Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over de uitspraak van SodM-topman dat omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen moet gelden
Vragen van lid Beckerman (SP) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de uitspraak van SodM-topman dat omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen moet gelden (ingezonden 3 december 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 23 december
2019).
Vraag 1
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen op zaterdag
30 november 2019?1 Wat is daarop uw reactie?
Antwoord 1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van de Inspecteur-generaal der Mijnen (hierna:
de IGM) dat de «omgekeerde bewijslast ook buiten Groningen» zou moeten gelden op plaatsen
elders in het land waar meerdere ondergrondse activiteiten tegelijk zijn. De IGM stelt
dat het bij deze gestapelde mijnbouw voor burgers praktisch onmogelijk is om te bewijzen
waardoor de schade is ontstaan. Ik ben het eens met het uitgangspunt dat burgers niet
die volledige bewijslast moeten dragen. In het systeem dat ik voorsta, hoeven zij
dat ook niet. Juist om deze bewijsproblemen – en niet alleen in het geval van gestapelde
mijnbouw – te voorkomen, stel ik voor de afhandeling van schade door mijnbouwactiviteiten
buiten Groningen een Commissie Mijnbouwschade in. Deze commissie onderzoekt naar aanleiding
van een schademelding wat de schadeoorzaak is en stelt de hoogte van de mijnbouwschade
vast. Gedupeerden kunnen hun schade melden bij deze commissie en hoeven dan niet meer
zelf aan te tonen dat de schade die ze hebben geleden het gevolg is van bodembeweging
door mijnbouwactiviteiten. Deze commissie moet medio 2020 operationeel zijn.
Vraag 2
Waarom legt u het advies van uw toezichthouder, en de Technische commissie bodembeweging
(Tcbb) eerder dit jaar, naast u neer?
Antwoord 2
Ik volg het advies van de Technische commissie bodembeweging (Tcbb) op dit punt. Zowel
de IGM als de Tcbb vinden het belangrijk dat de ongelijkheid tussen burger en mijnbouwonderneming
wordt verminderd en dat een gedupeerde bij de behandeling van schade door mijnbouwactiviteiten
wordt ontzorgd. Ik ben het hiermee eens en heb dit voor de verschillende situaties
uitgewerkt. Vanwege de uitzonderlijke situatie in Groningen is daar de toepassing
van een wettelijk bewijsvermoeden gerechtvaardigd. Bij de afhandeling van schade door
andere mijnbouwactiviteiten dan door de gaswinning in Groningen ontzorg ik op een
andere wijze de burgers. Omdat er buiten Groningen geen rechtvaardiging is voor toepassing
van een wettelijk bewijsvermoeden, zoals nader toegelicht in het antwoord op vraag
4, is het bij schade door andere mijnbouwactiviteiten aan de Commissie Mijnbouwschade
om te onderzoeken en te beoordelen of de schade het gevolg is van mijnbouwactiviteiten
en wat het bedrag is van de schadevergoeding. Daarmee wordt ook in die gevallen de
burger ontzorgd. Dit is conform het advies van de Tcbb.
Ik ben het ook eens met de Inspecteur-generaal der Mijnen dat de bewijslast niet op
de schouders van de burger moet worden gelegd, maar niet met zijn oordeel dat dit
ook hier met een omkering van de bewijslast moet worden bereikt. Het vraagstuk van
de wijze van schadevergoeding, zie ik overigens als een vraagstuk dat losstaat van
het vraagstuk van de veiligheid van mijnbouw. Gelet op de toezichts- en adviestaak
van SodM wegen zijn adviezen op het vlak van de veiligheid van de mijnbouw voor mij
altijd zwaar.
Vraag 3, 5 en 6
Bent u het met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) eens dat er rechtsongelijkheid
bestaat tussen de omwonenden van het Groninger gasveld en omwonenden van andere gasboringlocaties
en andere mijnbouwactiviteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Waarom vindt u dat gedupeerden van schade in Groningen anders behandeld zouden moeten
worden dan gedupeerden van mijnbouwactiviteiten elders in het land?
Waarom vindt u dat gedupeerden buiten het Groninger gasveld zelf moeten bewijzen dat
hun schade het gevolg van mijnbouwactiviteiten is? Hoe kunnen ze dat bewijzen? Waarom
zadelt u bewust mensen op met deze strijd tegen mijnbouwbedrijven?
Antwoord 3, 5 en 6
In Nederland geldt de regel «wie stelt, bewijst». Op deze regel is een uitzondering
gemaakt voor schade als gevolg van bodembeweging door de gaswinning uit het Groningenveld.
