Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van der Linde en Middendorp over leeftijdsontslag in het licht van het pensioenakkoord
Vragen van de leden Van der Linde en Middendorp (beiden VVD) aan de Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over leeftijdsontslag in het licht van het pensioenakkoord (ingezonden 16 juli 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) en van Minister
Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen 9 oktober 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3947.
Vraag 1
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere mondelinge vragen en schriftelijke vragen
van de leden Wiersma en Middendorp over functioneel leeftijdsontslag bij de rijksoverheid1 en de toezegging in het debat over de Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd om
na de zomer inzicht te geven in cao-afspraken over functioneel leeftijdsontslag?
Antwoord 1
Ja. Hierbij wordt opgemerkt dat de vragen en antwoorden over het artikel «Rijksambtenaren
met AOW mogen niet langer doorwerken» gaan over ontslag bij het bereiken van de AOW-leeftijd,
zoals sociale partners binnen de sector Rijk in de cao hebben afgesproken.2
De Wet temporisering verhoging AOW-leeftijd vloeit voort uit het pensioenakkoord dat
het kabinet met sociale partners heeft gesloten. Iedere burger die de AOW-leeftijd
nog niet heeft bereikt, krijgt te maken met de temporisering van de AOW-leeftijd.
Daarnaast wordt met sociale partners in den brede gesproken over doorwerken tot de
oude AOW-leeftijd. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het een uitdrukkelijke wens
van de bonden was om de stijging van de AOW-leeftijd te temporiseren, waarbij geldt
dat de meeste mensen tevreden zijn over die temporisering van de AOW-leeftijd.
Vraag 2
Hoeveel ambtenaren die onder de cao rijksoverheid en de CAR-UWO3 vallen gaan de komende jaren eerder met pensioen door de minder snelle stijging
van de AOW-leeftijd?
Antwoord 2
In onderstaande tabellen voor respectievelijk de sector Rijk en de sector Gemeenten
is achtereenvolgens weergegeven wat de pensioenuitstroom bij de oude AOW-leeftijd
zou zijn geweest en wat de pensioenuitstroom met de nieuwe AOW-leeftijd is.4 Hierbij is er geen rekening mee gehouden dat deze ambtenaren er ook voor kunnen kiezen
om al vóór de AOW-leeftijd met pensioen te gaan. Vervolgens is het verschil tussen
beide opgenomen. Samengevat geldt dat er in de jaren 2020 t/m 2022 sprake is van een
verhoogde uitstroom als gevolg van pensionering en in de jaren 2023 en 2024 van een
verlaagde uitstroom. Deze mensen hebben immers al eerder de AOW-gerechtigde leeftijd
bereikt. Het gemiddelde aantal maanden dat werknemers eerder uittreden, is opgenomen
in de laatste kolom.
Tabel 1: Sector Rijk
Jaar
Volgens oude AOW-leeftijd
Volgens nieuwe AOW-leeftijd
Verschil (nieuw –/– oud)
Gemiddeld aantal maanden eerder
2019
617
617
0
0,0
2020
1.532
2.435
903
5,5
2021
1.863
3.129
1.266
10,1
2022
2.459
2.674
215
8,0
2023
3.615
2.763
– 852
5,0
2024
3.974
3.458
– 516
3,0
Bron: ABP-data (2019)
Tabel 2: Sector Gemeenten
Jaar
Volgens oude AOW-leeftijd
Volgens nieuwe AOW-leeftijd
Verschil (nieuw –/– oud)
Gemiddeld aantal maanden eerder
2019
1.193
1.193
0
0,0
2020
2.741
4.260
1.519
5,4
2021
3.081
4.968
1.887
10,1
2022
3.858
4.066
208
8,0
2023
5.490
4.240
– 1.250
5,0
2024
6.084
5.196
– 888
3,0
Bron: ABP-data (2019)
Vraag 3
Welke gevolgen heeft het eerder stoppen met werken voor de pensioenopbouw bij het
ABP van deze groep ambtenaren?
