Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over beantwoording vragen commissie over de evaluatie uitkeringsregeling Backpay en subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland
20 454 Voortgangsrapportage uitvoering wetten oorlogsgetroffenen
Nr. 148
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 26 september 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en
Sport over de brief van 11 juni 2019 over de beantwoording van vragen van de commissie
over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning
Indisch en Moluks Nederland (Kamerstuk 20 454, nr. 146).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juli 2019 aan de Staatssecretaris van Volksgezondheid,
Welzijn en Sport voorgelegd. Bij brief van 25 september 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
Adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
blz.
I.
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II.
Reactie van de Staatssecretaris
7
I. Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen
over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling collectieve erkenning
Indisch en Moluks Nederland. Zij hebben hierover nog enkele vragen.
In het antwoord op vraag 2 schrijft de Staatssecretaris dat er 31 keer een beroep
is ingediend en dat dit «in geen geval» heeft geleid tot toekenning. Kan de Staatssecretaris,
zonder in te gaan op individuele gevallen, toelichten wat doorgaans de reden is voor
een beroep en waarom de inhoud van een bezwaarschrift doorgaans niet voldoende is
om tot een positieve beslissing te leiden? Welke bezwaren worden in de regel ingebracht?
In het antwoord op vraag 13 constateert de Staatssecretaris dat hij de Kamer verkeerd
heeft geïnformeerd en schrijft hij dit te betreuren, zo lezen de leden van de VVD-fractie.
Onduidelijk is hoe dit verkeerd informeren heeft kunnen gebeuren. Genoemde leden vernemen
graag de oorzaak hiervan. Tevens vernemen deze leden graag bij wie het probleem lag,
hoe de fout is ontdekt en waarom de Kamer hier pas zo laat over kon worden geïnformeerd.
Daarnaast vernemen deze leden graag of de Staatssecretaris van mening is dat dit incident
aanleiding zou kunnen of moeten zijn om de regeling toch opnieuw open te stellen.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie kennisgenomen van het antwoord op de vraag
over de uitgaven in het kader van de Sophiahof. Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris
kan toelichten waarom de makelaarskosten zo hoog waren, in het bijzonder in verhouding
tot het totaalbedrag.
Vragen en opmerkingen van de PVV-fractie
De leden van de PVV-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen
van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling
collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Deze leden hebben naar aanleiding
van de antwoorden nog enkele vragen.
De Staatssecretaris heeft aan de Kamer gemeld dat de Backpayregeling van rechtswege
is gesloten, zo lezen de leden van de VVD-fractie. Bestaat nog steeds de gelegenheid
voor indieners (van eerder afgewezen aanvragen voor de Backpayregeling) om een herziening
van hun aanvraag te verzoeken, wanneer er nieuwe ondersteunende stukken zijn, die
op het moment van hun eerdere aanvraag nog niet bekend waren? Waar moeten deze mensen
zich melden met hun nieuwe bewijsstukken?
De Backpayregeling heeft een aantal jaren bestaan voordat deze van rechtswege is gesloten.
De leden van de PVV-fractie vragen of er nog gelegenheid bestaat om in het uitzonderlijke
geval dat er mensen zijn die aan de criteria voor de Backpayregeling voldoen, maar
die niet eerder in beeld zijn geweest bij de Sociale Verzekeringsbank (SVB), om een
aanvraag in te dienen. Waar moeten deze mensen zich melden?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ervan op de hoogte is dat
de naam van mevrouw van L. van B. voorkomt in besloten (niet openbare!) archieven
in Nederland en in Australië. Zijn deze archieven al onderzocht? Zo ja, door wie?
Zo nee, waarom niet? Wat gaat de Staatssecretaris hiermee doen?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris intern onderzoek op zijn
departement heeft gedaan, toen hij hoorde dat een hoge ambtenaar van VWS in 2007 een
ronde heeft gemaakt langs Kamerleden en over dit onderwerp aan hen meldde dat de onderzoeken
van het NIOD (Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies): «Indische Rekening»1 en «Sporen van vernieling»2, de Backpaykwestie ontkrachtten en dat de vertegenwoordigers van het Indisch Platform
«gekkies» waren die dachten 2 miljard euro van de Nederlandse staat te kunnen vragen.
Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst? Deze leden vragen bovendien of het
de Staatssecretaris bekend is dat dit bedrag van 2 miljard euro bevestigd is door
de SVB.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ervan op de hoogte is dat
in 2007 de woordvoerders Oorlogsgetroffenen in de Kamer na deze ronde van deze hoge
ambtenaren bij meerderheid (niet unaniem) besloten om genoemde NIOD-onderzoeken maar
niet te bespreken in de Kamer omdat dat te gênant voor de betrokkenen zou zijn.
De leden van de PVV-fractie vragen de Staatssecretaris of hij ervan op de hoogte is
dat de Backpaykwestie pas weer vanaf 2012 in de Kamer werd geagendeerd, nadat een
beleidsmedewerker genoemde onderzoeken in een reces alsnog gelezen had en concludeerde
dat deze onderzoeken de Backpaykwestie juist ondersteunden in plaats van ontkrachtten.
De leden van de PVV-fractie vragen naar de opvatting van de Staatssecretaris over
de dwaling die deze hoge ambtenaar veroorzaakte. Zij vragen of de Staatssecretaris
niet net als deze leden van mening is dat de onderste steen boven moet komen bij deze
misleiding. Zo nee, waarom heeft de Staatssecretaris tot nu toe niets ondernomen?
Uit de onderzoeken is gebleken, zo concluderen de leden van de PVV-fractie, dat het
«roerige tijden waren en niet alles en iedereen geregistreerd stond». Nu hebben zich
mannen gemeld die als «leerling» in dienst traden, omdat militair personeel nodig
was (vanwege de tekorten), maar die hierdoor geen officiële papieren hadden. Zij ontvingen
ook geen salaris, waar zij toch recht op hadden (citaat velen). Hoeveel mensen zijn
hiervoor afgewezen? Genoemde leden vragen voorts in hoeverre zij kunnen aannemen dat
ook deze mensen in dienst waren van het Nederlands Indisch Gouvernement, zonder «officieel»
geregistreerd te zijn. Staat de Staatssecretaris ervoor open met hen een persoonlijk
gesprek te voeren – al dan niet met de kinderen, als blijkt dat vader inmiddels is
overleden en hen de opdracht heeft gegeven door te gaan en voor zijn rechten op te
komen? Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris ermee bekend is dat veel
betrokkenen geen «papertrail» hebben van de periode dat ze aanspraak zouden moeten
kunnen maken op de Backpayregeling (1940–1945), omdat er bijvoorbeeld geen loonstroken
zijn uit de tijd dat deze mensen nu juist geen bezoldiging kregen. Snapt de Staatssecretaris
dat het vaak voorkomt dat betrokkenen en/of nabestaanden alle paperassen die ze hebben,
dus ook die van na de oorlog, maar voor de repatriëring, dan maar opsturen en het
heel zuur is als ze dan worden afgewezen omdat wordt beweerd dat ze er pas na 1945
waren, terwijl dat niet het geval is?
Waarom zijn de betrokkenen geconfronteerd met een bewijslast (wie heeft de bewijsstukken
nog, 75 jaar na dato, als die er al zijn?), terwijl het kabinet wist dat het om 1020
personen ging, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Waarom zijn deze 1020 personen
of hun nabestaanden niet gewoon actief benaderd? Geneert de Staatssecretaris zich
ook zo voor deze aanpak van de Nederlandse overheid, 75 jaar na alles wat er gebeurd
is?
Heeft de Staatssecretaris degenen die zijn afgewezen voor de backpay en toch melden
dat ze er recht op hebben, persoonlijk gesproken (fysiek)? Dit om zichzelf ervan te
overtuigen dat papier en registratie iets anders zijn dan een gesprek over wat werkelijk
gebeurd is?
