Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Hijink over de kosten van het organiseren van de ouderenzorg
Vragen van het lid Hijink (SP) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de kosten van het organiseren van de ouderenzorg (ingezonden 12 december 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 20 januari
2020)Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1231
Vraag 1, 2 en 8
Hoe reageert u op de zorgen van gemeenten die aangeven dat door de aankomende vergrijzing
de ondersteuning van thuiswonende ouderen de komende vijf jaar zeker 7% meer gaat
kosten?1
Wat is uw reactie op de uitspraak van zorgwethouder De Langen uit Rotterdam die aangeeft
dat de kosten voor de ouderenzorg een groter probleem gaan worden dan de tekorten
die er nu zijn op de jeugdzorg? Bent u het eens met de constatering van wethouder
De Langen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vindt u dat gemeenten met de beschikbare middelen kunnen uitkomen, terwijl er grote
financiële tekorten zijn op de Wmo en de Jeugdzorg? Vindt u het gerechtvaardigd dat
gemeenten noodgedwongen moeten bezuinigen op bibliotheken of wegonderhoud omdat zij
onvoldoende geld hebben voor de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoorden 1, 2 en 8
In het artikel in de Volkskrant van 2 december jl. uit de wethouder van Rotterdam
zijn zorgen over de toenemende kosten in de Wmo. De VNG verwacht op basis van een
uitvraag bij 6 gemeenten dat de kosten, mede vanwege de vergrijzing, jaarlijks met
7% zullen stijgen. Hoewel op basis van deze steekproef geen conclusies getrokken kunnen
worden over de landelijke trend ben ik met de VNG van mening dat er grote uitdagingen
zijn in de organiseerbaarheid en betaalbaarheid van de zorg. Dit is een uitdaging
waar we gezamenlijk als centrale en decentrale overheid voor aan de lat staan. Ten
aanzien van de ontwikkelingen in de Wmo acht ik het van belang om deze goed te volgen.
Dan doen we ook via de daartoe beschikbare bronnen.
Zo worden de financiële effecten van de invoering van het abonnementstarief gevolgd
door middel van een landelijk monitoronderzoek. Op basis van de uitkomsten uit het
monitoronderzoek zal ik jaarlijks met de VNG het gesprek hierover voeren. In dit gesprek
wordt, mede in het licht van de motie Hijink c.s.1, besproken of het wenselijk is maatregelen te treffen als blijkt dat sprake is van
ongewenste effecten die niet of onvoldoende door gemeenten kunnen worden beïnvloed
binnen de hen toekomende beleidsruimte. Zoals ook gemeld in mijn brief van 4 december
jl. kunnen op basis van de eerste resultaten van de monitor – vanwege het nog niet
beschikbaar zijn van landelijke kwantitatieve data – echter nog geen harde conclusies
worden getrokken en zijn eventuele maatregelen op dit moment dan ook niet aan de orde.2
Leidend uitgangspunt voor de financiering is dat het Rijk gemeenten in staat moet
stellen om haar wettelijke taken adequaat uit te voeren. In het Interbestuurlijke
Programma (IBP) hebben Rijk en gemeenten afspraken gemaakt over de financiële uitgangspunten
in deze kabinetsperiode. Dat betrof onder andere afspraken over de indexatie van het
gemeentefonds, de zgn. normeringssystematiek (trap-op, trap-af). Dat betekent dat
de omvang van deze middelen stijgt of daalt met de ontwikkeling van de rijksuitgaven
(het accres). Met ingang van 2019 wordt daarbij gewerkt met een breder begrip («brede
mand») van de rijksuitgaven. Naast de uitgaven via de rijksbegroting worden ook de
uitgaven op het terrein van sociale zekerheid en de zorg hierin meegenomen. Daardoor
werkt de ontwikkeling van de uitgaven onder de Wlz en Zvw via de normeringssystematiek
door in de budgetten voor het gemeentefonds. En daarmee indirect dus ook in de budgetten
die gemeenten kunnen bestemmen voor de Wmo.
