Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Belhaj en Sneller, Ellemeet en Özütok over het bericht 'Rutte informeert Tweede Kamer onjuist over kunstverkoop Oranjes'
Vragen van de leden Belhaj en Sneller (beiden D66), Ellemeet en Özütok (beiden GroenLinks) aan de Minister-President over het bericht «Rutte informeert Tweede Kamer onjuist over kunstverkoop Oranjes» (ingezonden 20 december 2019).
Antwoord van Minister-President Rutte (Algemene Zaken), mede namens de Minister van
Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 24 januari 2020). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 1306.
Vraag 1
Kent u de berichtgeving over de verkoop van de Atlas Munnicks van Cleeff, het schilderij
De Boschbrand van Raden Saleh1 en het bericht «Kunst uit nalatenschap Juliana tegen adviezen in niet in musea»?2
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Welke afspraak is er gemaakt over eventuele toekomstige verkoop van de Atlas Munnicks
aan een buitenlandse partij? Wat is de juridische status van die afspraak? Klopt het
dat het niet afdwingbaar is dat de Atlas in Nederland blijft? Zo ja, waarom heeft
u eerder gezegd dat dit wel het geval zou zijn?
Antwoord 2
De atlas Munnicks/Van Cleeff betreft een onderdeel van de nalatenschap van prinses
Juliana. De algemene, voor alle Nederlanders geldende wet- en regelgeving ten behoeve
van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, zoals gewaarborgd in de Grondwet,
de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG), de uitvoeringregelgeving van de
Grondwet en deze verordening alsmede andere bepalingen van de Grondwet, waaronder
artikel 1 van de Grondwet, en wetgeving, staan er aan in de weg volledig in te gaan
op de concrete afwikkeling van de nalatenschap tussen de verschillende particuliere
erfgenamen en andere betrokkenen.
In aanvulling op de antwoorden op vragen hierover die de Minister van OCW en ik in
2016 hebben gegeven (brief van 22 december, kenmerk 2016Z19788) merk ik op dat voor partijen duidelijk was dat de atlas in Nederland bijeen blijft.
De koper heeft hiervoor investeringen gedaan in een gebouw in Nederland en delen van
de atlas getoond in een tentoonstelling in het Rijksmuseum. Volgend jaar zal opnieuw
een tentoonstelling plaatsvinden in een museum in Utrecht. Het genoemde beding heeft
betrekking op tussen de betrokken partijen gemaakte afspraken. In algemene zin kan,
met inachtneming van de hierboven genoemde grondwettelijke rechten en plichten, met
inbegrip van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer, in dit verband worden
gesteld dat afspraken tussen partijen, los van de vraag of en zo ja, op welke wijze
deze zijn vastgelegd, naar Nederlands recht juridisch relevant zijn voor de Nederlandse
rechter en de Nederlandse overheid, met inbegrip van de hen ter beschikking staande
wettelijke bevoegdheden en middelen. In dit verband zijn ten aanzien van de mogelijkheid
van export uit Nederland de hierbij relevante bepalingen van de Erfgoedwet van toepassing
alsmede de reactie van de Minister van OCW van 17 december jl. op de aanbevelingen
in het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen (Kamerstukken II
2019/20, 32 820, nr. 332).
Vraag 3
Staat deze afspraak zwart op wit en zo ja, kunt u deze openbaren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 3
Hiervoor verwijs ik naar de eerste alinea van het antwoord op de voorgaande vraag.
Vraag 4
Kunt u toelichten op welke wijze een verkenning is uitgevoerd naar interesse van publieke
instellingen in de Atlas Munnicks? Wie heeft deze verkenning uitgevoerd? Welke instellingen
zijn benaderd? Waarom heeft dit niet tot een transactie geleid? Waarom is uiteindelijk
besloten de Atlas aan een privépartij te verkopen?
Antwoord 4
Het is niet meer met zekerheid vast te stellen op welke wijze deze verkenning is uitgevoerd
en of, en zo ja welke instellingen hiervoor zijn benaderd. Navraag bij enkele betrokkenen
heeft uitgewezen dat de verkenner zich in de verkenning in Utrecht heeft gericht op
de beschikbaarheid van middelen in Utrecht tot aankoop van de atlas. Uitkomst van
deze verkenning is geweest dat hiervoor in Utrecht geen middelen beschikbaar bleken
en er geen transactie tot stand is gekomen.
Vraag 5
Kunt u bevestigen dat het Utrechts Archief, het Centraal Museum en de universiteitsbibliotheek
van de Universiteit van Utrecht destijds niet zijn benaderd om de Atlas aan te schaffen?
