Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Dublin, 13 juni 2019
35 318 Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol; Dublin, 13 juni 2019
Nr. 3
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 14 november 2019
De vaste commissie voor Financiën heeft een aantal vragen en opmerkingen voorgelegd
aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van de Minister van Buitenlandse
Zaken van 26 oktober 2019 inzake het op 13 juni 2019 te Dublin tot stand gekomen Verdrag
tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen
van het ontduiken en ontwijken van belasting, met Protocol (Kamerstuk 35 318, nr. 1).
De vragen zijn op 8 november 2019 aan de Staatssecretaris van Financiën voorgelegd.
Bij brief van 13 november 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Anne Mulder
Adjunct-griffier van de commissie, Freriks
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de VVD
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van het Verdrag tussen
het Koninkrijk der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting
met betrekking tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen
van het ontduiken en ontwijken van belasting, en hebben hierover nog enkele vragen.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris hoe dit verdrag zich verhoudt
ten opzichte van het internationale verdragenbeleid en of en zo ja op welke punten
het verdrag afwijkt van de verdragen met andere Europese lidstaten.
De leden van de VVD-fractie vragen de Staatssecretaris toe te lichten of het verdrag
overeenkomt met de gemaakte keuzes in het Multilateraal Instrument (MLI). Zijn er
verschillen en zo ja welke?
De leden van de VVD-fractie vragen welke afspraken er zijn gemaakt ter garantie van
het voorkomen van het betalen van dubbele belasting voor grensoverschrijdende beroepen
zoals de transportsector (scheepvaart, internationale vrachtwagenchauffeurs, etc.)
en de luchtvaart.
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van GL
De leden van de fractie van GroenLinks hebben kennisgenomen van het belastingverdrag
tussen Nederland en Ierland en hebben daarbij nog enkele vragen.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoeveel geldstromen er vanuit Nederland
naar Ierland stromen en vice versa. Kan dit worden uitgesplitst in rente, royalty’s,
dividend en andere vormen van geldstromen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat er geen enkel land
is dat de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) zo minimaal heeft ingevoerd
als Ierland.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre er met Ierland wordt gesproken
over de bronheffing op rente en royalty’s en de gevolgen van dit wetsvoorstel. Heeft
de regering geprobeerd om te voorkomen dat onbelaste geldstromen in de toekomst vanuit
Nederland via Ierland naar een belastingparadijs stromen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de Staatssecretaris om nader aan te
geven hoe de inhoudelijke verschillen tussen het vorige verdrag en dit verdrag tot
stand zijn gekomen. Welke verschillen komen voort uit Europese richtlijnen? Wat zijn
andere oorzaken?
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat het MLI niet wordt gevolgd.
Op welke punten wijkt het verdrag precies af van het MLI? Wat zou er concreet veranderen
als het MLI wél wordt gevolgd?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre dit verdrag gaat bijdragen
aan het tegengaan van belastingontwijking. Op welke manier gaat worden geëvalueerd
of dit daadwerkelijk gelukt is?
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over de opgenomen regeling
over verdragstoepassing bij beleggingsfondsen. Wat was de reden dat Nederland heeft
voorgesteld om een «besloten fonds voor gemene rekening» te zien als fiscaal transparant?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de opname van arbitrage geschillenbeslechting
slechts een uitwerking is van internationale afspraken of dat dit verder gaat.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben een vraag over het kunstmatig ontgaan
van de kwalificatie als vaste inrichting. Klopt het dat Nederland zou hebben berust
in het Ierse verzoek? Wat was de Nederlandse wens die niet kon worden ingewilligd?
Wat is de consequentie van deze afspraak? Waarom wilde Ierland alleen instemmen met
het opnemen van bepalingen gericht op het tegengaan van het kunstmatig opknippen van
werkzaamheden onder verbonden ondernemingen met het doel de aanwezigheid van een vaste
inrichting te ontlopen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom Ierland niet bereid
was om het verdrag ook van toepassing te laten zijn op het Caribisch deel van Nederland.
Wat zijn hiervan de gevolgen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom het wenselijk is om lichamen
inwoner te laten zijn zonder dat de feitelijke leiding zich in dat land bevindt en
waarom daar in verdragen rekening mee gehouden moet worden.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welk argument Ierland gebruikt voor
de bronstaatheffing over vermogenswinsten behaald met vervreemding van aandelen in
een onroerendezaaklichaam. Welke voorwaarden en uitzonderingen heeft Nederland bedongen?
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij herkent dat wetenschappers
Ierland als belastingparadijs bestempelen vanwege de grote doorstroom van geld. In
hoeverre is daar rekening mee gehouden bij de totstandkoming van dit belastingverdrag?
Hoeveel capaciteit is er beschikbaar bij de Belastingdienst om verdragsmisbruik in
te dammen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de fractie van de SP
De leden van de SP-fractie vragen de Staatssecretaris hoe en waarom het verdrag tot
stand is gekomen. Zij lezen in de toelichtende nota dat het verdrag op gezamenlijk
initiatief tot stand is gekomen om het aan te passen aan internationale ontwikkelingen
op het gebied van het tegengaan van verdragsmisbruik. Op welke ontwikkelingen, naast
de in de nota genoemde ontwikkelingen in OESO-verband, doelt de regering hiermee?
Welke mogelijkheden om belasting te ontwijken worden via dit verdrag afgesloten? Indien
er geen mogelijkheden om belasting te ontwijken worden afgesloten, vragen de leden
van de SP-fractie de regering om een toelichting hierop. Hebben bedrijven om een wijziging
van dit belastingverdrag gevraagd? Zo ja, welke bedrijven waren dit? In hoeverre zijn
hun wensen met betrekking tot de inhoud van het Verdrag gehonoreerd? Heeft de regering
overleg gevoerd met bedrijven uit Nederland of Ierland over dit Verdrag? Zo ja, wat
is hier uitgekomen?