Tevens is in 2019 een deel van de budgetten voor het sociaal domein overgeheveld naar
de algemene uitkering. Daardoor vallen de budgetten voor de Wmo (excl. Beschermd Wonen)
nu onder de normeringssystematiek van het gemeentefonds. Het accres is één integrale
indexatie voor zowel loon-, prijs- als volumeontwikkelingen, waar voorheen de indexatie
voor loon- en prijs enerzijds en volume anderzijds nog afzonderlijk plaatsvond. Als
gevolg van deze afspraken zijn er (structureel) substantieel meer middelen aan het
Gemeentefonds toegevoegd. Het accres van het Gemeentefonds bedraagt in de huidige
kabinetsperiode, mede als gevolg van deze verbreding van de grondslag, circa € 5 miljard.
Onder regie van BZK wordt momenteel de normeringsystematiek van het Gemeentefonds
geëvalueerd. Deze evaluatie wordt eens in de vier jaar gezamenlijk door de fondsbeheerders,
VNG en het IPO uitgevoerd. De evaluatie heeft tot doel om mogelijke varianten voor
de normering van het Gemeentefonds en het Provinciefonds aan te dragen voor het volgende
kabinet. Hierbij kan worden bezien of de bestaande normeringssystematiek toekomstbestendig
is of dat alternatieven passender zijn. De Tweede Kamer wordt hierover door de Minister
van BZK in het voorjaar van 2020 geïnformeerd.
Vraag 3 en 4
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat de impact van de decentralisaties uit
2015 is onderschat, ondanks dat de gevolgen van de vergrijzing bekend waren en de
sluiting van de verzorgingshuizen reeds was ingezet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Heeft de voorganger van wethouder De Langen in Rotterdam de problemen ten tijde van
de decentralisaties ook onderschat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoorden 3 en 4
Met de Hervorming van de Langdurige Zorg (HLZ) in 2015 is een belangrijk startschot
gegeven om ons zorg- en ondersteuningsstelsel voor de lange termijn passend en houdbaar
te houden. Zowel voor mensen die thuis ondersteuning en zorg nodig hebben als voor
mensen die verblijven in een instelling, is meer nadruk gelegd op wat mensen en hun
omgeving zélf kunnen en hoe ze zelf regie kunnen houden op hun eigen leven. De HLZ
heeft tot verschillende omvangrijke en ingrijpende wetswijzigingen geleid en tot een
gewijzigde verantwoordelijkheidsverdeling tussen de daarbij betrokken partijen.
Op basis van de toenmalige inzichten hebben gemeenten de (wettelijke) instrumenten
en de middelen ontvangen om hun verantwoordelijkheden ook te kunnen waarmaken. De
HLZ brengt een aanzienlijk transformatie met zich mee, de doelstellingen zijn niet
van vandaag op morgen gerealiseerd, dat wisten we ook in 2015 al. Ik heb uw Kamer
onlangs geïnformeerd over de evaluatie van de HLZ, waarin ik aangeef dat een deel
van de doelen reeds gehaald maar dat er ook nog knelpunten zijn die de komende periode
aandacht vragen. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik naar mijn brief «Merkbaar
beter thuis» van 20 juni jl.3
Vraag 5
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat het zorgaanbod voor ouderen is verschraald
door het wegvallen van de verzorgingshuizen, dat de huishoudelijke hulp geen tijd
meer heeft voor een kopje koffie en dat eenzaamheid onder ouderen nog groter wordt?
Ziet u deze problemen ook en kunt u uw analyse hierover geven?
Antwoord 5
Met de HLZ is ingespeeld op de behoefte van ouderen om, ook in de situatie waarin
zij te maken krijgen met beperkingen in hun zelfredzaamheid, zo lang mogelijk zelfstandig
en liefst thuis, te kunnen blijven wonen. Dit is daarmee een bewuste keuze. Daar waar
wordt vastgesteld dat dit niet langer mogelijk is en onverantwoord wordt, zijn andere
oplossingen in het stelsel voorhanden, bijvoorbeeld een indicatie voor de Wlz. Uit
de evaluatie van de HLZ blijkt dat bijna 80% van de mensen die ondersteuning ontvangt
vanuit de Wmo 2015 deze ten tijde van het onderzoek, relatief kort volgend op HLZ,
beoordeelden als kwalitatief goed.4 Het is aan gemeenten in samenwerking met de andere partners in de uitvoering, om
continue te investeren in een verdere verbetering van de uitvoering. De Wmo 2015 biedt
mensen de nodige waarborgen. De Wmo 2015 verplicht gemeenten tot het doen van zorgvuldig
onderzoek als iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een
cliënt op de gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente een bijdrage
aan die ondersteuning leveren die als passend kan worden aangemerkt in de betreffende
situatie. Het zal u duidelijk zijn dat ik belang deel van de zoektocht naar mogelijkheden
om de eenzaamheid onder ouderen te verminderen. Voor het doorbreken van de trend van
eenzaamheid onder ouderen is in maart 2018 het Actieprogramma Eén tegen eenzaamheid
gelanceerd. Het bestrijden van eenzaamheid doen we door samen te werken. Landelijk
in de Nationale Coalitie tegen Eenzaamheid en lokaal met gemeenten en lokale organisaties.