Antwoord 3
Eerder stoppen met werken leidt tot twee effecten op de pensioenopbouw. Ten eerste
betekent eerder stoppen met werken dat ook de pensioenopbouw eerder stopt. Daardoor
bouwt deze groep ambtenaren een aantal maanden minder pensioen op dan verwacht. De
hoogte van het ouderdomspensioen wordt daardoor lager. Hoeveel lager hangt af van
het aantal maanden dat de AOW eerder ingaat en de hoogte van het pensioengevend inkomen.
De hoogte van het nabestaandenpensioen is gekoppeld aan het ouderdomspensioen. Doordat
er minder ouderdomspensioen wordt opgebouwd, wordt ook het nabestaandenpensioen lager.
Ten tweede gaat het ouderdomspensioen bij de nieuwe AOW-leeftijd eerder in. De hoogte
van de jaarlijkse uitkering wordt daardoor lager. Daar staat tegenover dat het ouderdomspensioen
over een langere periode wordt uitgekeerd. Deze verlaging is in die zin «actuarieel
neutraal». De duur van de pensioenopbouw en de duur van het ouderdomspensioen is overigens
niet anders voor ambtenaren die in 2020 en 2021 de AOW-leeftijd bereiken dan voor
degenen die in 2019 de AOW-leeftijd bereikt hebben.
Wij willen hier nog op drie aspecten wijzen. Allereerst zijn werknemers die voor hen
met pensioen zijn gegaan, op een lagere AOW-leeftijd met pensioen gegaan. Ten opzichte
van deze werknemers bouwen de werknemers waar wij het nu over hebben dus langer pensioen
op. Ten tweede levert de verlaging van de AOW-leeftijd een belangrijk fiscaal voordeel
op, omdat na het bereiken van de AOW-leeftijd geen AOW-premie meer verschuldigd is.
Ten slotte is de pensioenopbouw voor deze groepen werknemers gedurende het grootste
deel van hun werkzame leven gericht geweest op een pensioendatum van 65 jaar. De AOW-leeftijd
voor deze groepen werknemers ligt boven de 65 jaar, waardoor men dus al extra pensioen
opbouwt.
Vraag 4
Hoe informeert het ABP de betreffende deelnemers over de gevolgen van deze maatregel?
Worden de deelnemers hierbij ook op mogelijkheden gewezen om de gemiste pensioenopbouw
te compenseren?
Antwoord 4
ABP heeft informatie opgenomen op de website, www.abp.nl, en wijst deelnemers ook in MijnABP op de toepassing van de nieuwe AOW-leeftijd in
de berekening van het ABP-pensioen. MijnABP gaat er standaard vanuit dat de werknemer
doorwerkt tot de AOW-leeftijd en op dat moment volledig stopt met werken en zijn pensioen
laat ingaan. De deelnemer kan in MijnABP zien welk pensioen hij kan verwachten uitgaande
van de nieuwe AOW-leeftijd.
Verder informeert ABP onder andere deelnemers die in 2020 met pensioen gaan en al
een opgave hebben ontvangen die nog uitging van de oude AOW-leeftijd.
In het uniform pensioenoverzicht (UPO) van 2020 zal ABP het pensioen laten zien uitgaande
van de nieuwe AOW-leeftijd. Hierover wordt een toelichting opgenomen in de aanbiedingsbrief
bij het UPO.
Er is geen mogelijkheid om de gemiste pensioenopbouw in de pensioenregeling van ABP
te compenseren. Pensioenopbouw is alleen mogelijk als er sprake is van een dienstverband.
Vraag 5
In hoeverre kan deze groep ambtenaren – als ze besluiten om langer door te werken
– nog aanvullend pensioen opbouwen? Welke eventuele belemmeringen spelen hierbij een
rol?