De leden van de SP-fractie lezen dat Ierland een bronbelasting op dividenden, rente
en royalty’s hanteert van 20%. Zij vragen of Ierland hierop uitzonderingen maakt die
lager uitvallen en of Ierland hiermee een effect belastingtarief zou kunnen krijgen
dat lager is dan de nu in behandeling zijnde Wet bronbelasting 2021. Is er met dit
tarief en mogelijke afwijkingen daarop een mogelijkheid dat winst, in de boeken gezet
als rente of royalty’s, wegvloeit via Ierland?
De leden van de SP-fractie vragen welke omvang het handelsbelang met Ierland heeft
en welk deel hiervan materiële handel betreft. Waarop stoelt de regering de verwachting
dat de budgettaire gevolgen neutraal zullen zijn? Geldt dit tevens voor de wijziging
waardoor belastingheffing over pensioenen groter dan € 25.000 aan de bronstaat worden
toegewezen? Om hoeveel gevallen gaat dit en welke fiscale gevolgen heeft dit voor
degenen die met deze wijziging te maken krijgen?
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar het verwachte effect van de antimisbruikbepaling
en hoe zij de handhaving hiervan gaat laten plaatsvinden. Valt misbruik tevens onder
de vergrijpboete voor medeplegers en de voorgenomen openbaarmaking hiervan? Mogen
zij ervan uitgaan dat het opnemen van deze bepaling impliceert dat het verdrag nog
steeds mogelijkheden biedt om belasting te ontwijken? Zo ja, waarom zijn deze mogelijkheden
niet afgesloten met dit verdrag?
II Reactie van de Staatssecretaris
De vaste commissie voor Financiën heeft op 8 november 2018 een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Staatssecretaris van Financiën over de brief van 16 oktober 2019
(Kamerstuk 35 318, nr. 1) waarin de Minister van Buitenlandse Zaken het voorstel overlegt tot stilzwijgende
goedkeuring van het op 13 juni 2019 tot stand gekomen Verdrag tussen het Koninkrijk
der Nederlanden en Ierland tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking
tot belastingen naar het inkomen en vermogenswinsten en het voorkomen van het ontduiken
en ontwijken van belasting (met Protocol), Trb. 2019, nr. 95 en Trb. 2019, nr. 153, hierna aangeduid als: «het Verdrag».
Ik wil de leden van de fracties van de VVD, GroenLinks en de SP dankzeggen voor hun
vragen en opmerkingen. Met belangstelling is kennisgenomen van de vragen en opmerkingen
van de leden van deze fracties.
Hieronder ga ik in op de vragen die zijn voorgelegd. Bij de beantwoording daarvan
volg ik zoveel mogelijk de volgorde van het verslag, behoudens waar de fracties eenzelfde
vraag hebben gesteld.
De leden van de VVD-fractie vragen hoe het Verdrag met Ierland zich verhoudt ten opzichte
van het internationale verdragenbeleid en of en zo ja op welke punten het Verdrag
afwijkt van de verdragen met andere Europese lidstaten.
De Nederlandse inzet bij het belastingverdrag met Ierland was gebaseerd op het verdragsbeleid
zoals neergelegd in de Notitie Fiscaal Verdragsbeleid 20111 (hierna: NFV 2011), en op de kabinetsappreciatie van de 15 actierapporten van het
BEPS-project en het Multilaterale Instrument (hierna: MLI). In de toelichtende nota
is het Toetsschema Fiscaal Verdragsbeleid 2011 opgenomen waarin per onderdeel is aangegeven
of de inzet van de NFV 2011 is geconcretiseerd in het Verdrag met Ierland. Dit toetsschema
vloeit voort uit de aangenomen motie van het lid Van Vliet. 2 Een verdrag is uiteindelijk een totaalcompromis met de andere verdragsluitende staat
waarbij het onderhandelingsproces de inhoud van een specifiek belastingverdrag bepaalt.
Wat betreft de Nederlandse inzet bij bilaterale belastingverdragen wordt er in beginsel
geen onderscheid gemaakt tussen Europese lidstaten. Desalniettemin vertonen de afzonderlijke
verdragen uiteraard verschillen, die voortvloeien uit de verschillen in de verdragsinzet
van de onderscheidenlijke landen en de tijd waarin de verdragen zijn gesloten. Dit
neemt niet weg dat het Verdrag met Ierland goed past bij de recent door Nederland
gesloten belastingverdragen.
De leden van de fracties van de VVD en GroenLinks vragen naar de overeenkomsten en
verschillen tussen het Verdrag en de gemaakte keuzes in het Multilateraal Instrument
(MLI).
Vanwege de al gevorderde onderhandelingen over het Verdrag hebben Nederland en Ierland
besloten om de in het BEPS-project ontwikkelde verdragsbepalingen niet via het MLI
te implementeren maar, voor zover er op dit punt een «match» is tussen beide landen,
om deze direct te integreren in het Verdrag. Het resultaat komt inhoudelijk vrijwel
geheel overeen met de situatie waarin het MLI zou doorwerken op de verdragsrelatie,
zoals blijkt uit onderstaand schema. Hierbij zijn in de eerste twee kolommen de bepalingen
van het MLI opgesomd die op basis van de MLI-keuzes van Nederland en Ierland zouden
doorwerken in het Verdrag als dit zou zijn aangemeld als gedekt belastingverdrag op
grond van artikel 2 van het MLI. In de derde kolom zijn de bepalingen van het Verdrag
opgesomd die inhoudelijk geheel of naar strekking met de MLI-bepaling overeenkomen.
