Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kerstens over de gevolgen van het cao-akkoord VVT voor de continuïteit van zorg
Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over de gevolgen van het cao-akkoord VVT voor de continuïteit van zorg (ingezonden 15 oktober 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 26 november
2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 646.
Vraag 1
In hoeverre verwacht u dat thuiszorgorganisaties in de financiële problemen kunnen
komen of zelfs failliet kunnen gaan ten gevolge van het cao-akkoord in de sector VVT
(Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg)?1
2
Antwoord 1
In het kader van het OVA-convenant kijkt het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport (VWS) op hoofdlijnen of cao-afspraken meerjarig binnen de (raming van de)
overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling (OVA) passen. Dit vanwege het risico
dat cao-afspraken anders ten koste gaan van het voorzieningenniveau. Voor de recente
cao-afspraken tussen Actiz en de bonden heb ik becijferd dat dit het past.
Voor wat betreft de precieze invulling van de afspraken is het aan cao-partijen om
hierover te onderhandelen. Ik ga ervanuit dat zij uiteindelijk samen tot een evenwichtig
eindresultaat komen en tevens de betaalbaarheid van de gemaakte afspraken zullen wegen.
Dat laat onverlet dat er altijd zorgorganisaties kunnen zijn die in de financiële
problemen komen door samenloop van omstandigheden.
Vraag 2
Wat kunnen de gevolgen van het cao-akkoord zijn voor de medewerkers van kleinere thuiszorgorganisaties,
wanneer het cao-akkoord algemeen verbindend wordt verklaard?
Antwoord 2
Indien de afspraken worden vastgelegd in een cao kunnen cao-partijen verzoeken cao-bepalingen
algemeen verbindend te verklaren. Door algemeenverbindendverklaring (avv) gaan de
cao-bepalingen gelden voor alle werkgevers en werknemers die vallen onder de werkingssfeer
van de cao. De avv’de afspraken uit de cao – bijvoorbeeld met betrekking tot salarisverhogingen
en meer en grotere vaste contracten – zouden dan ook gaan gelden voor medewerkers
van thuiszorgorganisaties die niet rechtstreeks, door middel van lidmaatschap van
een werkgeversorganisatie, aan de cao zijn gebonden.
Vraag 3
Voor welk deel van de verplegenden en verzorgenden geldt dat zij werken bij kleinere
zorgorganisaties, die naar de mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl in de problemen
gaan komen?3
Antwoord 3
Ik beschik niet over informatie over het aandeel van de verplegenden en verzorgenden
dat werkt bij kleinere organisaties, die naar mening van brancheorganisatie Zorgthuisnl
in de problemen gaan komen.
Vraag 4
Op welke manier kunnen werkgevers volgens u de 0.93% hogere loonkosten ten gevolge
van het naar voren halen van de dertiende maand, gaan opvangen? Voor welke organisaties
verwacht u dat zij dit niet kunnen opvangen?
Antwoord 4
Het is aan organisaties zelf om te bezien hoe zij binnen hun bedrijfsvoering het eerder
verhogen van het opbouwpercentage van de eindejaarsuitkering financieel kunnen opvangen.
Ik heb geen zicht op welke organisaties dit niet zouden kunnen opvangen.
Vraag 5
Denkt u ook dat het nodig zal zijn extra geld beschikbaar te stellen om de continuïteit
van thuiszorg te garanderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5
Ik zie geen reden om op grond van de recent gesloten nieuwe cao VVT te veronderstellen
dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Zie ook mijn
antwoorden op de vragen 1 en 4.
Vraag 6 en 7
Bent u bereid indien nodig extra geld beschikbaar te stellen om continuïteit van de
thuiszorg te garanderen? Zo ja, wanneer geeft u hier duidelijkheid over? Zo nee, waarom
niet?
Kunt u c.q. kunnen gemeenten de benodigde (thuis)zorg continueren als organisaties
daadwerkelijk «omvallen» en bent u bereid in dezen een coördinerende rol te vervullen?
Antwoord 6 en 7
Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 5, zie ik geen reden om te veronderstellen
dat de continuïteit van de thuiszorg op dit moment in het geding is. Indien continuïteit
van ondersteuning op grond van de Wmo 2015 op enig moment in het geding komt, is het
primair aan gemeenten om in te grijpen. Zij dienen op grond van de Wmo 2015 zorg te
dragen voor continuïteit van zorg.