Volgens de Staatssecretaris is met het museum: «een nieuwe woning gebouwd». (…), er
is plaats voor iedereen. Er is ruimte voor pijn en verdriet, maar ook voor schoonheid
en eigenheid en mooie herinneringen».3 Er is ruimte voor nieuwe initiatieven. Er zijn (volgens een schatting van de SVB)
nog ruim 50.000 mensen in leven die de oorlog hebben meegemaakt. Volgens onderzoeken
naar de Sophiahof is er voldoende draagvlak voor de collectieve erkenning als sluitstuk
voor de jarenlange strijd van diverse stichtingen (74 jaar lang) voor individuele
én collectieve verzoeken van mensen om betalingen van salarissen en claims van oorlogsschade.
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris duidelijk kan maken hoe
het kwantitatieve en kwalitatieve onderzoek en de uitkomsten zich verhouden tot de
NIOD-onderzoeken (morele oplossing voor individuele backpay salaris én morele oplossing
individuele oorlogsschade 2005/2006 in opdracht van Kamer). Met andere woorden, luistert
de Staatssecretaris genoeg naar meldingen vanuit meldpunt Indische Kwestie, Indisch
Platform 2.0 en neemt hij dit mee naar de Kamer?
Z.M. de Koning heeft op 27 juni 2019 na de opening van Sophiahof speciaal geluisterd
naar de informatie, verstrekt door de daarvoor aanwezige demonstranten. Deze uitingen
hebben ook de landelijke pers gehaald. De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris
de aanwezige betrokkenen ook gehoord en aangesproken heeft. Zo nee, waarom niet?
De leden van de PVV-fractie vragen hoe het kan dat de stichtingen die betrokken zijn
bij Sophiahof tijdens de opening geen luisterend oor hebben gehad voor hun «doelgroep»,
die zich niet gehoord voelt en niets voelt voor een collectieve erkenning. Online
en offline treedt niemand van die stichtingen met hen in gesprek. Wat gaat de Staatssecretaris
daaraan doen, zodat hij een duidelijk beeld heeft van wat er écht leeft en nog beter
geïnformeerd raakt?
De leden van de PVV-fractie vragen of de Staatssecretaris kan aangeven waarom na het
uitgebrachte onderzoek in 2006 van de heer Robin Linschoten over het Indisch Huis
geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden naar de verantwoordelijke personen.
Z.M. de Koning werd hier tijdens de demonstratie nog over aangesproken door een van
de voormalige betrokkenen van het oude Indisch Huis.
Genoemde leden vragen tevens naar de reden van het onderzoek in 2012 door adviesbureau
Boer & Kroon naar het Indisch Herinneringscentrum (IHC). Waarom heeft de Staatssecretaris
de mogelijkheden laten voorbijgaan om het IHC definitief op te heffen? Dit in verband
met de onmeetbare resultaten?
De leden van de PVV-fractie vragen wie het risico draagt bij deze collectieve erkenning
in de vorm van een pleisterplaats, daar deze pleisterplaats als morele genoegdoening
moet gelden voor alle individuen (!) die al 74 jaar de mening zijn toegedaan dat deze
(inmiddels morele) genoegdoening hen persoonlijk moet treffen. Met andere woorden,
hoe wordt de effectiviteitsmeting gedaan?
Uit een document van VWS, zo lezen de leden van de PVV-fractie, blijkt dat de pleisterplaats
een feit zou worden als de voorzitter van het Indisch Platform een handtekening zou
zetten. Wat ook gebeurt is. De Staatssecretaris was op dat moment op de hoogte van
de splitsing binnen de delegatie en de scheuring van het platform. Heeft de Staatssecretaris
zich op dat moment ook gerealiseerd dat het draagvlak van deze Stichting Indisch Platform
toen al ter discussie stond, want dat deze stichtingen inmiddels bestonden uit tachtigers
met géén of nauwelijks opvolging en dat de papieren van de Kamer van Koophandel van
de diverse stichtingen niet in orde waren en zijn?4
Vragen en opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de lijst met vragen en antwoorden
naar aanleiding van de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling
collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland.
In de antwoorden kunnen genoemde leden lezen dat in 2017, anders dan waarover zij
eerder waren geïnformeerd, vijf zaken hebben geleid tot een toekenning.