In de rechterkolom is een verwijzing opgenomen naar de relevante passage uit de toelichtende
nota.3
Vergelijking doorwerking MLI op basis van keuzes Nederland en Ierland en Verdrag
Onderwerp (kern)
Resultaat MLI (MLI-artikel)
Bepaling in Verdrag
Toelichtende nota (paragraaf, pagina)
Voorkoming dubbele (niet-) belasting bij hybride entiteiten
Art. 3, leden 1 en 3
Artikel 1, lid 2
II.1, p. 8 en 9
Geen voorkoming enkel vanwege inwonerschap andere staat
Art. 3, lid 2
Art. 21, leden 2 en 3
II.21,p. 29
MAP-tiebreaker om dubbele woonplaats entiteiten op te lossen
Art. 4, lid 1
Art. 4, lid 3
II.4, p. 12
Geen vrijstelling als andere staat inkomen op grond van het verdrag niet belast
Art. 5, lid 2 (optie A) voor inwoners van Nederland
Art. 21, lid 5
II. 21, p. 30
Het Verdrag is niet bedoeld om belastingontwijking mogelijk te maken
Art. 6, leden 1 en 3
Preambule
II.0, p. 8
Principal Purposes Test (PPT) – kernbepaling tegen verdragsmisbruik
Art. 7, leden 1 en 4 (PPT)
Art. 22, leden 1 en 2
II.22, p. 30
Maatregel tegen dividendstripping (o.a. door 1-jaarstermijn)
Art. 8, lid 1
Art. 10, lid 3, sub a
II.10, p. 18
Maatregel tegen oppompconstructies bij onroerende zaaklichamen (o.a. door 1-jaarstermijn)
Art. 9, lid 1
Art. 13, lid 4
II.13, p. 22
Antifragmentatiebepaling tegen het ontgaan van een vaste inrichting
Art. 13, lid 4
Art. 5, lid 8
II.5, p. 14
Antisplitsingsbepaling tegen het ontgaan van een vaste inrichting
Art. 14, lid 1 en lid 3, sub a
Art. 5, lid 6
II.5, p. 14
Definitie relevant voor o.a. antifragmentatiebepaling
Art. 15
Art. 5, lid 11
II.5, p. 15
Onderling overlegprocedure
Art. 16, leden 1 tot en met 3.
Art. 24
II.24, p. 32 en 33
Corresponding adjustments
Art. 17
Art.9, lid 2
II.9, p. 17
Verplichte en bindende arbitrage
Deel VI
Art. 25
II. 25, p. 33 tot en met 36
De leden van de VVD-fractie vragen welke afspraken er zijn gemaakt ter garantie van
het voorkomen van het betalen van dubbele belasting voor grensoverschrijdende beroepen
zoals de transportsector (scheepvaart, internationale vrachtwagenchauffeurs, etc.)
en de luchtvaart.
Een hoofddoel van het belastingverdrag is het wegnemen van dubbele belasting in grensoverschrijdende
situaties. Dat geldt ook voor in de transportsector uitgeoefende beroepen. In het
Verdrag zijn specifieke bepalingen opgenomen voor een dienstbetrekking uitgeoefend
aan boord van een schip of een luchtvaartuig in het internationaal verkeer. Het daarmee
verdiende salaris is uitsluitend belastbaar in de woonstaat van de werknemer. Voor
overige (niet-overheids) werknemers geldt overeenkomstig het OESO-modelverdrag de
regel dat het heffingsrecht over de beloning toekomt aan het land waarin de werkzaamheden
worden verricht, tenzij er minder dan 183 dagen in het werkland wordt verbleven en
de beloning niet wordt betaald door een werkgever van dat werkland en niet ten laste
komt van een in dat land gelegen vaste inrichting. Overigens zal het salaris van een
internationaal opererende vrachtwagenchauffeur in dienstbetrekking van een buitenlandse
vervoersonderneming in de regel worden verdeeld tussen het woonland en het werkland
waar de vervoersonderneming gevestigd is. Voorts voorziet het belastingverdrag, zoals
gebruikelijk, in een procedure voor onderling overleg tussen de bevoegde autoriteiten
van Ierland en Nederland. Op basis daarvan trachten de bevoegde autoriteiten een oplossing
te bieden voor eventuele problemen bij de toepassing van het Verdrag.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoeveel geldstromen er vanuit Nederland
naar Ierland stromen en vice versa. Zij vragen of dit kan worden uitgesplitst in rente,
royalty’s, dividend en andere vormen van geldstromen.
Er zijn op dit moment geen openbare statistieken beschikbaar met betrekking tot de
inkomensstromen van en naar Ierland. Een uitsplitsing in rente, royalty’s, dividend
en andere vormen van geldstromen is daardoor evenmin beschikbaar. In het onderzoek
van SEO Economisch Onderzoek van vorig jaar naar inkomensstromen die door bijzondere
financiële instellingen (hierna: bfi’s) gaan is wel een uitsplitsing gegeven naar
EU, VS, laagbelastende jurisdicties en overige, maar ook daarin is Ierland niet verder
uitgesplitst.4 In vervolg op dit onderzoek zullen in de komende jaren de inkomensstromen door bfi’s
gemonitord worden. Hierin zullen de inkomensstromen van en naar Ierland wel apart
gevolgd worden. Uit onderzoek van het CPB kan afgeleid worden dat Ierland een substantieel
aandeel heeft in met name de stroom van inkomende royalty’s en daarnaast in inkomende
en uitgaande renten.5 Dit volgt tevens uit de statistieken van het CBS, waaruit, blijkt dat diensten waarvoor
royalty’s betaald worden een belangrijk aandeel vormen van de totale invoer en uitvoer
van diensten uit en naar Ierland. In 2018 werd volgens het CBS per saldo € 21,1 miljard
aan royalty’s betaald van Ierland naar Nederland.6
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of het klopt dat er geen enkel land
is dat de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1) zo minimaal heeft ingevoerd
als Ierland.
Over de wijze waarop de andere EU-lidstaten deze richtlijn precies in de nationale
wetgeving hebben opgenomen, is geen overzicht voorhanden. Daarbij zij opgemerkt dat
de wijze van implementatie in eerste instantie een verantwoordelijkheid is van elke
lidstaat afzonderlijk, met inbegrip van de keuzes die daarbij mogelijk zijn. Het is
uiteindelijk aan de Europese Commissie (hierna: EC) om te beoordelen of richtlijnen
op de juiste wijze zijn geïmplementeerd. Overigens is bij de implementatie van ATAD1
aan de EC gevraagd om een overzicht te geven van de wijze waarop EU-lidstaten die
richtlijn hebben geïmplementeerd. Recent is daar nogmaals om gevraagd. De EC staat
hier niet onwelwillend tegenover, maar heeft dit tot op heden nog niet gedaan. Ik
zal hierop blijven aandringen.
