Schriftelijke vragen : Het persbericht van Divosa van 1 oktober jl., over de Budgetten gebundelde uitkeringen 2019 en 2020 en over de middelen voor re-integratie en minimabeleid
Vragen van het lid Van Brenk (50PLUS) aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het persbericht van Divosa van 1 oktober jl., over de Budgetten gebundelde uitkeringen 2019 en 2020 en over de middelen voor re-integratie en minimabeleid (ingezonden 1 november 2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het persbericht van Divosa van 1 oktober 2019 getiteld:
Budgetten gebundelde uitkeringen (BUIG) 2019 en 2020 gepubliceerd?1
Vraag 2
Constaterende dat Divosa de Benchmark Werk en Inkomen verzorgt en deze representatief
is voor het gehele bijstandsbestand, aangezien deze benchmark 80% van dit bestand
omvat, deelt u de zorgen van Divosa over de door u geraamde daling van het bijstandsbestand,
omdat de werkloosheid inmiddels toeneemt en omdat nu reeds te zien is dat sinds begin
dit jaar in bijna de helft van de gemeenten de daling van het aantal bijstandsgerechtigden
is gestopt (14% van de benchmarkgemeenten) of zelfs is omgeslagen in een stijging
(32% van de benchmarkgemeenten)? Kunt u uw antwoord motiveren?
Vraag 3
Is de indruk juist dat sinds de verschuiving van het financiële risico van de bijstand
naar de gemeenten in 2004 met de invoering van de Wet Werk en Bijstand, gemeenten
per saldo ruim € 1 miljard hebben moeten bijleggen en dat macro-tekorten frequenter
zijn dan overschotten?
Vraag 4
Is het waar dat sinds de invoering van de Participatiewet in 2015 deze negatieve spiraal
niet doorbroken is, maar dat gesaldeerd over de jaren sinds 2015 tegenover grote tekortjaren,
zoals 2015, 2016 en 2017 (totaal meer dan € 600 miljoen), slechts de bescheiden overschotjaren
2018 en 2019 (totaal minder dan € 300 miljoen) staan?
Vraag 5
Kunt u deze ontwikkeling onderbouwen door een overzicht te geven van deze jaarlijkse
tekorten en overschotten sedert 2004? Hoe is dit te verklaren?
Vraag 6
Is het waar dat de overschotten in 2018 en 2019 waarschijnlijk onvoldoende zullen
zijn om de honderden miljoenen die gemeenten tekort kwamen in 2015, 2016 en 2017 te
compenseren? Gaat u de aanbeveling van de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) uit
2018 volgen en de grote tekorten in de jaren 2016 en 2017 goed compenseren, en niet
door een kasschuif toe te passen waardoor het een sigaar uit eigen doos blijft? Zo
ja, tot welke hoogte en waarom tot die hoogte en niet volledig? Zo nee, waarom niet?
Vraag 7
Bent u het eens dat het macrobudget jaarlijks goed moet aansluiten bij de werkelijke
kosten die gemeenten maken en dat de verdeling van het budget zodanig moet zijn dat
ook op gemeenteniveau de budgetten jaarlijks aansluiten bij de uitgaven? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 8
In hoeverre wijken de budgetten af van de gerealiseerde uitgaven? Kunt u een overzicht
geven van de afwijkingen sedert de invoering van de Participatiewet?
Vraag 9
Hoe verklaart u de in bepaalde gevallen wel heel forse budgetfluctuaties, zoals bijvoorbeeld
voor de gemeenten Rozendaal (–34%), Horst aan de Maas (–17%) en Steenbergen (–10%)?
Is deze fluctuatie te verklaren door een feitelijke forse daling van het aantal bijstandsgerechtigden
in deze gemeenten?
Vraag 10
Bent u bekend met het feit dat bijvoorbeeld de gemeente Emmen, een dag voor het vaststellen
van de begroting voor 2020, moest horen dat het BUIG-budget totaal onverwacht met
€ 2,8 miljoen naar beneden is bijgesteld? Bent u het eens dat dit het voor Emmen en
gemeenten die vergelijkbare ervaringen hebben, wel heel lastig kan maken om tijdig,
zorgvuldig en passend beleid te voeren ten aanzien van de bijstand? Kunt u uw antwoord
motiveren?