De leden van de CDA-fractie willen graag weten hoe het heeft kunnen gebeuren dat het
aantal aangepast heeft moeten worden. Waren er inhoudelijke redenen om aan te nemen
dat degenen niet in aanmerking zouden komen?
De leden van de CDA-fractie spreken de hoop uit dat er meer overeenstemming tussen
de verschillende belangenorganisaties van Indische Nederlanders kan ontstaan.
In het antwoord op vraag 23 geeft de Staatssecretaris aan gesprekken met Indisch Platform
2.0 te hebben gevoerd. Kan hij aangeven wat de aard en de sfeer van deze gesprekken
zijn geweest?
Ten slotte zouden de leden van de CDA-fractie willen weten wat de stand van zaken
rond de subsidieregeling collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland is. Genoemde
leden vragen of er voldoende aanvragen zijn. Klopt dat deze middelen ook bestemd kunnen
zijn voor projecten die hun wortels hebben in Nieuw-Guinea?
Deze leden vragen daarnaast of de Staatssecretaris het idee heeft dat de aangevraagde
projecten voldoende recht doen aan de verscheidenheid van de voormalige inwoners van
Nederlands-Indië.
Deze leden vragen of de Staatssecretaris criteria heeft waarop nagegaan kan worden
of meer Nederlanders weet hebben van dit deel van onze geschiedenis.
Vragen en opmerkingen van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de
vragen van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling
collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Genoemde leden hebben nog enkele
vragen over de beantwoording.
Beroep
De leden van de GroenLinks-fractie constateren dat in totaal 260 keer bezwaar is ingediend,
wat in slechts drie gevallen heeft geleid tot een toekenning volgens de Backpayregeling.
Genoemde leden vragen of de Staatssecretaris in hoofdlijnen aan de Kamer kan rapporteren
op basis van welke gronden deze drie casussen alsnog zijn toegekend. Deze leden vragen
of er geen overeenkomsten zijn met de 257 bezwaren die niet alsnog zijn toegekend.
Deze leden willen de Staatssecretaris eraan herinneren dat bij aanvang van de regeling
het kabinet uitging van circa 1.020 rechthebbenden voor de Backpayregeling en dat
dat aantal met 594 rechthebbenden niet eens bij benadering is gehaald. In hoeverre
heeft het subsidieplafond (20 miljoen euro) meegespeeld in het al dan niet honoreren
van de bezwaren, zo vragen deze leden.
Informeren van de Kamer
De leden van de GroenLinks-fractie lezen dat de Staatssecretaris zijn excuses heeft
aangeboden voor het onzorgvuldig informeren van de Kamer. Genoemde leden vragen wat
de oorzaak van dit onzorgvuldig informeren is. Betreft het een menselijke fout, of
was de juiste informatie wel voorhanden maar heeft deze informatie de Staatssecretaris
nooit bereikt?
Vragen en opmerkingen van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de beantwoording van de vragen
van de commissie over de evaluatie Uitkeringsregeling Backpay en de subsidieregeling
collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland. Genoemde leden hebben naar aanleiding
van de beantwoording onderstaande opmerkingen en vragen.
Het blijft voor de leden van de SP-fractie van belang te constateren dat de Backpayregeling
onder een grote groep betrokkenen tot een (grote) teleurstelling heeft geleid. Het
tonen van begrip en het niet willen wekken van verkeerde verwachtingen vanwege leeftijd
en geschiedenis van de mensen klinkt mooi, maar zal de betrokkenen niet verder helpen,
zeker gezien het feit dat zij al zeventig jaar wachten op compensatie. Genoemde leden
vragen daarom nogmaals waarom gekozen is voor een dergelijke rigide aanpak. Van het
beschikbare budget is van elke 25 euro 1 euro naar de SVB gegaan om de regeling uit
te voeren. Deze leden vragen of dat niet een erg groot deel is.