De leden van de fractie van de SP vragen naar het Ierse systeem van bronbelastingen
op rente en royalty’s. Zij vragen of het mogelijk is dat rente en royalty’s betaald
door een Iers lichaam tegen een lager tarief aan bronbelasting worden onderworpen
dan het Ierse statutaire bronbelastingtarief van 20%. Ook vragen zij of het hierdoor
kan voorkomen dat rente en royalty’s betaald door een Iers lichaam tegen een lager
tarief in de heffing worden betrokken dan rente en royalty’s betaald door een Nederlands
lichaam op basis van de voorgestelde Wet Bronbelasting 2020. In het verlengde hiervan
vragen deze leden of het mogelijk is dat winst in de vorm van rente en royalty’s wegvloeit
via Ierland. De leden van de fractie van GroenLinks vragen, met het oog op de voorgestelde
conditionele bronbelasting op rente en royalty’s, of de regering heeft geprobeerd
om te voorkomen dat onbelaste geldstromen in de toekomst vanuit Nederland via Ierland
naar een belastingparadijs stromen.
Ierland heft een bronbelasting op rente en royalty’s op patenten van 20%. De Ierse
heffingswet voorziet in een aantal uitzonderingen. Zo wordt geen bronbelasting geheven
op rente die wordt betaald op bepaalde beursgenoteerde effecten (quoted eurobonds)
of op rentebetalingen aan goedgekeurde buitenlandse pensioenregelingen. Ook kent de
Ierse wet een uitzondering voor betalingen aan lichamen die zijn gevestigd in een
andere EU-lidstaat of in een staat waarmee Ierland een verdrag ter voorkoming van
dubbele belasting heeft. Voor deze laatste uitzondering geldt de voorwaarde dat de
EU-lidstaat of verdragsstaat belasting heft van aldaar gevestigde lichamen en buitenlands
rente- en royaltyinkomen in het algemeen in de heffingsgrondslag begrijpt. Daarnaast
kan Ierland in belastingverdragen met andere staten afspraken maken over gereduceerde
bronbelastingtarieven.
De voorgestelde Nederlandse conditionele bronbelasting op rente en royalty’s kent
een nationaalrechtelijk tarief dat gelijk is aan het tarief van de Nederlandse vennootschapsbelasting.
Dit tarief zal in 2021 naar verwachting 21,7% bedragen en is dus iets hoger dan het
nationaalrechtelijke tarief van 20% in Ierland. Met een aantal staten op de Nederlandse
lijst van laagbelastende staten heeft Ierland een belastingverdrag. Het betreft Bahrein,
Koeweit, Qatar en de Verenigde Arabische Emiraten. Met deze staten heeft Nederland
ook belastingverdragen. Er zijn daarom geen grotere verschillen in bronbelastingdruk
op betalingen van rente en royalty’s te verwachten op basis van bestaande verdragsrelaties.
Ook is het niet de verwachting van het kabinet dat – indien en voor zover er toch
verschillen in bronbelastingdruk zijn – door middel van structuren via Ierland alsnog
rente en royalty’s vanuit Nederland naar laagbelastende staten kunnen vloeien. Tegen
dit soort structuren is in de voorgestelde Wet bronbelasting 2021 een antimisbruikbepaling
opgenomen. Deze antimisbruikbepaling kan door de overeengekomen principal purposes test ook onder het onderhavige Verdrag worden toegepast. Op basis van de principal purposes test wordt een verdragsvoordeel niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen indien
het verkrijgen van dit verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een
constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen om nader aan te geven hoe de inhoudelijke
verschillen tussen het vorige verdrag en dit Verdrag tot stand zijn gekomen. Daarnaast
vragen de leden van de fractie van GroenLinks welke verschillen voortkomen uit Europese
richtlijnen en wat andere oorzaken zijn. De leden van de SP-fractie vragen hoe en
waarom het Verdrag tot stand is gekomen. Voorts vragen de leden van de SP-fractie
welke ontwikkelingen, naast de in de nota genoemde ontwikkelingen in OESO-verband,
hebben bijgedragen aan de totstandkoming van het Verdrag.
Zoals in de nota van toelichting bij het Verdrag is aangegeven zijn de onderhandelingen
over een nieuw verdrag gestart met als doel het verdrag uit 1969 aan te passen aan
het actuele verdragsbeleid van zowel Nederland als Ierland en aan de internationale
ontwikkelingen op het gebied van het tegengaan van verdragsmisbruik. De inzet van
Nederland was gebaseerd op het verdragsbeleid zoals neergelegd in de NFV 2011 en op
de kabinetsappreciatie van de 15 actierapporten van het BEPS-project en het Multilaterale
Instrument. De actiepunten uit het BEPS-project kunnen worden onderverdeeld in actiepunten
die in nationale wetgeving geïmplementeerd kunnen worden en maatregelen waarvoor belastingverdragen
aangepast moeten worden. Alleen die laatste categorie is opgenomen in het Verdrag.
De implementatie van de Europese richtlijnen in Nederland vindt plaats door aanpassing
van de nationale wetgeving en is dus geen onderdeel van (een wijziging van) een belastingverdrag.