Vraag 11
Bent u het eens dat de aanname dat alle afwijkingen van het model in de praktijk te
verklaren zijn door lokale beleidskeuzes, niet correct is als blijkt dat lokale keuzes
(beleid en uitvoering) de afwijking niet verklaren? Moet dit risico dan wel voor rekening
van de gemeenten komen, of dient daarentegen het Rijk dan verantwoordelijkheid te
zijn voor deze tekorten?2
Vraag 12
Constaterende dat uit een inventarisatie naar aanleiding van het bericht uit Emmen
blijkt dat het voornamelijk gemeenten in het oosten zijn die moeten inleveren, deelt
u de zorg dat budgetten verschuiven van oost naar west door aanpassingen van het verdeelmodel
en niet omdat gemeenten ander beleid voeren? In hoeverre is dit model dan nog betrouwbaar?
Kunt u uw antwoord motiveren?
Vraag 13
Klopt het dat gemeentelijke tekorten, ondanks de bestaande vangnetregeling nog steeds
aanzienlijk kunnen oplopen, en dat er gemeenten zijn die sinds de invoering van de
Participatiewet nog nooit een overschot hebben gehad en dat er gemeenten zijn die
nog nooit een tekort hebben gehad? Is het waar dat «structurele tekortgemeenten» ondanks
een soms snelle daling van het bijstandsbestand, in feite nooit een overschot kunnen
bereiken? Hoe verklaart u dit?
Vraag 14
Bent u het eens dat de huidige complexe verdeelsystematiek het voor gemeentebesturen
die hun begroting voor het volgende jaar in de zomer opstellen, heel lastig kan maken
adequaat te handelen, bijvoorbeeld doordat gemeentebegrotingen voor het volgend jaar
op het laatste moment nog moeten worden bijgesteld, omdat de voorlopige BUIG-budgetten
pas in oktober bekend worden gemaakt, en altijd een verrassing zijn voor gemeenten?
Wat gaat u hieraan doen?
Vraag 15
Bent u het eens dat de huidige financieringsstructuur van de Participatiewet nog steeds
vele nadelen kent en dat de financiering van de bijstandsuitkeringen, de gebundelde
uitkering, nog steeds te veel een jaarlijks terugkerend probleem is, waarbij macrobudgetten
niet goed aansluiten, de verdeling over gemeenten onvoldoende passend is bij de feitelijke
uitgaven en de budgetten nog steeds aanzienlijk kunnen fluctueren?
Vraag 16
Deelt u de conclusie dat het juist de meest kwetsbare mensen zijn, met de meest grote
of een precaire afstand tot de arbeidsmarkt, die in de bijstand terecht komen en dat
dus in principe alles op alles gezet moet worden om hen vanuit de bijstand naar werk
te begeleiden? Kunt u uw antwoord motiveren?
Vraag 17
Is het waar dat gemeenten sinds 2010 te maken hebben met een opeenvolging van bezuinigingen
op het gebied van re-integratie, participatie en bijstand? Klopt het dat het flexibel
re-integratiebudget verlaagd is van € 1,5 miljard in 2009 naar € 1,2 miljard in 2014
en dat sinds de invoering van de Participatiewet het budget voor re-integratie geslonken
is tot een kleine € 600 miljoen in 2019?
Vraag 18
Deelt u de mening dat juist de mensen met de grootste afstand tot de arbeidsmarkt
hierdoor het hardst getroffen worden en zijn, omdat gemeenten onder andere vanwege
de hierboven gememoreerde tekorten op de BUIG noodgedwongen vooral hebben moeten kiezen
voor het vooral ondersteunen van mensen met de kortste afstand tot de arbeidsmarkt?