Zo niet, waarom geven zij dan aan dat zij nooit zijn benaderd? Zo ja, waarom zijn
deze instellingen nooit benaderd?
Antwoord 5
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Vraag 6
Hoe beoordeelt u de eerdere informatievoorziening aan de Kamer? Is deze in uw ogen
volledig, correct en transparant geweest? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb opgemerkt staan verschillende wettelijke voorschriften
er aan in de weg volledig in te gaan op de concrete afwikkeling van de nalatenschap
tussen de verschillende particuliere erfgenamen en andere betrokkenen.
Voor zover er eerder informatie is verstrekt aan de Kamer over concrete onderdelen
hiervan, is deze informatie naar mijn oordeel in overeenstemming met de feiten.
Vraag 7
Vindt u dat deze handelwijze wenselijk is geweest? Zo niet, wat gaat u doen om deze
te verbeteren?
Antwoord 7
Zoals opgemerkt in de beantwoording op de genoemde Kamervragen in 2016, was de atlas
sinds de aankoop in 1870 door Prins Hendrik privéeigendom en als zodanig was het aan
de particuliere eigenaar om, binnen de grenzen van de geldende wet- en regelgeving,
over de bestemming ervan te beslissen. De atlas was niet geplaatst op de Wbc-lijst.
Opvattingen over wat behoort tot het Nederlandse erfgoed en hoe dit beschermd dient
te worden zijn evenwel dynamisch. De adviescommissie bescherming cultuurgoederen (commissie
Pechtold) heeft recentelijk een beeld geschetst van de mogelijkheden om de bescherming
van cultureel erfgoed in particulier bezit te versterken. Het advies laat zien dat
de huidige wet- en regelgeving veel handvatten biedt, maar dat een andere, minder
terughoudende invulling van beleid nodig is. In de beleidsreactie van de Minister
van OCW van 17 december 2019 op het rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen
is uiteen gezet welke acties ondernomen zullen worden voor een betere bescherming
in de toekomst.
Vraag 8
Waarom is de Wbc-commissie van de Raad voor Cultuur niet betrokken geweest bij toetsing
van verkoop van het schilderij De Boschbrand?
Antwoord 8
Voor het schilderij Boschbrand van raden Saleh verwijs ik naar de genoemde antwoorden
op vragen hierover die de Minister van OCW en ik in 2016 hebben gegeven. In aanvulling
hierop kan ik meedelen dat bij de beoordeling van de aanvraag van een exportvergunning
van het schilderij geen advies is gevraagd of uitgebracht door de adviescommissie
in het kader van de toenmalige wet behoud cultuurbezit. Voorts verwijs ik u naar het
antwoord op vraag 7, tweede alinea.
Vraag 9
Deelt u de mening dat de Wbc-commissie (Wet tot behoud van cultuurbezit) wel betrokken
had moeten zijn? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat betrokkenheid in de toekomst
is gegarandeerd? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Opvattingen over wat behoort tot het Nederlandse erfgoed en hoe dit beschermd dient
te worden zijn, zoals hierboven reeds aangegeven, dynamisch. In de beleidsreactie
van de Minister van OCW van 17 december 2019 op het rapport van de adviescommissie
bescherming cultuurgoederen is uiteen gezet welke acties ondernomen zullen worden
voor een betere bescherming in de toekomst.
Vraag 10
Deelt u de mening van de indieners dat kunstwerken uit de koninklijke collectie een
bijzondere status hebben binnen het Koninkrijk der Nederlanden en dat de eigenaars,
i.c. de koninklijke familie, bij eventuele verkoop rekening dienen te houden met deze
bijzondere status? Deelt u de mening dat het om meer gaat dan slechts een privécollectie
vanwege de wijze waarop de kunstwerken in de loop der tijd zijn verkregen? Deelt u
de mening dat de huidige geheimzinnigheid omtrent verkopen onwenselijk is?
Antwoord 10
De Erfgoedwet bevat geen specifieke regeling voor verkopen door de genoemde categorie
van eigenaren van werken met een bepaalde herkomst. Op dergelijke verkopen is de algemene
wet- en regelgeving van toepassing die voor allen geldt, met inbegrip van de bescherming
van de persoonlijke levenssfeer.
Vraag 11
Herinnert u zich de ophef over de verkoop van een ets van Rubens door prinses Christina?
Herinnert u zich het daarop volgende advies van de commissie-Pechtold?3 Hoe staat het met de uitvoering van de adviezen van deze commissie?
Antwoord 11
Ja. De Minister van OCW heeft de Tweede Kamer op 17 december 2019 de reactie op het
rapport van de adviescommissie bescherming cultuurgoederen gezonden.