Het nieuwe belastingverdrag bevat de maatregelen waarvan in de BEPS-rapporten is geconcludeerd
dat deze minimaal nodig zijn om verdragsmisbruik op een adequate manier te bestrijden
en geschillenbeslechting te verbeteren (de zogenoemde «minimumstandaard»). Dit betreft
de preambule van het Verdrag, het opnemen van een algemene anti-misbruikbepaling en
de toegang tot de onderlinge overlegprocedure. De belangrijkste inhoudelijke verschillen
tussen de Overeenkomst van 1969 en dit nieuwe Verdrag zijn, naast de hiervoor reeds
vermelde opname van een algemene anti-misbruikbepaling (de principal purposes test):
– de wijziging van de bepalingen over het vaststellen van het inwonerschap voor de toepassing
van het Verdrag van individuen en entiteiten;
– de opname van bepalingen over de verdragstoepassing bij hybride entiteiten;
– de opname van aparte toewijzingsbepalingen voor werkzaamheden buitengaats;
– de opname van maatregelen tegen het kunstmatig ontgaan van een vaste inrichting;
– de opname van een vrijstelling van bronbelasting op dividenden ontvangen door pensioenfondsen;
– de opname van een regeling over verdragstoepassing bij beleggingsfondsen;
– de opname van een aanmerkelijkbelangvoorbehoud in het dividenden-artikel;
– de opname van bronstaatheffing over substantiële pensioenen, lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen;
– de opname van arbitrage als sluitstuk van geschilbeslechting;
– de opname van geactualiseerde bepalingen over informatie-uitwisseling; en
– de opname van een bepaling over de bijstand bij invordering.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre dit verdrag gaat bijdragen
aan het tegengaan van belastingontwijking. Daarnaast vragen de leden van de fractie
van GroenLinks op welke manier gaat worden geëvalueerd of dit daadwerkelijk is gelukt.
De verdragsbepalingen bieden adequate instrumenten om belastingontwijking door oneigenlijk
gebruik van het Verdrag tegen te gaan. De belangrijkste bepaling daarbij is de principal purposes test die voorkomt dat verdragsvoordelen worden toegekend als – alle relevante feiten en
omstandigheden in aanmerking genomen – redelijkerwijs kan worden geconcludeerd dat
het verkrijgen van een verdragsvoordeel een van de voornaamste redenen was voor een
constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid, tenzij wordt vastgesteld
dat toekenning van dat voordeel in de gegeven omstandigheden in overeenstemming zou
zijn met doel en strekking van de relevante verdragsbepaling. Ook de overige meer
specifieke BEPS-maatregelen hebben hun nut om oneigenlijk gebruik van het belastingverdrag
te voorkomen, zoals de bepaling om dubbel inwonerschap van entiteiten op een eenduidige
wijze op te lossen in een onderlingoverlegprocedure (MAP-tiebreaker), de maatregel
om dubbele belasting en dubbele niet-belasting bij hybride entiteiten te voorkomen
en de maatregel tegen dividendstripping door het invoeren van een houdstertermijn
van 1 jaar, de maatregel tegen oppompconstructies bij onroerend zaaklichamen, en de
maatregelen om te voorkomen dat een vaste inrichting kan worden ontgaan door het fragmenteren
van activiteiten of het opsplitsen van contracten.
Over de vraag hoe de effectiviteit zal worden geëvalueerd, merk ik op dat in internationaal
verband de aanpak van verdragsmisbruik (BEPS Actie 6) wordt geëvalueerd via een peer
review proces. Internationaal kan gewezen worden op de werkzaamheden in het kader
van BEPS Actie 11 in Working Party 2 van de OESO. Verder wijs ik erop dat het kabinet
de geldstromen monitort die door bijzonder financiële instellingen lopen door Nederland
in het kader van de invoering van de Wet bronbelasting 2021. Overigens zie ik geen
reden om de effectiviteit van de BEPS-maatregelen die in dit Verdrag zijn opgenomen
in twijfel te trekken.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom Nederland voorgesteld heeft om
een «besloten fonds voor gemene rekening» te zien als fiscaal transparant.
In de door deze leden aangehaalde bepaling (artikel VIII van het Protocol bij het
Verdrag) wordt duidelijkheid verschaft over de verdragstoepassing bij inkomen dat
door tussenkomst van een besloten fonds voor gemene rekening (besloten FGR) wordt
behaald. Daarbij wordt vastgesteld dat een besloten FGR als fiscaal transparant wordt
behandeld. Dat betekent dat zulke fondsen zelf geen recht hebben op de voordelen van
het Verdrag en dat voor de belastingheffing door de fondsen heen wordt gekeken naar
de achterliggende deelnemers in het fonds. Dit sluit aan bij de nationaalrechtelijke
fiscale behandeling van de fondsen in Nederland en Ierland, en het Nederlands verdragsbeleid
(beschreven in onderdeel 2.4. van de NFV 2011). Voor de fiscale transparantie van
een besloten fonds voor gemene rekening kan worden verwezen naar de besluiten van
11 januari 2007, nr. CPP2006/1870M, Staatscourant, nr. 15 en 15 december 2015, nr.
BLKB 2015/1511M, Staatscourant, nr. 46505.
Het besloten fonds voor gemene rekening wordt als asset pooling vehikel gebruikt door
binnen- en buitenlandse pensioenfondsen en andere investeerders. Asset pooling is
het bundelen van te beleggen vermogens met als voornaamste doel rendementsverbetering
en risicospreiding. Met de bepaling wordt bereikt dat er duidelijkheid is over de
verdragstoepassing door beide staten.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de met Ierland overeengekomen arbitrageregeling
een uitwerking is van internationale standaarden of dat deze bepaling verder gaat.
Artikel 25 van het Verdrag bevat een arbitrageregeling als sluitstuk van de procedure
voor onderling overleg. In het eerste lid is zogenoemde verplichte en bindende arbitrage
opgenomen. Dit houdt in dat verzoeken om arbitrage die aan de voorwaarde voldoen niet
geweigerd kunnen worden door de bevoegde autoriteiten (verplicht). Daarnaast betekent
dit dat de uitkomst van een arbitrageprocedure in beginsel moet worden gevolgd voor
de bevoegde autoriteiten (bindend). Deze bepaling is gebaseerd op artikel 25, vijfde
lid van het OESO-modelverdrag. Ook in Deel VI van het MLI is een dergelijke verplichte
en bindende arbitrageprocedure opgenomen. In de overige leden van artikel 25 zijn
nadere regels opgenomen voor de arbitrageprocedure. Deze regels zijn gebaseerd op
bepalingen van het arbitragedeel (Deel VI) van het MLI en op een model met uitvoeringsregels
voor de arbitrageprocedure dat is ontwikkeld in het kader van het MLI. Deze regels
sluiten dus aan bij in internationaal verband ontwikkelde bepalingen. Landen kunnen
er ook voor kiezen om dergelijke meer procedurele regels op te nemen in een overeenkomst
tussen de bevoegde autoriteiten. Nederland en Ierland hebben er echter voor gekozen
om de arbitrageprocedure zoveel mogelijk uit te werken in het Verdrag.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of Nederland heeft berust in de Ierse
voorkeur om niet alle resultaten van BEPS-actie 7 (vaste inrichting) op te nemen.