De leden van de SP-fractie constateren dat de inhoud van de evaluatie van de Backpayregeling
niet is besproken in de Kamer maar enkel is medegedeeld, zoals ook in de beantwoording
van vraag 8 wordt toegegeven. Genoemde leden willen dan ook benadrukken dat zij noch
de Kamer hebben ingestemd met de keuze om de evaluatie alleen te richten op de totstandkoming
van de regeling en niet op de inhoud van de regeling. Deze leden vragen in dat kader
of een nieuwe evaluatie van de Backpayregeling, waarin wél aandacht wordt besteed
aan de inhoud van de regeling, wellicht tot de mogelijkheden behoort. Het oordeel
dat de «regeling goed is uitgevoerd» (in antwoord op vraag 18) vinden de leden van
de SP-fractie dan ook wel wat kort door de bocht geformuleerd. Dat een regeling is
uitgevoerd volgens de vooraf eenzijdig opgestelde criteria, is volgens genoemde leden
niet de juiste kern van het probleem. De grote vraag zou moeten zijn of de regeling
volgens de juiste criteria is uitgevoerd en die vraag wordt niet beantwoord. Deze
leden ontvangen hierover graag een nadere beschouwing.
II. Reactie van de Staatssecretaris
Beroepszaken
De VVD-fractie vraagt met betrekking tot de Backpay-regeling wat doorgaans de reden
is voor een beroep, waarom de inhoud van een bezwaarschrift doorgaans niet voldoende
is om tot een positieve beslissing te leiden en welke bezwaren in de regel worden
ingebracht.
Van de 31 beroepszaken hadden er 25 betrekking op het vereiste van de datum van in
leven zijn op 15 augustus 2015 en zes op het ontbreken van een voor de regeling relevant
dienstverband.
De zaken die betrekking hadden op de peildatum van 15 augustus 2015 zijn door de bestuursrechter
ongegrond verklaard omdat de Backpay-regeling een bovenwettelijke, onverplichte tegemoetkoming
betreft. Daarbij komt de overheid een grote mate van vrijheid toe, waaronder bij het
bepalen van een peildatum. De bestuursrechter oordeelde dat de peildatum slechts zeer
terughoudend getoetst kon worden en dat in de voorliggende beroepszaken het recht
niet was geschonden door de keuze van 15 augustus 2015. In de hoger beroepszaken heeft
de Centrale Raad van Beroep een nog striktere toetsing uitgevoerd en geoordeeld dat
de bestuursrechter het bestaan en de inhoud van dergelijk beleid als een gegeven dient
te aanvaarden – en de peildatum in het geheel niet mag toetsen – en dat de rechterlijke
toetsing beperkt is tot de vraag of het bestuursorgaan het beleid consistent heeft
toegepast.
Van de zes overige beroepszaken zijn er twee niet-ontvankelijk verklaard, één is ingetrokken
en de overige drie hebben niet tot een toekenning geleid, omdat er buiten de eigen
verklaring alleen bewijzen waren van een naoorlogs dienstverband.
In elf van de 31 beroepszaken is hoger beroep aangetekend, waarvan negen tegen de
vereiste datum van in leven zijn. Van deze elf zijn er twee (tegen de datum van in
leven zijn) ingetrokken, alle overige zaken zijn ongegrond verklaard. Dit verklaart
tevens waarom de bezwaarschriften in de aan de beroepszaak voorafgaande bezwaarprocedure
niet tot een positieve beslissing hebben geleid.
Informatie aan de Tweede Kamer
De leden van VVD fractie willen graag de oorzaak vernemen van het verkeerd informeren
van de Kamer. Ook willen zij weten bij wie het probleem lag, hoe de fout is ontdekt
en waarom de Kamer hier pas zo laat over kon worden geïnformeerd. Ten slotte vragen
zij of dit incident aanleiding geeft om de regeling toch opnieuw open te stellen.
Ook de leden van de CDA-fractie willen weten hoe het heeft kunnen gebeuren en of er
inhoudelijke redenen waren om aan te nemen dat degenen niet in aanmerking zouden komen.
De fractie van GroenLinks vraagt eveneens naar de oorzaak en vraagt of het een menselijke
fout betreft of dat de informatie de Staatssecretaris niet bereikt heeft.
