Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda van de Informele Landbouwraad van 22-24 september 2019 (beantwoording overige vragen)
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1200
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 9 oktober 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 12 september 2019 inzake de geannoteerde agenda van de Informele
Landbouwraad van 22–24 september 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1196).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 september 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 18 september 2019 is een deel van de
vragen beantwoord (Kamerstuk 21 501-33, nr. 1197). Bij brief van 8 oktober 2019 zijn de overige vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de brief van 11 juli 2019 (Kamerstuk 27 858, nr. 482) dat de Europese Commissie (EC) voornemens is de toelating van een aantal werkzame
stoffen wel of niet te verlengen. Kan de Minister aangeven of aan elk voornemen een
advies van de European Food Safety Authority (EFSA) of van een andere wetenschappelijke
organisatie ten grondslag ligt en of de EC in alle gevallen het wetenschappelijk advies
gevolgd heeft? Zo nee, voor welke delen (en stoffen) is er een uitzondering gemaakt?
En op basis van welke onderbouwing is deze uitzondering gemaakt?
Aan ieder voorstel van de EC over het wel of niet (hernieuwd) goedkeuren van een werkzame
stof ligt een EFSA beoordeling ten grondslag. De eerste risicobeoordeling van de werkzame
stof wordt door de rapporterende lidstaat uitgevoerd waarop EFSA vervolgens, in afstemming
met alle lidstaten, haar beoordeling baseert. In deze beoordeling worden de mogelijke
risico’s van de werkzame stof beschreven. De EC bepaalt vervolgens of deze risico’s
met aanvullende maatregelen kunnen worden beperkt en of er een voorstel voor (hernieuwde)
goedkeuring of niet-goedkeuring aan de lidstaten wordt voorgelegd. Wanneer een voorstel
aan de lidstaten wordt voorgelegd, laat ik mij hierop adviseren door het College voor
de toelating van gewasbescherming en biociden (Ctgb). Het Ctgb heeft voor al de stoffen
van deze vergadering geadviseerd om in te stemmen met het voorstel van de EC.
Deze leden vragen wat de wetenschappelijke onderbouwing is voor het niet verlengen
van de werkzame stof difenoconazool. Daarnaast vragen ze wat het advies van het College
voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) in dezen is.
De tijdelijke verlenging van de goedkeuringstermijn van de werkzame stof difenoconazool
was onderdeel van een pakket van 29 werkzame stoffen waarvan de EC voorstelde de goedkeuringstermijn
tijdelijk te verlengen. Dit voorstel van de EC is in overeenstemming met artikel 17
van Verordening EU 1107/2009. Aangezien het gaat om een procedurele verlenging op
grond van de Verordening, ligt hier geen wetenschappelijk advies van EFSA aan ten
grondslag. Wel heeft het Ctgb mij, op juridische en procedurele gronden, geadviseerd
in te stemmen met het voorstel van de EC. Zoals aangekondigd in mijn brief van 11 juli
jl. (Kamerstuk 27 858, nr. 482) heb ik ingestemd met het voorstel van de EC, maar heb ik mij via een stemverklaring
verzet tegen de tijdelijke verlenging van de stof difenoconazool. Dit overeenkomstig
mijn reactie op de aangenomen motie van het lid Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1181). Aan de stemverklaring ligt dus geen wetenschappelijk advies ten grondslag, maar
een verzoek van een meerderheid van uw Kamer. Overigens is het voorstel van de EC
met een gekwalificeerde meerderheid aangenomen.
Naar aanleiding van het verslag van de vorige Raad vragen de leden van de VVD-fractie
hoe de inzet op de laagrisicomiddelen zich verhoudt tot het gebruik en de aanpassingen
in regelgeving met betrekking tot de biostimulanten. Deze leden verwijzen hierbij
naar de eerder door het lid Lodders gestelde vragen (2019Z15321). Kan de Minister aangeven hoe vaak er de afgelopen drie jaar voor toelatingsprocedures
in de Europese Unie dan wel in Nederland gebruik is gemaakt van studies uitgevoerd
in andere delen van de wereld?
Binnen de goedkeuringsprocedure voor stoffen in de EU en de toelatingsprocedure voor
middelen in Nederland bestaat de mogelijkheid om gebruik te maken van studies uit
dossiers van buiten de EU. De aanvrager levert studies ter onderbouwing van een aanvraag
voor goedkeuring van een stof of toelating van een middel die moeten voldoen aan Europese
datavereisten die veelal ook zijn afgestemd binnen de OECD en EPPO. Indien de studies
hieraan voldoen en representatief zijn voor Europese omstandigheden (klimaat, landbouwkundig),
zijn studies uitgevoerd in niet-Europese landen acceptabel in de EU.
Het Ctgb heeft mij laten weten dat een aanzienlijk deel van de studies afkomstig is
uit andere delen van de wereld. Het Ctgb houdt niet bij op welke locaties studies
worden uitgevoerd. Gezien het grote aantal aanvraagdossiers in de EU en Nederland
en de grote hoeveelheid studies per dossier, is zonder een grootschalig onderzoek
niet precies te achterhalen hoe vaak het Ctgb en andere lidstaten de afgelopen drie
jaar studies hebben ontvangen uit andere delen van de wereld.