Verder vragen deze leden wat de Nederlandse onderhandelingsinzet was op dit punt en
waarom Ierland daar niet mee heeft willen instemmen.
Artikel 5 (vaste inrichting) van het Verdrag is gebaseerd op artikel 5 van het OESO-modelverdrag.
Nederland heeft bij de onderhandelingen voorgesteld om in artikel 5 alle uitkomsten
van het rapport bij BEPS-actie 7 op te nemen. BEPS-actie 7 bevat voorstellen die het
kunstmatig ontgaan van de kwalificatie als vaste inrichting tegengaan. Het gaat daarbij,
kort gezegd, om vier maatregelen die ook zijn opgenomen in de artikelen 12 tot en
met 14 van het MLI. Deze maatregelen zijn geen onderdeel van de minimumstandaard van
het BEPS-project. Nederland en Ierland hebben overeenstemming bereikt over twee van
die maatregelen. Het betreft de antisplittingbepaling die is opgenomen en in artikel
5, zesde lid van het Verdrag (overeenkomstig artikel 14 van het MLI). Daarnaast is
de zogenoemde antifragmentatiebepaling opgenomen in artikel 5, achtste lid van het
Verdrag (overeenkomstig artikel 13 van het MLI). Deze bepalingen zijn, kort gezegd,
gericht op het tegengaan van het kunstmatig opsplitsen van activiteiten met het doel
de kwalificatie als vaste inrichting te ontgaan. Ierland was niet bereid om verder
te gaan dan deze bepalingen, omdat daarmee zou worden afgeweken van de keuzes die
Ierland heeft gemaakt bij het MLI. Nederland heeft hierin uiteindelijk inderdaad berust,
zoals ook op pagina 13 van de nota van toelichting is aangegeven, mede omdat het onderhandelingsresultaat
op het vlak van de vaste inrichting hetzelfde resultaat heeft opgeleverd als aanmelding
van het verdrag bij het MLI door beide verdragspartners zou hebben opgeleverd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom Ierland niet bereid was om het
Verdrag ook van toepassing te laten zijn op het Caribisch deel van Nederland en wat
de gevolgen hiervan zijn.
Conform de NFV 2011 heeft Nederland ernaar gestreefd om het Verdrag te laten gelden
voor het Caribische deel van Nederland. Voor de BES-eilanden geldt echter een eigen
fiscaal stelsel, dat afwijkt van het fiscale stelsel dat geldt voor het Europese deel
van het land Nederland, en om die reden wilde Ierland niet instemmen met de wens van
Nederland om het Verdrag ook te laten gelden voor de BES-eilanden. Gevolg hiervan
is dat de bepalingen van het Verdrag, zowel wat betreft de heffingsrechtverdeling
als wat betreft de administratieve bijstand, niet van toepassing zijn in relatie met
het Caribische deel van Nederland.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen waarom het mogelijk is dat lichamen
verdragsinwoner zijn van een land waar de feitelijke leiding zich niet bevindt en
waarom dit in belastingverdragen is geregeld.
Voor de toepassing van belastingverdragen is het van belang te bepalen van welk verdragsland
een persoon inwoner is. Voor de vraag of een persoon inwoner is van een verdragsland
wordt aangesloten bij de nationale wetgeving van de verdragspartners. Dit uitgangspunt
kan er toe leiden dat een persoon inwoner is van beide verdragslanden. Een Nederlandse
BV wordt bijvoorbeeld gelet op artikel 2, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting
1969, door Nederland in beginsel als inwoner van Nederland beschouwd, terwijl Ierland
een BV als inwoner van Ierland kan beschouwen als de plaats van leiding in Ierland
is gelegen. Belastingverdragen bevatten regels om een dergelijke dubbele woonplaats
op te lossen. Voor lichamen geldt daarvoor de zogenoemde corporate tie-breaker. In het nieuwe belastingverdrag is, in aansluiting bij de huidige internationale standaard,
hierover afgesproken dat de bevoegde autoriteiten van Nederland en Ierland in onderling
overleg een oplossing proberen te vinden voor de situatie van een dubbele woonplaats.
Daarbij is de plaats van feitelijke leiding nog steeds een belangrijk element voor
het bepalen van de verdragswoonplaats. Daarnaast kunnen echter ook alle andere relevante
factoren een rol spelen bij het vaststellen van de verdragswoonplaats. De achtergrond
van deze benadering is dat situaties van misbruik hiermee beter bestreden kunnen worden.
Doordat de plaats van feitelijke leiding niet langer het doorslaggevende criterium
vormt, kan ook rekening gehouden worden met bijvoorbeeld het (fiscale) motief achter
een andere vestigingsplaats. Hierdoor kan het inwonerschap voor de toepassing van
het Verdrag dus in een ander land gelegen zijn dan waar de plaats van feitelijke leiding
van een lichaam is gevestigd.
De leden van de fractie van GroenLinks vragen welk argument Ierland gebruikt voor
de bronstaatheffing over vermogenswinsten behaald met vervreemding van aandelen in
een onroerendezaaklichaam en welke voorwaarden en uitzonderingen Nederland heeft bedongen.
Het heffingsrecht over vermogenswinsten behaald met de verkoop van onroerende zaken
wordt op grond van het OESO-modelverdrag toegewezen aan het land waar de onroerende
zaken zijn gelegen (situsstaat). Een dergelijke situsstaat-heffing zou kunnen worden
ontgaan door de onroerende zaak in een entiteit in te brengen en vervolgens de aandelen
of daarmee vergelijkbare rechten te vervreemden in plaats van de onderliggende onroerende
zaak. Om dit tegen te gaan heeft Ierland verzocht conform het OESO-modelverdrag een
bepaling op te nemen die bewerkstelligt dat vermogenswinsten behaald met de verkoop
van aandelen of vergelijkbare rechten die grotendeels (50% of meer) hun waarde direct
dan wel indirect ontlenen aan onroerende zaken alsnog kunnen worden belast in de situsstaat.
Zoals verwoord in de toelichtende nota is de inzet van Nederland een uitsluitende
woonstaatheffing overeen te komen over vermogenswinsten behaald met de vervreemding
van aandelen. In het kader van een totaalcompromis met Ierland is Nederland akkoord
gegaan met een bronstaatheffing over vermogenswinsten behaald met vervreemding van
aandelen in een onroerendezaaklichaam, maar heeft daarbij de volgende voorwaarden
en uitzonderingen bedongen om de proportionaliteit van deze anti-misbruikbepaling
te verbeteren.
Allereerst is bepaald dat de bronstaatheffing over vermogenswinsten behaald met vervreemding
van aandelen in een onroerendezaaklichaam niet van toepassing is op aandelen die zijn
genoteerd aan een effectenbeurs. Voorts is bepaald dat vermogenswinsten behaald met
vervreemding van aandelen in onroerendezaaklichamen pas ter heffing zijn toegewezen
aan de situsstaat indien meer dan 75% van de waarde van de aandelen in het lichaam,
direct of indirect, is ontleend aan in de situsstaat gelegen onroerende zaken. Daarnaast
is de bronstaatheffing over vermogenswinsten behaald met vervreemding van aandelen
in een onroerendezaaklichaam niet van toepassing op onroerende zaken waarin een onderneming
van dat lichaam wordt gedreven of onroerende zaken waarin de aandeelhouders van dat
lichaam een onderneming drijven. Bovendien zijn de vermogenswinsten uitsluitend belastbaar
in de woonstaat van de vervreemder indien; -de vervreemder, voor een eerste vervreemding,
minder dan 50% van de aandelen in het onroerendezaaklichaam bezat; -sprake is van
een bedrijfsreorganisatie, fusie, splitsing of vergelijkbare transactie; of -de vervreemder
een pensioenfonds is en de vermogenswinst niet is behaald met een ondernemingsactiviteit
van dat pensioenfonds.
De leden van de fractie van GroenLinks hebben vragen of bij de totstandkoming van
het Verdrag rekening wordt gehouden met kwalificaties waarin Ierland als belastingparadijs
wordt bestempeld. Daarnaast vragen de leden van de fractie van GroenLinks hoeveel
capaciteit er bij de Belastingdienst beschikbaar is om verdragsmisbruik in te dammen.
Afgezien van het feit dat het kabinet een dergelijke kwalificatie van Ierland niet
deelt, zijn in het Verdrag naar mijn oordeel afdoende instrumenten opgenomen om een
eventueel oneigenlijk gebruik van het Verdrag tegen te gaan. De Belastingdienst ziet
binnen het reguliere werkproces toe op naleving van de belastingwetten en let daarbij
uiteraard ook op eventueel misbruik van belastingverdragen. In het kader van de goedkeuringswet
MLI zijn de werkzaamheden rondom de toepassing van de antimisbruikbepalingen in belastingverdragen
geïdentificeerd en is daarvoor structureel 2,5 fte extra bij de Belastingdienst ingezet.
De leden van de SP-fractie vragen welke mogelijkheden om belasting te ontwijken worden
afgesloten via dit verdrag. Indien er geen mogelijkheden om belasting te ontwijken
worden afgesloten, vragen de leden van de SP-fractie de regering om een toelichting
hierop. Daarnaast vragen de leden van de SP-fractie of bedrijven om een wijziging
van dit belastingverdrag hebben gevraagd, welke bedrijven dit waren en in hoeverre
hun wensen met betrekking tot de inhoud van het Verdrag waren gehonoreerd. Voorts
vragen de leden van de SP-fractie of de regering overleg heeft gevoerd met bedrijven
uit Nederland of Ierland over dit Verdrag en zo ja, wat hier is uitgekomen.
De onderhandelingen met Ierland over een vernieuwd verdrag ter vervanging van de overeenkomst
van 1969 hebben plaatsgevonden in het kader van de langlopende inspanningen van beide
landen met het doel de verdragsrelatie aan te passen aan het actuele verdragsbeleid
van beide landen en aan de internationale ontwikkelingen op het gebied van het tegengaan
van verdragsmisbruik. De Nederlandse inzet bij de onderhandelingen werd uitdrukkelijk
mede bepaald door de wens oneigenlijk gebruik en misbruik van het verdrag tegen te
gaan.
Het Verdrag sluit wat betreft het voorkomen van het ontgaan van belasting aan bij
de minimum standaard die in het kader van het BEPS-project is ontwikkeld. Dit komt
tot uitdrukking in a) het opnemen van de titel en de preambule die aangeven dat het
Verdrag bedoeld is om dubbele belasting te vermijden zonder daarmee mogelijkheden
te creëren voor dubbele niet-heffing of verlaagde heffing door belastingontduiking
of belastingontwijking waaronder door «treaty shopping», b) het opnemen in artikel
22 van een principal purposes test, en c) het opnemen in artikel 24 van de mogelijkheid voor belastingplichtigen om
in beide landen een verzoek te doen voor onderling overleg. Als gevolg van de principal purposes test wordt een verdragsvoordeel niet toegekend voor een bestanddeel van het inkomen indien
het verkrijgen van dit verdragsvoordeel één van de voornaamste redenen was voor een
constructie of transactie die tot dat voordeel heeft geleid. Verder is het van belang
dat de verdragsbepaling over informatie-uitwisseling in overeenstemming is gebracht
met artikel 26 van het OESO-modelverdrag. Op basis hiervan kan op verzoek, automatisch
of spontaan informatie worden uitgewisseld. Hierdoor worden zowel Ierland als Nederland
beter in staat gesteld om de heffingsrechten te waarborgen.