Antwoord 5
Werknemers bij de rijksoverheid worden vanaf 1 januari 2020 ontslagen bij het bereiken
van de AOW-leeftijd. De werknemer die mag doorwerken, krijgt een nieuwe arbeidsovereenkomst
voor bepaalde tijd. Deze werknemer is dan geen overheidswerknemer meer in de zin van
de Wet privatisering ABP. De ambtenaar kan dan wel vrijwillig en voor eigen rekening
deelnemen aan de pensioenregeling van ABP tot maximaal 5 jaar na de AOW-leeftijd.
Ook bij de Gemeenten worden werknemers op de AOW-leeftijd ontslagen. De werkgever
kan hier in bijzondere gevallen van afzien, als de werknemer hiermee instemt. Indien
van ontslag wordt afgezien, blijft de pensioenopbouw op dezelfde wijze doorlopen als
voor het bereiken van de AOW-leeftijd tot maximaal 5 jaar na de AOW-leeftijd.
Vraag 6
In hoeverre zijn de omstandigheden van de betreffende groep ambtenaren uniek voor
de regelingen die bij het ABP zijn afgesloten? Zijn vergelijkbare gevallen bij u bekend
in andere sectoren?
Antwoord 6
Uw vraag is als volgt geïnterpreteerd: U wilt weten welke afspraken er in andere pensioenregelingen
zijn gemaakt over doorwerken na de AOW-leeftijd. Eerder is hier via een steekproef
onderzoek naar gedaan. Daarbij is onderzocht of het mogelijk is voor werknemers die
na de AOW-leeftijd door willen werken, zelf te beslissen om aanvullend pensioen te
blijven opbouwen en/of het mogelijk is het ingaan van het aanvullend pensioen uit
te stellen.5 Over het algemeen wordt bij doorwerken na de AOW-leeftijd aanvullend pensioen opgebouwd
tot de pensioenrichtleeftijd van de betreffende pensioenregeling. Bij veel pensioenregelingen
is dit 68 jaar, waardoor na de (huidige) AOW-leeftijd nog een periode pensioen opgebouwd
kan worden. Sociale partners kunnen een andere pensioenrichtleeftijd hanteren, rekening
houdend met de fiscale ruimte. Na het bereiken van de pensioenrichtleeftijd stopt
de opbouw van aanvullend pensioen.
Bij ongeveer 88% van de onderzochte pensioenregelingen is het mogelijk om het aanvullend
pensioen in te laten gaan na de AOW-gerechtigde leeftijd. Het gaat om 44 van de 50
onderzochte fondsen. Bij 32 van de 44 fondsen waarbij dit kan, is uitstel van de pensioenuitkering
bij doorwerken mogelijk tot 5 jaar na de pensioenrichtleeftijd. Bij de andere 12 fondsen
kan de eerste pensioenuitkering uitgesteld worden tot de pensioenrichtleeftijd, die
na de huidige AOW-gerechtigde leeftijd ligt. Ook kwam uit het onderzoek naar voren
dat in vrijwel alle cao’s de ontslagleeftijd gekoppeld is aan de AOW-leeftijd.
Vraag 7
Beschouwt u de gewijzigde AOW-leeftijd als een specifiek geval op basis waarvan langer
doorwerken na de AOW-leeftijd mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 7
Het wel of niet langer doorwerken na de AOW-leeftijd is een beslissing van werkgever
en werknemer. Met de Wet werken na de AOW-leeftijd zijn belangrijke belemmeringen
hiervoor weggenomen, zodat werkgevers en werknemers de ruimte krijgen om hiertoe afspraken
te maken. Overigens is in 2020 en 2021 de AOW-leeftijd gelijk aan de AOW-leeftijd
in 2019.
Vraag 8
Beschouwt u de gewijzigde AOW-leeftijd als «persoonlijke en financiële omstandigheden
van de medewerker» waarvan u eerder heeft aangegeven die nadrukkelijk mee te wegen?
