemeente afspraken maken over een bijdrage van het bevoegd gezag aan de nieuwbouw
van een school voor voortgezet onderwijs. Het stelsel gaat daarbij uit van vertrouwen
in de goede weging hiervan door de gemeente en het bevoegd gezag. De relatie tussen
een bijdrage van scholen en de kwaliteit van het onderwijs is niet bekend uit onderzoek,
maar het is waarschijnlijk dat adequate huisvesting kan bijdragen aan de kwaliteit
van het onderwijs. Binnen de wettelijke kaders is de omvang van de eigen bijdrage
– bijvoorbeeld voor extra voorzieningen in het gebouw of extra kwaliteit van het gebouw
– een verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag van een school.
Vraag 5
Deelt u de mening dat schoolbesturen in een ongelijke onderhandelingspositie met gemeenten
zitten omdat ze niet kunnen afdwingen dat de gemeente geld uitgeeft aan onderwijshuisvesting?
Deelt u de mening dat gemeenten gebruik kunnen maken van die positie door (onredelijk)
hoge bijdragen van schoolbesturen te verlangen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
De verantwoordelijkheden van de gemeenten ten aanzien van nieuwbouw liggen vast in
de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO). In artikel 76m van de WVO is vastgelegd
dat nadat op overeenstemming gericht overleg is gevoerd met de bevoegde gezagen van
de andere dan gemeentelijke scholen, de gemeenteraad bij verordening een regeling
vaststelt met betrekking tot voorzieningen in de onderwijshuisvesting die voor bekostiging
in aanmerking kunnen worden gebracht. Die regeling dient zodanig te worden vastgesteld
dat kan worden voldaan aan de redelijke eisen die het onderwijs aan de huisvesting
van scholen in de gemeente stelt. Ook de verantwoordelijkheid van het bevoegd gezag
ten aanzien van exploitatie en groot onderhoud ligt vast in de WVO.
De gemeenteraad heeft de bevoegdheid om financiële middelen beschikbaar te stellen
voor investeringen van nieuwbouw van scholen. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid
voor de beoordeling van de positie van gemeente en scholen bij de gemeenteraad. Daarmee
is het democratisch proces geborgd.
Vraag 6
Deelt u de mening dat gemeenten meer geneigd zullen zijn geld uit te geven aan onderwijshuisvesting
als schoolbesturen dit door oormerking van de middelen in het gemeentefonds kunnen
afdwingen? Bent u bereid dit mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 6
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2, beoogt de vrije besteedbaarheid een doelmatige
aanwending van collectieve middelen te bevorderen. Lokale keuzes en afwegingen passend
bij de eigen gemeentelijke situatie moeten leidend zijn voor de uitgaven van een individuele
gemeente, en niet de oorspronkelijke herkomst van de middelen. Om die reden is in
de Financiële-verhoudingswet vastgelegd dat de middelen uit het gemeentefonds voor
gemeenten vrij besteedbaar zijn. Vanwege genoemd principe is er geen aanleiding om
de autonomie van gemeenten op dit punt in te perken. De gemeenten zijn en blijven
verantwoordelijk voor de besteding van de middelen die de gemeenten uit het gemeentefonds
ontvangen.
Vraag 7
Wat is er tot dusverre gebeurd met de aanbeveling van de Algemene Rekenkamer om de
(bestaande) ambities van het Rijk op het terrein van onderwijshuisvesting helder te
formuleren en eenduidig vast te leggen in wettelijke vereisten? Mocht u de huidige
vastlegging voldoende duidelijk achten, kunt u dit dan toelichten?
Antwoord 7
Mijn voorganger heeft in zijn brief aan de Algemene Rekenkamer2, d.d. 18 december 2015 afwijzend gereageerd op de aanbeveling van de Rekenkamer om
landelijke, wettelijke vereisten voor onderwijshuisvesting vast te leggen. Wettelijke
eisen die bovenop het Bouwbesluit van toepassing zijn passen niet goed in de systematiek
van het Bouwbesluit, dat algemeen geldend is.
In dezelfde brief aan de Algemene Rekenkamer wordt geconstateerd dat er per 1 januari
2015 een nieuwe situatie met betrekking tot onderwijshuisvesting is ontstaan. De VNG,
PO-Raad en de VO-raad hebben de afgelopen jaren verschillende thema’s verder verkend.
Uw kamer is middels een brief3 van 22 december 2016 geïnformeerd over een voorstel van de VNG, PO-Raad en de VO-raad.
Zij zien als belangrijkste knelpunt dat schoolbesturen en gemeenten niet altijd overeenstemming
bereiken over de verdeling van de verantwoordelijkheden ten aanzien van renovatie
en nieuwbouw. Dit leidt ertoe dat publiek geld niet altijd efficiënt en doelmatig
wordt ingezet.
Het voorstel is verder uitgewerkt en dat heeft geleid tot een aanvullend verzoek van
de sectorraden in het funderend onderwijs en de VNG dat ik in overweging neem. De
sectorraden en de VNG vragen om een aanpassing te doen in de wet om zo de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen scholen en gemeenten te verduidelijken en de beheersbaarheid van de planning
van de bouw en onderhoud te vergroten. In de voorbereiding van een dergelijke aanpassing
wordt ook gekeken naar de mogelijkheid om gemeenten hun eigen ambitieniveau voor schoolgebouwen
te laten beschrijven, niet alleen voor de nieuwbouw, maar juist ook voor de bestaande
bouw.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.