Ik zal de antwoorden op de eerdergestelde Kamervragen van het lid Lodders (VVD) over
biostimulanten op korte termijn naar uw Kamer sturen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben nog altijd ernstige zorgen over
automatische, ofwel «procedurele» verlenging van pesticiden als de toelating van die
pesticiden eigenlijk is verstreken. Deze zorgen zijn naar aanleiding van de laatste
brief van de Minister over de agenda van het Standing Committee on Plants, Animals,
Food and Feed (SCoPAFF) nog verder toegenomen.
Voortdurend wordt er tijdens de overleggen binnen SCoPAFF ingestemd met voorstellen
van de Europese Commissie voor de procedurele verlenging van werkzame stoffen. Stoffen
die mogelijk gevaarlijk zijn voor de menselijke gezondheid of voor de biodiversiteit,
maar ook stoffen waarvan allang bekend is dat deze gevaarlijk zijn, worden op deze
manier jarenlang op de markt gehouden zonder dat er opnieuw wordt getoetst of dit
wel veilig of verantwoord is. Dit terwijl het uitvoeren van een wetenschappelijke
veiligheidstoets voordat het besluit wordt genomen om de stof al dan niet toe te staan,
wettelijk is voorgeschreven. Als deze toets zou zijn uitgevoerd, zou een deel van
deze stoffen direct van de markt worden gehaald. Zo is de stof thiacloprid, een neonicotinoïde,
nu al vier keer procedureel verlengd, terwijl afgelopen maanden bleek dat deze stof
in de natuur 2500 keer schadelijker is voor onder andere waterdieren dan al bekend
was. Al die tijd wordt dit middel gebruikt, met alle schadelijke gevolgen van dien.
Recenter nog bleek uit Canadees onderzoek dat neonicotinoïden niet alleen schadelijk
zijn voor bijen, maar ook voor trekvogels. Als trekvogels deze stoffen binnenkrijgen,
verliezen ze lichaamsgewicht en kracht en vertrekken later dan hun soortgenoten naar
broedgebieden. Alle neonicotinoïden moeten direct van de markt, vinden de leden van
de Partij voor de Dieren-fractie. Door de toelating van deze stoffen ongezien te verlengen,
wordt welbewust grote schade aangebracht aan de biodiversiteit.
In 2018 riep het Europees Parlement de Europese Commissie op om te stoppen met het
ongezien verlengen van (mogelijk) gevaarlijke stoffen en onmiddellijk een verbod in
te stellen op stoffen die niet aan de veiligheidscriteria voldoen. Kort daarop sprak
ook de Tweede Kamer zich uit tegen de procedurele verlengingen en riep de Minister
op om tegen voorstellen van de Europese Commissie te stemmen voor de automatische
(«procedurele») verlenging van toelatingen van stoffen waarvan bekend is dat ze een
grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het bijzonder bijen en hommels)
of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of giftig voor de voortplanting
zijn (aangenomen motie-Ouwehand, Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176). Ondanks deze aangenomen motie, stemt de Nederlandse delegatie nog altijd in met
de procedurele verlengingen van grote aantallen gevaarlijke stoffen.
In haar brief van 11 juli schreef de Minister dat zij wederom zou instemmen met een
voorstel van de Europese Commissie voor de procedurele verlenging van een pakket met
29 werkzame stoffen. Met een stemverklaring zou ze zich verzetten tegen de verlenging
van één stof in dit pakket (difenoconazool), vanwege de wens van de Kamer om azolen
(middelen om schimmels te bestrijden die resistentie in de hand werken) van de markt
te weren. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben een aantal vragen en
opmerkingen over deze brief van de Minister en haar stemgedrag in SCoPAFF. Heeft de
Minister ook gezien dat de agenda van het SCoPAFF-overleg op 16 en 17 juli 2019 is
aangemaakt op 25 juni 2019 en op die dag ook voor het laatst is gewijzigd? Wanneer
heeft het ministerie deze agenda ontvangen? Heeft de Minister overwogen om de agenda
voor het zomerreces aan de Kamer te sturen, zodat deze nog kon worden besproken? Zo
ja, waarom heeft zij besloten om dit niet te doen?
Ik streef ernaar om uw Kamer zo transparant en tijdig mogelijk te informeren over
de SCoPAFF agenda en de Nederlandse standpunten op de zogenaamde B-punten (ter stemming).
Ik heb uw Kamer eerder geïnformeerd over deze werkwijze (Kamerstuk 27 858, nr. 442). De agenda is eind juni beschikbaar gesteld aan de lidstaten. De EC publiceert de
agenda ook op hun website. Voor de stempunten op de agenda komen de bijbehorende stukken
uiterlijk 2 weken voor de vergadering beschikbaar. Vervolgens vraag ik het Ctgb om
mij te adviseren over een standpunt en stem ik het Nederlandse standpunt af met de
Ministeries van IenW, VWS en SZW. Vervolgens informeer ik uw Kamer over het voorgenomen
Nederlandse standpunt. Dit laatste bleek voor het zomerreces niet meer mogelijk.