Zo ja, hoe weegt u die mee? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
In de cao Rijk 2018–2020 is afgesproken dat leidinggevende en medewerker over eventueel
doorwerken na AOW-leeftijd overeenstemming moeten bereiken. Om niet alleen het werkgeversbelang
te laten prevaleren, is daarbij afgesproken dat ook het belang van de medewerker moet
worden meegewogen bij de beslissing over doorwerken na AOW-leeftijd. De leidinggevende
kent de medewerker en voert personeelsgesprekken met de medewerker. Het meewegen van
de belangen van de medewerker -in het bijzonder de persoonlijke en financiële omstandigheden-
kunnen in deze gesprekken aan de orde komen. Eén en ander moet leiden tot de juiste
afweging. Er zal altijd sprake zijn van maatwerk.
Vraag 9
Bent u bekend met artikel 8:2 van het CAR-UWO, waarin is opgenomen dat standaard ontslag
plaatsvindt bij het bereiken van de AOW-leeftijd en het college hiervan in «bijzondere
omstandigheden» kan afwijken?
Antwoord 9
Ja.
Vraag 10
Vindt u het nog van deze tijd dat een dergelijk artikel is opgenomen in een cao? In
hoeverre heeft u hier contact over met de VNG?
Antwoord 10
Gemeenten zijn autonoom in hun werkgeversrol. Dat maakt dat hierover geen contact
met de VNG is geweest. Zoals wij hebben aangegeven in de antwoorden op de vragen die
gesteld zijn n.a.v. het artikel «Rijksambtenaren met AOW mogen niet langer doorwerken»6 sluit de beleidsmaatregel waarmee een einde wordt gemaakt aan het beleid om werknemers
niet automatisch te ontslaan bij het bereiken van de AOW-leeftijd aan bij zowel de
uitgangspunten van het Strategisch Personeelsbeleid Rijk (SPB 2025) als bij de modernisering
van arbeidsvoorwaarden. In die zin is een dergelijk artikel passend.
Daarnaast willen wij u nog het volgende meegeven. De arbeidsverhoudingen bij overheid
en onderwijs worden genormaliseerd met de Wnra. Het initiatief om dit wettelijk te
regelen is destijds door D66 en CDA genomen, en werd breed door de Kamer gesteund.
Per 1 januari aanstaande worden de rechtspositieregelingen bij overheid en onderwijs
omgezet in cao’s, zoals dat ook in de markt gebruikelijk is. Deze normalisering betekent
ook dat overheidswerkgevers primair als werkgever over de arbeidsvoorwaarden met bonden
onderhandelen. Normalisering betekent daarmee ook dat verdere politieke terughoudendheid
over de inhoud van deze cao’s past.
Vraag 11
Bent u van mening dat de gewijzigde AOW-leeftijd aan te merken is als een bijzondere
omstandigheid? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
Of het minder snel verhogen van de AOW-leeftijd een bijzondere omstandigheid is als
bedoeld in het artikel waar u naar verwijst, is van verschillende factoren afhankelijk
en betreft een individuele afweging. Bovendien is die afweging aan de werkgever met
instemming van de betreffende ambtenaar, en niet aan ons.
Vraag 12
In hoeverre heeft u met gemeenten gesproken over de wenselijkheid om maatwerk toe
te passen?
Antwoord 12
Gemeenten zijn, zoals aangegeven, autonoom in hun werkgeversrol. Dat maakt dat hierover
geen contact is opgenomen met de VNG.
Vraag 13
Kunt u deze vragen begin september 2019 ofwel separaat beantwoorden, ofwel expliciet
beantwoorden in uw brief over cao-afspraken over functioneel leeftijdsontslag indien
u deze brief eerder of gelijktijdig toestuurt?
Antwoord 13
Ja, deze vragen worden hierbij separaat beantwoord zodat de brief over de cao-afspraken
zich daar specifiek op kan richten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.