Alleen voor deze schades is een wettelijk bewijsvermoeden ingevoerd vanwege de uitzonderlijke
omstandigheid van een groot aantal relatief gelijksoortige gevallen van schade in
korte tijd, waarbij het aannemelijk is dat in verreweg de meeste gevallen bodembeweging
door de winning uit het Groningenveld de oorzaak is. Het bewijsvermoeden zorgt voor
ontzorging van de gedupeerde.
Ook gedupeerden buiten het Groningenveld worden ontzorgd op advies van de Tcbb, maar
op een andere manier. Een gedupeerde die schade heeft door bodembeweging als gevolg
van een mijnbouwactiviteit kan deze melden bij de Commissie Mijnbouwschade. De Commissie
onderzoekt vervolgens op basis van die melding of er inderdaad sprake is van schade
door bodembeweging als gevolg van mijnbouwactiviteiten en stelt, als hier sprake van
is, vast wat de hoogte van de vergoeding voor deze schade zou moeten zijn die door
de mijnbouwonderneming moet worden betaald aan de gedupeerde. Daarmee regel ik dat
gedupeerden op andere wijze worden ontzorgd. De bewijslast van gedupeerden in beide
situaties wordt dus verlicht.
Vraag 4
Wat overtuigt u ervan dat omgekeerde bewijslast niet goed is, terwijl gemeenten, experts
en de toezichthouder niet achter u staan?
Antwoord 4
De belangrijkste doelstelling van alle betrokkenen, en dus ook van mij, is dat gedupeerden
bij schade door mijnbouwactiviteiten worden ontzorgd. Ik regel dit ook, rekening houdend
met de uiteenlopende situaties in Groningen en buiten Groningen. De belangrijkste
redenen voor de invoering van een wettelijk bewijsvermoeden voor Groningen gaan niet
op voor mijnbouwschade door overige mijnbouwactiviteiten. Voor schade door bodembeweging
door overige mijnbouwactiviteiten is er namelijk geen sprake van een veelheid aan
aardbevingen door gaswinning en een veelheid aan gelijksoortige schadegevallen, waarbij
het waarschijnlijk is dat die een gevolg van een aardbeving zijn. Daarom is er buiten
Groningen geen situatie die voldoende rechtvaardiging vormt voor de toepassing van
een wettelijk bewijsvermoeden. Daarbij baseer ik mij op de voorlichting van de Raad
van State over de aangenomen amendementen op het voorstel van wet tot wijziging van
de Mijnbouwwet, de Wet milieubeheer en de Wet op de economische delicten in verband
met Implementatie van richtlijn nr. 2013/ 30/ EU van het Europees parlement en de
Raad van 12 juni 2013 betreffende de veiligheid van offshore olie- en gasactiviteiten
en tot wijziging van richtlijn 2004/ 35/ EG (PbEU 2013,L 178) (Kamerstuk 34 041, nr. 43).
Vraag 7
Waarom stelt u veiligheid van omwonenden van mijnbouwlocaties niet voorop?
Antwoord 7
De wijze van vergoeding van schade staat los van veiligheid. In alle gevallen staat
bij mijnbouwactiviteiten de veiligheid van omwonenden op de eerste plaats. Dit begint
met een toets vooraf. Zo wordt bij de verlening van de vergunning voor de mijnbouwactiviteit
nadrukkelijk getoetst op het belang van de veiligheid voor omwonenden. Alleen als
een activiteit veilig kan plaatsvinden, wordt hiermee ingestemd. De mijnbouwonderneming
moet vervolgens bij de uitvoering van de mijnbouwactiviteiten alle maatregelen nemen
die redelijkerwijs gevraagd kunnen worden om te voorkomen dat de veiligheid wordt
geschaad of schade door bodembeweging wordt veroorzaakt. Desondanks kan niet worden
uitgesloten dat mijnbouwactiviteiten bodembeweging tot gevolg hebben die schade kan
veroorzaken aan gebouwen. In die gevallen dient de schade te worden vergoed.
Vraag 8
Bent u bereid het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) alsnog op te volgen
en omgekeerde bewijslast in te voeren voor gedupeerden met mijnbouwschade?
Antwoord 8
Met de instelling van de Commissie Mijnbouwschade wordt uitvoering gegeven aan de
doelstelling de burger – ook bij schade door andere mijnbouwactiviteiten dan de gaswinning
in Groningen – te ontzorgen door de bewijslast bij die commissie te legen. Ik zie
daarom geen aanleiding en ook geen rechtvaardiging om het wettelijk bewijsvermoeden,
zoals dat geldt voor schade door de gaswinning in Groningen, uit te breiden naar schade
door overige mijnbouwactiviteiten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.