Vraag 12
Herinnert u zich de ophef over de dubbel betaalde inboedel van de Koninklijke paleizen?4
Antwoord 12
Ja. Ik heb u hierover geïnformeerd per brief (Kamerstukken II 2019–20, 35 300 I, nr. 5).
Vraag 13
Hoe beoordeelt u de feitelijke en juridische correctheid van de informatie over «betalen
met kunst» op de site van de belastingdienst?5
Antwoord 13
Deze informatie biedt praktische handvatten voor burgers die gebruik willen maken
van deze regeling en geeft een schets van het gevoerde beleid. In het hierna volgende
antwoord zal ik hier nader op in gaan.
Vraag 14
Is het waar dat de koninklijke familie een deel van de erfbelasting na het overlijden
van prinses Juliana in 2004 via deze speciale kwijtscheldingsregeling betaalde met
kunstobjecten? Zo ja, heeft de familie een dergelijke brief van een directeur van
een museum dat de werken graag tentoon wilde stellen ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Zo ja, welke directeur van welk museum?
Antwoord 14
In aanvulling op hetgeen ik in antwoord op vraag 2, eerste alinea heb opgemerkt, staan
ten aanzien van de erfbelasting in het bijzonder artikel 67 van de Invorderingswet
en artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen eraan in de weg om in te
gaan op de fiscale afwikkeling van de nalatenschap van particuliere erfgenamen. In
zijn algemeenheid kan hierover echter het volgende worden opgemerkt.
De afwikkeling van de nalatenschap van prinses Juliana was een gecompliceerd proces
waarbij verschillende partijen waren betrokken en dat jaren in beslag nam. Na het
overlijden van Koning Willem II in 1849 had zich tot het overlijden van zijn achterkleindochter
prinses Juliana in 2004 niet opnieuw de situatie voorgedaan van de verdeling van de
particuliere nalatenschap van een (afgetreden) Koning(in) tussen verschillende nakomelingen.
Over de overgang van eigendom naar de staat van meubilair ten behoeve van de inrichting
van de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen in verschillende perioden, die
hier in zekere zin op vooruitliepen, alsmede het in 2016 gestarte overleg tussen de
hierbij betrokkenen ten aanzien van beheer, registratie en inspectie heb ik u eerder
geïnformeerd (Kamerstukken II 2019–20, 35 300 I, nr. 5). Na het overlijden van prinses Juliana in 2004 verkreeg de staat uit haar nalatenschap
verschillende roerende goederen, feitelijk in het verlengde van de alhier genoemde
aankopen uit de jaren tachtig ten behoeve van ter beschikking gestelde paleizen ter
ondersteuning van de uitoefening van de koninklijke functie, en ten behoeve van rijksmuseum
paleis het Loo.
Voor de vaststelling van de waarde van onderdelen van een nalatenschap die een specifieke,
niet-fiscale deskundigheid vraagt, hetgeen in het bijzonder het geval kan zijn bij
een grote hoeveelheid, onderling zeer uiteenlopende roerende goederen, kan, op basis
van overleg tussen de fiscus en erven, gebruik worden gemaakt van taxateurs die volgens
een overeengekomen werkwijze feitelijk, met inachtneming van de relevante wet- en
regelgeving, de waarde op het moment van overlijden van de erflater bepalen. In een
langdurig proces bij een veelomvattende nalatenschap kan het gaan om verschillende
opeenvolgende taxateurs, zeker als niet direct sprake kan zijn van een volledig overzicht
en gelijktijdige beschikbaarheid van alle roerende goederen die het betreft.
Van de procedure tot vaststelling van de waarde van roerende goederen in een nalatenschap
moet worden onderscheiden een beroep op de wettelijke kwijtscheldingsregeling. Deze
regeling houdt, samengevat, in dat de erfgenamen in ruil voor het afstaan van een
of meer roerende goederen uit de nalatenschap aan de staat een korting van 120% van
de (getaxeerde) waarde van deze goederen op de verschuldigde erfbelasting krijgen.
Het gebruik van deze algemene regeling is gebonden aan voorschriften die zijn opgenomen
in de fiscale wet- en regelgeving. Deze voorschriften omvatten onder meer criteria
ten aanzien van de aard en betekenis van de roerende goederen en de te volgen procedure
waaronder het advies van een door de bewindspersonen van Financiën en Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap gezamenlijk benoemde commissie van deskundigen (artikel 67 Successiewet
1956 jo artikelen 11 tot en met 15 Uitvoeringsbesluit Successiewet 1956), de Adviescommissie
beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen. Dit betekent dat een verzoek
om toepassing door erfgenamen zorgvuldig wordt beoordeeld door een commissie van deskundigen
alvorens door de bewindspersoon van Financiën een besluit wordt genomen om de regeling
al dan niet toe te passen.