Vraag 19
Is het waar dat de ontwikkeling van de middelen voor re-integratie, onder meer via
de algemene uitkering, de omvang van het budget voor rijksuitgaven volgt en dat, omdat
het accres in de laatste jaren lager uitvalt, gemeenten per saldo te maken hebben
met een extra achteruitgang van deze middelen? Betreurt u deze ontwikkeling ook, omdat
deze juist mensen treft die ondersteuning het hardst nodig hebben?
Vraag 20
Is het waar dat de doelgroep van de Participatiewet groeit als gevolg van instroombeperkingen
van de Wet sociale werkvoorziening (Wsw) en de Wajong, en dat het re-integratiebudget
voor bijstandsgerechtigden, thans gemiddeld € 1.500 per bijstandsgerechtigde per jaar,
hierdoor verder onder druk komt te staan? Welke maatregelen gaat u nemen om deze druk
weg te nemen?
Vraag 21
Bent u het eens dat voornoemd bedrag volstrekt onvoldoende is om alle bijstandsgerechtigden
de kans te geven toe te treden tot de arbeidsmarkt?
Vraag 22
Bent u eens dat het beter ware juist anticyclisch te investeren in re-integratie-voorzieningen?
Zou het niet beter zijn in goede tijden een fonds te vullen voor slechte tijden of
een vast en afdoende bedrag per uitkeringsgerechtigde ter beschikking te stellen?
Bent u bereid zich daarvoor in te gaan zetten? Zo nee, waarom niet?
Vraag 23
Bent u bekend met het rapport «Aantallen en financiën Participatiewet» dat door Berenschot
in opdracht van de gemeente 's-Hertogenbosch, Divosa en Cedris is opgesteld? Hoe beoordeelt
u dit rapport?3
Vraag 24
Constaterende dat de uitgaven van gemeenten en sociale werkvoorziening hoger zijn
dan de beschikbare budgetten door de bezuinigingen op de Wsw en dat in de thermometer
Wsw is vastgesteld dat gemeenten en sociale werkvoorziening (SW)-bedrijven niet in
staat zullen zijn om de zogenaamde efficiencykorting op te vangen, hoe gaat u ervoor
zorgen dat de gemeenten wel kunnen beschikken over voldoende middelen?4
Vraag 25
Is het waar dat in de praktijk mensen die slechts een in duur beperkt recht op Werkloosheidswet
(WW)-uitkering hebben, niet of nauwelijks door UWV begeleid worden om terug te keren
naar de arbeidsmarkt en daardoor doorstromen naar de bijstand, waardoor hun afstand
tot de arbeidsmarkt nog groter wordt en kosten voor begeleiding op het bord van de
gemeenten terecht komen? Ziet u mogelijkheden om dit knelpunt aan te pakken of hierover
met UWV en gemeenten in gesprek te gaan?
Vraag 26
Deelt u de mening dat de middelen voor het minimabeleid, opgenomen in de algemene
uitkering, krap of onvoldoende zijn om stijgende kosten te dekken voor armoedebeleid,
waaronder met name bewindvoering, schuldhulpverlening, bijstand voor levensonderhoud
jongeren en de huisvesting van statushouders? Bent u bereid de toereikendheid van
de middelen voor armoede en schulden grondig tegen het licht te houden? Zo nee, waarom
niet?
Vraag 27
Deelt u de mening dat de kosten die verbonden zijn aan de uitvoering van de Participatiewet
stelselmatig te laag worden ingeschat en de opbrengsten van maatregelen te hoog?
Vraag 28
Vindt u, bovenstaande vragen overziende, dat de financieringsstructuur van de Participatiewet,
verondersteld als benadering van de werkelijkheid, naar behoren functioneert? Op welke
punten schiet de financieringsstructuur thans nog tekort?
Vraag 29
Bent u het eens dat het hoog tijd is om een eerlijk gesprek te gaan voeren over wat
een echt afdoende en redelijke manier van financieren is? Kunt u uw antwoord motiveren?
Indieners
-
Gericht aan
T. van Ark, staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Gericht aan
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Indiener
C.M. van Brenk, Tweede Kamerlid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.