Wat heeft de Minister tot nu toe bereikt met haar «verzet» tegen de procedurele verlenging
van gevaarlijke stoffen door na een stemverklaring alsnog in te stemmen met de verlenging?
Deelt de Minister de mening dat dit een puur symbolisch, compleet tandeloos signaal
is als zij vervolgens alsnog instemt? Wat heeft de Minister tot nu toe bereikt met
haar pleidooi binnen SCoPAFF om niet meer over pakketten maar apart over de procedurele
verlenging van werkzame stoffen te stemmen? Welke lidstaten steunen dit pleidooi en
welke niet?
Door de stemverklaring heeft Nederland aangegeven, in lijn met de wens van uw Kamer,
niet akkoord te gaan met de procedurele verlenging van de werkzame stof difenoconazool.
Wanneer ik niet akkoord zou gaan met de tijdelijke verlenging van de goedkeuringstermijn
van alle overige 28 werkzame stoffen, zou dit strijdig zijn met artikel 17 van Verordening
(EG) 1107/2009. Daarnaast is het niet zorgvuldig naar de aanvragers en gebruikers
van deze 28 werkzame stoffen, aangezien de betreffende werkzame stoffen opnieuw, na
eerdere goedkeuring, nog in onderzoek zijn en het nog niet mogelijk bleek om een besluit
tot hernieuwde goedkeuring of afwijzing te nemen.
Ik heb bij de EC gepleit om, wanneer een lidstaat dit verzoekt, individueel te stemmen
over de tijdelijke verlenging van de goedkeuringstermijn van stoffen. Er zijn geen
lidstaten die hier openlijk hun steun of afkeuring over hebben uitgesproken. De EC
heeft vervolgens aangegeven geen voorstander van een individuele stemming te zijn
omdat dit een flinke uitbreiding van de procedures zou betekenen en omdat de EC, conform
de Europese regelgeving, gehouden is om de goedkeuringsperiode van al de betreffende
stoffen tijdelijk te verlengen, namelijk zolang als nodig is om de aanvraag tot hernieuwde
goedkeuring van de betreffende werkzame stof te onderzoeken en op die aanvraag een
besluit te nemen.
Op de agenda van het betreffende SCoPAFF-overleg zagen de leden van de Partij voor
de Dieren-fractie dat er naast de stof difenoconazool nog acht stoffen stonden die
ofwel hormoon verstorend zijn, ofwel toxisch, persistent of bioaccumulatief. Het gaat
om de stoffen chlorotoluron, cypermethrin, diflufenican, fludioxonil, flufenacet,
lenacil, nicosulfuron en triflusulfuron. Kan de Minister bevestigen dat de stoffen
chlorotoluron, triflusulfuron, lenacil en cypermethrin als hormoon verstorend moeten
worden gezien? Zo ja, waarom heeft zij, tegen de wens van de Kamer in, ingestemd met
de verlenging van deze stoffen, zelfs zonder de minimale stemverklaring af te leggen?
Kan de Minister bevestigen dat de stoffen diflufenican, fludioxonil, flufenacet en
nicosulfuron toxisch, persistent of bioaccumulatief zijn en dat procedurele verlenging
zonder veiligheidstoets zeer onwenselijk is? Als 8 van de 29 stoffen in een pakket
serieuze gevaren vormen voor de biodiversiteit of de menselijke gezondheid; vindt
de Minister het dan nog steeds verantwoord om in te stemmen met het procedureel verlengen
van de toelating van het hele pakket?
De stoffen waarvoor procedurele verlenging is aangevraagd zijn allen eerder beoordeeld.
Uit die beoordeling bleek dat er een veilig gebruik mogelijk was en derhalve zijn
deze stoffen goedgekeurd. Bij de risicobeoordeling van werkzame stoffen gaat het niet
alleen om de intrinsieke eigenschappen van een stof maar ook of bij gebruik een eigenschap
er toe leidt dat een risico optreedt voor mens, dier of milieu. De EC zal een voorstel
doen om de goedkeuring van de werkzame stof al dan niet te hernieuwen op basis van
de uitkomst van de herbeoordeling die momenteel voor deze 29 stoffen plaatsvindt.
De herbeoordeling van de genoemde stoffen bevindt zich in een dermate vroeg stadium
dat het op dit moment nog niet mogelijk is om een uitspraak te doen over de intrinsieke
eigenschappen met betrekking tot hormoonverstoring, toxiciteit, persistentie of bioaccumulatie.
Ik kan dan ook niet vooruitlopen op de uitkomst van de herbeoordeling, en zie geen
grond om te stemmen tegen de tijdelijke verlenging van de goedkeuringstermijn van
een stof.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier