Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen en Groothuizen over het tappen van de klokkenluider in de WODC-affaire
Vragen van de leden Van Nispen (SP) en Groothuizen (D66) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over het tappen van de klokkenluider in de WODC-affaire (ingezonden 9 oktober 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 22 oktober 2019).
Vraag 1
Vanaf welk moment precies liep de telefoontap naar mevrouw Van Ooyen, de klokkenluider
in de WODC-affaire?1
Antwoord 1
Het strafrechtelijk onderzoek wordt uitgevoerd door de Rijksrecherche, onder verantwoordelijkheid
van het Openbaar Ministerie. Zij bepalen of, wanneer en ten aanzien van wie er opsporingsbevoegdheden
worden ingezet in het kader van het strafrechtelijk onderzoek, en welke dat zijn.
Ik sta daarbuiten. Ik kan niet ingaan op de details van een individueel strafrechtelijk
onderzoek.
Ten overvloede vermeld ik dat mijn departement de bevoegdheid noch de middelen heeft
om bijzondere opsporingsmiddelen, zoals het plaatsen van een telefoontap, in te zetten.
Vraag 2
Wist u tijdens het algemeen overleg over de rapporten inzake het WODC op 6 maart 2019,
waar u haar zo uitvoerig complimenteerde en publiekelijk lof toezwaaide, dat er een
tap liep?2 Zo nee, had zij dit graag willen weten op dat moment?
Antwoord 2
Ik wist ten tijde van het algemeen overleg niet dat er een tap liep naar mevrouw Van
Ooyen. Daarover is mijn departement op 5 april 2019 geïnformeerd. Zie voor het overige
mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 3
Heeft u spijt van deze woorden in het algemeen overleg of staat u hier nog steeds
achter?
Antwoord 3
Ik sta hier nog steeds achter.
Vraag 4
Wat is nou volgens u de rechtvaardiging om uitgerekend in deze kwestie aangifte te
doen?
Antwoord 4
Voor de rechtvaardiging van het doen van aangifte verwijs ik u naar mijn brief aan
uw Kamer van 24 juni 2019.
Vraag 5
Erkent u dat het doen van aangifte in uitgerekend de WODC-affaire een keuze is geweest,
geen onoverkomelijke wetmatigheid die u overkomt, of waar u toe verplicht was?
Antwoord 5
In de brief van 24 juni 2019 heb ik aangegeven dat ik mij op basis van het oordeel
van het OM gehouden achtte aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht
(Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering
(Sv).
Vraag 6
Herinnert u zich uw brief van 24 juni 2019 waarin u schrijft «dat in deze aangifte
[...] duidelijk [is] aangegeven dat het stuk buiten medeweten van de klokkenluidster
(mevrouw Van Ooyen) is gelekt en dat deze niet tegen haar is gericht»?3
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Erkent u dat u met het doen van aangifte het risico heeft genomen dat mevrouw Van
Ooyen (desondanks) zou worden betrokken in een strafrechtelijk onderzoek? Zo nee,
waarom niet? Zo ja, waarom heeft u de aangifte desondanks gedaan?
Antwoord 7
Naast dat lekken van vertrouwelijke informatie een schending van het ambtsgeheim en
een ambtsmisdrijf is, schaadt stelselmatig lekken het onderlinge vertrouwen, de privacy
van betrokkenen en de interne openheid tussen medewerkers onderling. Om die redenen
heb ik twintig incidenten ter beoordeling voorgelegd aan de coördinerend officier
van justitie voor de Rijksrecherche. Het OM bevestigde dat het in meerdere van de
voorgelegde gevallen ging om informatie die viel onder de ambtelijke geheimhoudingsplicht
en dat van die gevallen het lekken van de vertrouwelijke notitie voldoende opsporingsindicaties
bood voor nader onderzoek. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij – juist
als Minister van Justitie – gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek
van Strafrecht (Sr) juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering (Sv). Vanaf dat
moment was het aan het OM om het strafrechtelijk onderzoek naar eigen inzicht vorm
te geven.
Vanzelfsprekend is geen aangifte gedaan tegen klokkenluidster mevrouw Van Ooyen. In
de aangifte is expliciet benoemd dat de vertrouwelijke notitie buiten haar medeweten
om is gelekt.
Vraag 8
Heeft u zich op het moment van het doen van de aangifte gerealiseerd dat het mogelijk
was dat mevrouw Van Ooyen in een strafrechtelijk onderzoek zou worden betrokken? Zo
ja, waarom heeft u dat risico niet expliciet aan de Kamer gemeld? Zo nee, hoe kijkt
u hier op terug? Vindt u dat u met voldoende prudentie heeft gehandeld?
Antwoord 8
Ik verwijs naar mijn antwoord op 1 en 7.
Vraag 9
Hoe kijkt u aan tegen de aangifteplicht van artikel 162 Wetboek van Strafvordering
in samenhang met het belang klokkenluiders te beschermen? Hoe reflecteert u op dit
wetsartikel in het licht van deze casus?
Antwoord 9
Zoals ik in antwoord op uw Kamervragen van 8 juli 2019 heb geschreven, is het lekken
van (vertrouwelijke) informatie uit het departement niet hetzelfde als het melden
van een vermoedelijke misstand in de zin van de Interne klokkenluidersregeling Rijk,
Politie en Defensie. In de aangifte is dan ook expliciet benoemd dat de vertrouwelijke
notitie buiten medeweten van mevrouw Van Ooyen om is gelekt.
Vraag 10
Waarom heeft u steeds volgehouden dat deze aangifte niet tegen mevrouw Van Ooyen was
gericht, die deze misstanden naar buiten heeft gebracht? Hoe kon u dat eigenlijk weten,
nu het ging om een onbekende verdachte, het toch niet uit te sluiten was dat men wel
op enig moment bij mevrouw Van Ooyen uit zou komen?
Antwoord 10
Mevrouw Van Ooyen heeft meermaals, ook publiekelijk, laten weten dat de vertrouwelijke
notitie buiten haar medeweten om bij de media is beland. Dat is het OM ook meegegeven
in de aangifte. Voor het overige verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Vraag 11 en 12
Wat vindt u van de gevolgen voor mevrouw Van Ooyen, dat nadat zij een misstand heeft
onthuld waar de samenleving veel aan heeft gehad meegeluisterd is door Justitie met
al haar privégesprekken en adviseurs en experts met betrekking tot het luiden van
de klok?
Hoe gaat u het goed maken richting mevrouw Van Ooyen?
Antwoord 11 en 12
In mijn brief aan uw Kamer van 24 juni 2019 heb ik u laten weten dat ik mevrouw Van
Ooyen op 13 juni 2019 heb laten weten het heel vervelend te vinden indien ze van het
onderzoek of de publiciteit hierover hinder zou ondervinden. Toen zij mij liet weten
daar inderdaad hinder van te ondervinden, heb ik haar daarop direct aangeboden in
gesprek te willen gaan over adequate genoegdoening voor die hinder. De gesprekken
hierover lopen.
Vraag 13
Wat is uw reactie op de vrees van mevrouw Van Ooyen dat de ambtenaren die haar en
andere onderzoekers onder druk hebben gezet ermee wegkomen terwijl er jacht wordt
gemaakt op de melders? Dat is toch inderdaad de omgekeerde wereld? Wanneer breekt
eindelijk het inzicht door dat misstanden niet worden opgelost door ze te ontkennen
en de melders aan te pakken?4
Antwoord 13
Ik herken me niet in dat beeld. Ik heb juist drie onafhankelijke onderzoekscommissies
ingesteld om de exacte toedracht vast te stellen, en om te bezien wat er verbeterd
moest worden in meldprocedures en in de positionering van het WODC. Naar aanleiding
van hun aanbevelingen heb ik belangrijke verbeteringen doorgevoerd.
Vraag 14
Op welke wijze heeft u inmiddels uitvoering gegeven aan de aangenomen motie-Van Nispen
c.s. over voorkomen van negatieve gevolgen van de WODC-affaire die wijst op het risico
dat klokkenluiders zich niet meer durven te melden en dit een angstcultuur op het
Ministerie van Justitie en Veiligheid in de hand kan werken, met het verzoek aan de
regering te doen wat er in de mogelijkheden ligt om deze negatieve gevolgen te voorkomen?5 Wat is daar nog meer voor nodig?
Antwoord 14
Zoals ik in de beantwoording van uw vragen van 8 juli 2019 en in mijn brief aan uw
Kamer van 3 juli 20196 heb aangegeven, streef ik naar een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van
mijn departement. Daarom moeten de interne procedures voor het melden van vermoedens
van misstanden optimaal functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren,
zoals ik eerder in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet.7 Naar aanleiding van de WODC-kwestie en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissies
die ik naar aanleiding daarvan heb ingesteld, zijn er belangrijke verbeteringen doorgevoerd
ten aanzien van de interne procedures voor het melden van misstanden. Met alle genomen
integriteitsmaatregelen wordt beoogd dat medewerkers zich juist veilig voelen om eventuele
misstanden te melden. Een veilige werkomgeving voor medewerkers houdt tegelijk ook
in dat zij binnen de gestelde kaders vrijelijk documenten en e-mails kunnen wisselen,
zonder dat deze worden gelekt naar onbevoegde derden.
Vraag 15
Welke gevolgen heeft de nieuwe Europese richtlijn over klokkenluiders op casuïstiek,
zoals deze?
Antwoord 15
Na publicatie van de richtlijn dient deze te worden omgezet in nationale wet- en regelgeving.
Ik vind het prematuur vooruitlopend daarop uitspraken te doen over de gevolgen van
de richtlijn voor casuïstiek als deze.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.