In onze Kamerbrief over de doorontwikkeling van het beleid rond zorgaanbieders in
financiële problemen4 heb ik samen met de Minister voor Medische Zorg en Sport en de Staatssecretaris van
Volksgezondheid, Welzijn en Sport beschreven in welke gevallen wij een rol voor onszelf
zien bij zorginstellingen in financiële problemen. Zorgaanbieders zijn verantwoordelijk
voor hun financiële bedrijfsvoering en de inkopende partijen (bij de Wmo 2015 zijn
dat de gemeenten) hebben zorgplicht. Als een aanbieder financiële problemen heeft
moet hij samen met de gemeente en andere betrokkenen een passende oplossing zoeken.
Bemoeienis vanuit VWS is daarbij normaal gesproken niet nodig en niet aan de orde.
Wanneer het echter gaat om een aanbieder waarvan het wegvallen grote maatschappelijke
impact zou hebben, en partijen er niet in slagen om tot een passende oplossing te
komen, dan kan regie vanuit VWS nodig zijn. Wij roepen iedereen dan aan tafel en spreken
hen aan op hun verantwoordelijkheid. Zo nodig kunnen we partijen ondersteunen bij
het opstellen van een herstructureringsplan of een plan voor gecontroleerde overdracht
van zorg aan andere aanbieders. In zeer uitzonderlijke situaties, en onder strikte
voorwaarden, kunnen wij ook een financiële bijdrage leveren aan de uitvoering van
dat plan. Van zo’n situatie kan sprake zijn als:
De continuïteit van cruciale zorg in het geding is of als er acute risico’s dreigen
voor de kwaliteit en veiligheid van de patiëntenzorg, én
Partijen de problemen niet redelijkerwijs zelf kunnen oplossen, én
Andere ondersteuning vanuit VWS onvoldoende soelaas biedt.
Zoals hierboven ook aangegeven is van dit alles op dit moment geen sprake. Coördinatie
of financiële steun door VWS zijn dan ook niet aan de orde.
Vraag 8
Hoe gaat u ervoor zorgen dat na inwerkingtreding van de nieuwe cao de AmvB (algemene
maatregel van bestuur) reële prijs Wmo 2015 onverkort wordt toegepast (zodat de overeengekomen
loonsverhogingen in de tarieven worden doorvertaald), gelet ook op de penibele financiële
positie waarin veel gemeenten verkeren?
Antwoord 8
De AMvB reële prijs Wmo 2015 is in juni 2017 in werking getreden. Gemeenten die voor
het leveren van een voorziening door een aanbieder na 1 juni 2017 een aankondiging
van een overheidsopdracht in het kader van de Wmo 2015 hebben gedaan, moesten daarbij
de AMvB reële prijs Wmo 2015 toepassen. Om gemeenten en aanbieders te ondersteunen
bij de implementatie van de AMvB reële prijs is eind 2017 een regiegroep reële prijs
in het leven geroepen. Deze regiegroep heeft tot eind 2018 diverse ondersteunende
producten voor gemeenten en aanbieders vervaardigd. Tevens zijn vanuit de regiegroep
in die periode diverse signalen van vermeende onjuiste toepassing van de AMvB reële
prijs onderzocht. De eindrapportage van de bij de regiegroep betrokken onafhankelijke
deskundige heb ik uw Kamer op 24 juni 2019 toegestuurd.5 Met de werkzaamheden die vanuit de regiegroep reële prijs zijn uitgevoerd, is stevig
geïnvesteerd in een zorgvuldige invoering van de AMvB reële prijs.
Het is nu aan gemeenten om zorgvuldig uitvoering (te blijven) geven aan de AMvB reële
prijs. Indien er een twijfels ontstaan over een juiste toepassing van de AMvB reële
prijs is het primair aan de gemeenteraad om haar controlerende rol te pakken. In het
geval dat een gemeente en een aanbieder niet tot overeenstemming komen over een vraagstuk
ten aanzien van de uitvoering van de AMvB reële prijs, kan men zich in gezamenlijkheid
wenden tot de Geschillencommissie Sociaal Domein.
Om breed te bezien hoe de AMvB reële prijs wordt uitgevoerd en welke effecten de toepassing
van de AMvB reële prijs heeft, laat ik een meerjarig evaluatieonderzoek uitvoeren.
De eerste rapportage vanuit dit evaluatieonderzoek heb ik uw Kamer op 24 juni 2019
toegestuurd.6 De tweede rapportage vanuit dit onderzoek verwacht ik uw Kamer in januari 2020 te
kunnen toesturen. De eindrapportage vanuit het onderzoek wordt in het tweede kwartaal
van 2020 opgeleverd.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.