Verwerving van roerende goederen langs deze weg of op andere wijze verplicht de staat
wettelijk niet tot openbare tentoonstelling hiervan in een museum of anderszins. Er
zijn evenmin wettelijke voorschriften die de staat verplichten het (op enigerlei wijze
verkregen) (kunst)bezit van de staat in zijn geheel of specifieke onderdelen hiervan,
voor zover de staat van werken of de beschikbare capaciteit voor en het beleid ten
aanzien van tentoonstellingen dit al zouden toelaten, volledig en permanent in een
museum of anderszins openbaar ten toon te stellen. Binnen deze wettelijke kaders voert
het bestuursorgaan ten aanzien van de inwilliging van een beroep op de kwijtscheldingsregeling
een beleid dat niet is vastgelegd in een beleidsregel maar, samengevat, inhoudt dat
een museum zich bereid heeft verklaard de roerende goederen waarop het verzoek betrekking
heeft, in de collectie op te nemen. Dit beleid is ook op de website van de belastingdienst
toegelicht. Deze beleidsmatige invulling staat er wettelijk niet aan in de weg dat
de staat, zonder fiscale gevolgen voor erfgenamen, dergelijke roerende goederen direct
kan overdragen aan rijksmusea of, door tussenkomst van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed
(RCE), aan andere musea of opneemt in de door de staat beheerde rijkscollectie, waar
deze eveneens kan worden aangewend voor de inrichting van de paleizen en voor de inrichting
van andere overheidsgebouwen.
Het behoort in het geval van opneming van roerende goederen in de door de staat beheerde
rijkscollectie tot de opgaven van de wettelijke beheerders namens de staat, met name
het Rijksvastgoedbedrijf (RVB/BZK), waar het gaat om de inrichting van overheidsgebouwen
waaronder de wettelijk ter beschikking gestelde paleizen, en de Rijksdienst Cultureel
Erfgoed (RCE/OCW), om, met inachtneming van wet- en regelgeving, waaronder de regelingen
in de Erfgoedwet alsmede de hiervoor relevante regelingen die voorafgingen aan de
inwerkingtreding van de Erfgoedwet, inzake de bevordering van de toegankelijkheid
van museale cultuurgoederen en het toezicht van de inspectie voor overheidsinformatie
en erfgoed, uitvoering te geven aan hun onderscheiden taken ten aanzien van dergelijke
roerende goederen, waaronder de inrichting van de paleizen.
Vraag 15
Is het waar dat de commissie die de regeling beoordeelde het Rijk adviseerde de objecten
daarna wel tentoon te stellen in bijvoorbeeld musea?
Antwoord 15
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 14, waarin ik in algemene zin ben ingegaan
op de rol van de Adviescommissie beoordeling aangeboden cultuurbezit uit nalatenschappen.
Vraag 16
Is het waar dat zeker twee prominente kunstwerken na de afhandeling van de erfenis
«gewoon» in de koninklijke paleizen zijn gebleven, buiten zicht van het publiek? Zo
ja, waarom? Hoe staat dit in verhouding tot de informatie op de site van de belastingdienst
waarin wordt gesteld dat het bedrag aan erfbelasting pas wordt kwijtgescholden als
het voorwerp is overgedragen, waarna het Rijk het voorwerp in bruikleen zal geven
bij het museum?
Antwoord 16
Er bestaat, zoals ik in antwoord op de vragen 13 en 14 heb toegelicht, noch bij de
verkrijging noch bij het beheer namens de staat van een werk in de rijkscollectie
een wettelijke verplichting dit volledig en permanent ten toon te stellen in een museum
en ligt in het beleidsmatige karakter van de uitvoeringspraktijk besloten dat de wettelijke
beheerders namens de staat van de rijkscollectie de toegankelijkheid hiervan kunnen
bevorderen op een wijze die past bij hun onderscheiden taken, waaronder de inrichting
van de paleizen.