Vraag 6
Deelt u de mening van wethouder De Langen dat er meer tussenvoorzieningen moeten komen
voor ouderen die niet in aanmerking komen voor een verpleeghuis, maar het thuis nauwelijks
meer redden aangezien mantelzorgers uitgeput raken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Antwoord 6
Gemeenten hebben de wettelijke opdracht om in individuele situaties te bezien of en
zo ja, welke ondersteuning geboden dient te worden om het zo lang mogelijk zelfstandig
wonen mogelijk te maken. Alertheid daar waar het gaat om (on)mogelijkheden en dreigende
overbelasting van mantelzorgers is daarbij van groot belang.
Vanuit het programma Langer Thuis bevorder ik dat gemeenten in samenwerking met zorgverzekeraars
het aanbod van respijtzorg vergroten en beter toegankelijk maken. Respijtzorg is bedoeld
om mantelzorgers voor thuiswonende ouderen te ontlasten om zodoende overbelasting
te voorkomen. Een specifiek vorm van respijtzorg is logeerzorg. In de pilots logeerzorg
wordt op 10 plekken geïnvesteerd in de verbetering van de toeleiding en ontwikkeling
van het aanbod van incidentele logeerzorg om de mantelzorgers te ontlasten. Een belangrijke
les uit de pilots tot nu toe is dat op het gebied van de inkoop van plekken nog niet
altijd duidelijk is hoe logeerzorg te organiseren is. Gemeenten en zorgverzekeraars
moeten daarvoor samenwerken, maar die samenwerking is nog niet vanzelfsprekend. In
het vervolg van de pilots wordt specifiek onderzocht of ook de inzet van structurele
logeerzorg kan bijdragen aan ontlasting van de mantelzorgers van ouderen met een zeer
complexe zorgvraag.
Vraag 7
Hoeveel kleinschalige woonvormen zijn er met uw subsidieregeling tot nu toe bijgekomen?
Is dat voldoende om te voldoen aan de vraag naar extra woonvormen? Kunt u uw antwoord
toelichten?
Antwoord 7
Met de stimuleringsregeling bevorder ik dat bewonersinitiatieven en sociale ondernemers
worden geholpen bij hun financiering. Er zijn op dit moment 18 aanvragen geweest voor
een subsidie van de initiatieffase; hiervan zijn er op dit moment 8 toegekend en 6
afgewezen. Begin 2020 zal de stimuleringsregeling worden aangepast om ervoor te zorgen
dat er meer gebruik wordt gemaakt van de regeling. Ten aanzien van de totstandkoming
van nieuwe woonzorgvormen is overigens een veel breder scala van partijen actief,
zoals woningcorporaties, private investeerders, projectontwikkelaars en zorgaanbieders.
RIGO Research en Advies heeft op dit moment de geclusterde woonvormen in 63% van de
gemeenten in kaart gebracht. Daarin zijn op dit moment 1.903 woonlocaties geïnventariseerd
met in totaal 91.467 wooneenheden, verdeeld over 235 gemeenten.
De VNG, Aedes, ActiZ en de ministeries van VWS en BZK hebben in de Taskforce Wonen
en zorg de handen ineen geslagen om gemeenten te ondersteunen in hun regierol bij
de opgaven op het gebied van wonen, zorg, welzijn en leefbaarheid. De Taskforce heeft
zich tot doel gesteld dat alle gemeenten uiterlijk eind 2020 de opgave hebben bepaald.
De ambitie is daarnaast dat eind 2021 alle gemeenten een «wonen en zorgafspraak» hebben
gemaakt met woningcorporaties, zorgaanbieders en zorgkantoor om deze opgave uit te
voeren.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.