Daarnaast is in het Verdrag (artikel 1) een specifieke bepaling opgenomen voor hybride
entiteiten waarin wordt bepaald dat als een verdragsluitende staat het door of via
een hybride entiteit verkregen inkomen in aanmerking neemt als inkomen van een inwoner
van die staat, dit inkomen ook voor de toepassing van het Verdrag als zodanig moet
worden behandeld. Deze bepaling voorkomt daarmee dat de inwoner van de ene staat die
aldaar voor dat inkomen belast wordt geen aanspraak zou kunnen maken op de verdragsvoordelen
met betrekking tot dat inkomen omdat de andere staat (de bronstaat) dat inkomen, volgens
de eigen kwalificatie van de hybride entiteit, aan een andere persoon zou toerekenen.
Aan de andere kant stelt de bepaling ook buiten twijfel dat er geen verdragsvoordelen
worden verleend voor inkomsten die bij geen van de verdragsluitende staten in aanmerking
worden genomen als inkomen van een inwoner. Deze bepaling is in overeenstemming met
het Multilaterale Instrument (artikel 3) en is inmiddels ook opgenomen in artikel
1 van het op 21 november 2017 gewijzigde OESO-modelverdrag. Voor de volledigheid wordt
ook gewezen op de in artikel 5 van het Verdrag opgenomen «anti-fragmentatiebepaling»
bij het vaststellen van een vaste inrichting, en de in artikel 13 opgenomen bepaling
over de vervreemding van aandelen in zogenoemde onroerendezaaklichamen.
Het Ministerie van Financiën heeft via de gebruikelijke nieuwsberichten de onderhandelingen
met Ierland onder de aandacht gebracht en belanghebbenden verzocht de voor hen van
belang zijnde aangelegenheden kenbaar te maken. Daarop zijn echter geen reacties ontvangen.
De leden van de SP-fractie vragen welke omvang het handelsbelang met Ierland heeft
en welk deel hiervan materiële handel betreft. Zij vragen waarop de regering de verwachting
stoelt dat de budgettaire gevolgen neutraal zullen zijn. Deze leden vragen of dit
tevens geldt voor de wijziging waardoor belastingheffing over pensioenen groter dan
€ 25.000 aan de bronstaat worden toegewezen. Zij vragen om hoeveel gevallen dit gaat
en welke fiscale gevolgen dit heeft voor degenen die met deze wijziging te maken krijgen.
Uit statistieken van het CBS blijkt dat in 2018 de totale invoer van goederen uit
Ierland € 6,9 miljard bedroeg en de totale uitvoer van goederen naar Ierland € 4,1
miljard. In 2018 bedroeg de totale invoer van diensten uit Ierland € 9,2 miljard en
de totale uitvoer van diensten naar Ierland € 26,5 miljard. Met name de uitvoer van
diensten naar Ierland werd gedomineerd door diensten waarvoor royalty’s betaald worden.7 Wat betreft deze handelsstromen zijn er geen wijzigingen in het verdrag die substantiële
wijzigingen in de belastingopbrengsten van Nederland tot gevolg hebben.
De opname van bronstaatheffing over substantiële pensioenen, andere soortgelijke pensioenen,
lijfrenten en socialezekerheidsuitkeringen heeft per saldo verwaarloosbare gevolgen
voor de belastingopbrengsten. Door de aanpassing behoudt Nederland, ten opzichte van
de huidige situatie, de belastingclaim over degenen die naar Ierland verhuizen en
een substantieel pensioen, andere soortgelijke pensioenen, lijfrente of socialezekerheidsuitkering
uit Nederland ontvangen, maar verliest deze over degenen die vanuit Ierland naar Nederland
verhuizen en een substantieel pensioen, andere soortgelijke pensioenen, lijfrente
of socialezekerheidsuitkering uit Ierland ontvangen. Uit statistieken van het CBS
blijkt dat het vestigingsoverschot vanuit Ierland in Nederland beperkt blijft tot
140 personen per jaar.8 Dit betreft vermoedelijk vooral jongeren. Het aantal ouderen zal een fractie hiervan
zijn. Op grond hiervan is geconcludeerd dat het budgettaire effect verwaarloosbaar
zal zijn. Voor degenen die met de wijziging te maken krijgen betekent dit dat zoals
hiervoor is toegelicht de heffing toevalt aan de bronstaat in plaats van aan de woonstaat.
Hierbij is op de kortere termijn vooral van belang dat vanwege de overgangsbepaling
voor reeds ingegane pensioenen het oude verdrag onbeperkt blijft gelden zodat er voor
die gevallen dus niets verandert.
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar het verwachte effect van de antimisbruikbepaling
en hoe zij de handhaving hiervan gaat laten plaatsvinden. Daarnaast vragen de leden
van de SP-fractie of misbruik tevens onder de vergrijpboete voor medeplegers en de
voorgenomen openbaarmaking hiervan valt, of zij ervan uit mogen gaan dat het opnemen
van deze bepaling impliceert dat het verdrag nog steeds mogelijkheden biedt om belasting
te ontwijken en zo ja, waarom deze mogelijkheden niet zijn afgesloten met dit Verdrag.
In reactie op vragen van de leden van de fractie van de SP merkt het kabinet op dat
de vergrijpboete voor medeplegers en de in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen
2020 voorgestelde maatregel om die vergrijpboete openbaar te kunnen maken alleen spelen
in gevallen van belastingontduiking of toeslagfraude en niet ook in gevallen van belastingontwijking
door een (oneigenlijk) beroep op afspraken die zijn opgenomen in een belastingverdrag.
Belastingontwijking is immers niet beboetbaar; belastingontduiking is dat wel. Om
een dergelijk oneigenlijk gebruik van afspraken over de verdeling van heffingsrechten
tegen te gaan, zijn (BEPS-)maatregelen opgenomen in het Verdrag.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A. (Anne) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Financiën -
Mede ondertekenaar
J.F.C. Freriks, adjunct-griffier