Voor zover de vragen doelen op de feitelijke uitvoering hiervan en de zichtbaarheid
van een met pen getekend werk van de schilder Willem van de Velde de oude en een malachieten
tafel, merk ik, in aanvulling op het hierboven geschetste juridische kader, het volgende
op. Bij de afwikkeling van de nalatenschap werd verwerving van dit werk door de staat
van belang geacht. Het werk bevond zich reeds lang voor 2004 in het paleis op de Dam
in een kamer die vanaf 2009 zichtbaar is gemaakt voor het publiek. Hierin is geen
wijziging gekomen met dien verstande dat de openstelling van dit paleis, dat feitelijk
ook een museale functie heeft, na 2004 aanmerkelijk is verruimd (255 dagen per jaar
in 2019), het aantal bezoekers ervan sterk is toegenomen (ongeveer 300.000 per jaar)
en, sinds 2016, de zichtbaarheid van het werk langs digitale weg duurzaam, ook buiten
de openingstijden, is vergroot. Zo heeft de staat, onder meer met instemming van de
Minister van OCW in 2009, het werk toegankelijk gemaakt op een wijze die verenigbaar
is met het eveneens op verantwoorde wijze tonen van de specifieke historische omgeving
waarvan het deel uitmaakt. Hiermee is voorts, anders dan bij een museum, waar tentoonstelling
van werken uit de collectie afhankelijk is van beleid en keuzes, verzekerd dat het
werk blijvend toegankelijk is voor velen.
De malachieten tafel, vermeld in het rapport van de commissie-Jessurun I (nr. 4–361),
was geen onderdeel van een ensemble dat altijd behoorde tot de inrichting van paleis
Soestdijk. De tafel bevond zich voor 1941 niet in paleis Soestdijk maar in een ander
paleis. Het is daarom niet onlogisch dat de commissie adviseerde deze tafel aan te
wijzen voor andere paleizen en niet voor paleis Soestdijk. Tussen oktober 2016 en
februari 2017 is de malachieten tafel te zien geweest op een tijdelijke tentoonstelling,
gewijd aan Anna Paulowna op rijksmuseum paleis het Loo. De staat, die de tafel uiteindelijk
verkreeg, heeft deze, conform het advies van de commissie, aangewezen ter plaatsing
in de aan de Koning wettelijk ter beschikking gestelde paleizen. De tafel doet sindsdien
dienst in de vestibule van Paleis Noordeinde, waar hij zich ook voor 1941 bevond.
Ten aanzien van paleis Soestdijk kwam in 2005 een proces op gang dat er na vele jaren
toe heeft geleid dat zowel de bestemming als de eigenaar van paleis Soestdijk is veranderd.
De toegang tot paleis Soestdijk wordt na de verkoop door de staat bepaald door de
particuliere eigenaar. Paleis Noordeinde is in de afgelopen jaren (sinds 2016) in
de zomer opengesteld voor het publiek. Het interieur van het paleis is verder toegankelijk
gemaakt door publicaties en digitale middelen. De tafel is overigens evenwel niet
zichtbaar op de digitale rondleiding omdat deze ten tijde van de opnames op de genoemde
tijdelijke tentoonstelling ten toon gesteld is geweest.
Vraag 17
Kunt u bevestigen dat het inderdaad gaat om twee kunstwerken of sluit u niet uit dat
het er meer zijn? Zo ja, om hoeveel en welke kunstwerken gaat het?
Antwoord 17
Er bestaat, zoals ik in antwoord op de vragen 13 en 14 heb toegelicht, noch bij de
verkrijging noch bij het beheer namens de staat van een werk in de rijkscollectie
een wettelijke verplichting dit volledig en permanent ten toon te stellen in een museum
en ligt in het beleidsmatige karakter van de uitvoeringspraktijk besloten dat de wettelijke
beheerders namens de staat van de rijkscollectie de toegankelijkheid hiervan kunnen
bevorderen op een wijze die past bij hun onderscheiden taken, waaronder de inrichting
van de paleizen.
Vraag 18
Bent u bereid te bevorderen dat de kunstwerken zo snel mogelijk tentoon gesteld worden
op de manier zoals dit oorspronkelijk in de regeling bedoeld is? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 18
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 17.
Vraag 19
Klopt het juridisch gezien dat wanneer de kunstwerken alleen zichtbaar zijn en blijven
voor de koninklijke familie en haar eventuele bezoekers, en niet voor een breed publiek
tentoongesteld worden, het openstaande bedrag aan erfbelasting alsnog voldaan moet
worden?
Antwoord 19
Hiervoor verwijs ik naar het antwoord op vraag 17. Het is in algemene zin niet zo
dat de feitelijke zichtbaarheid na verkrijging door de staat de rechtmatigheid van
de oorspronkelijke verkrijging zou kunnen aantasten.
Vraag 20
Wilt u al deze vragen separaat beantwoorden?
Antwoord 20
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van de voorgaande
vragen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
M. (Mark) Rutte, minister-president -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.