Ik kan u melden dat er geen inhoudelijke overwegingen ten grondslag lagen aan het
feit dat bij het antwoord op de vraag (naar aanleiding van het jaarverslag VWS 2017,
Kamerstuk 34 950 XVI, nr. 7) naar het aantal mensen dat in 2017 gebruik heeft gemaakt van de Backpay-regeling
een onjuist aantal is genoemd. Binnen VWS, bij het interne proces van het formuleren
en afstemmen van het antwoord, is iets mis gegaan en is per abuis geen gebruik gemaakt
van de op dat moment meest actuele gegevens van de SVB.
Bij het formuleren van de antwoorden op de vragen van uw commissie zoals aan uw Kamer
verstuurd op 11 juni jl. (Kamerstuk 20 454, nr. 146) is deze eerdere fout geconstateerd toen, ten behoeve van het antwoord op vraag 13,
nogmaals de data van aanvraag en toekenning van de in 2017 toegekende uitkeringen
aan mij werden gepresenteerd. Op dat moment werd mij duidelijk dat mijn eerdere antwoord
feitelijk onjuist was en heb ik alsnog het juiste aantal in het antwoord opgenomen
en Uw Kamer meteen van de fout op de hoogte gesteld.
Zoals in datzelfde antwoord verwoord, concludeer ik dat in 2017 vijf nieuwe zaken
hebben geleid tot een toekenning (twee ambtshalve en drie op basis van een aanvraag)
en vervolgens geen enkele zaak die in 2018 is ingediend, kon worden toegekend. Op
basis van die feiten blijf ik bij mijn standpunt dat het opnieuw openstellen van de
mogelijkheid om aanvragen in te dienen, zal leiden tot nieuwe onrealistische verwachtingen
bij de doelgroep. Dat neemt niet weg dat in bijzondere situaties alsnog een toekenning
kan plaatsvinden. Ik verwijs daarvoor naar de derde alinea hierover op pagina 3 onder
het kopje «Herzieningsverzoeken».
Makelaarskosten
De VVD-fractie wil weten waarom de makelaarskosten van de Sophiahof zo hoog waren
in verhouding tot het totaalbedrag.
Er is zorgvuldig gezocht naar een huurpand dat aan multifunctionele eisen kon voldoen,
met mogelijkheden tot ontmoetingsruimte, tentoonstellingsruimtes, vergaderruimtes
et cetera. De eenmalige makelaarskosten zijn een marktconform percentage van de jaarlijkse
huurprijs geweest. Het genoemde bedrag in de voorgaande vragen van uw commissie hierover
(Kamerstuk 20 454, nr. 146) betrof mijn bijdrage aan de totale jaarlijkse huurprijs.
Herzieningsverzoeken
De leden van de fractie van de VVD hebben gevraagd of nog steeds de mogelijkheid bestaat
om een herziening van een aanvraag in te dienen ingeval de aanvraag is afgewezen,
maar er nu nieuwe ondersteunende stukken zijn. De leden van de PVV-fractie willen
weten of iemand die niet eerder in beeld is geweest bij de SVB, maar wel aan de criteria
van de regeling voldoet, toch nog een aanvraag kan indienen.
Indien een aanvrager die in een eerder stadium is afgewezen, nieuwe stukken vindt
die eerder niet bekend waren, kan deze aanvrager op grond van artikel 4:6 Awb, met
deze stukken een herzieningsverzoek indienen bij de SVB. De SVB zal deze stukken beoordelen,
om te bezien of inderdaad sprake is van nieuwe informatie. Op basis van deze beoordeling
zal de SVB vervolgens een nieuw besluit over het al dan niet toekennen van een Backpay-uitkering
nemen.
Voor potentieel rechthebbenden die mogelijkerwijs niet eerder in beeld zijn geweest
bij de SVB en ook anderszins niet bij de SVB bekend zijn, vind ik het, gelet op het
morele karakter van de Backpay-regeling, belangrijk zorgvuldig om te gaan met hun
situatie. Indien deze personen over stukken beschikken die volgens hen kunnen dienen
als bewijs, kunnen zij zich met deze stukken melden bij de SVB. De SVB zal beoordelen
of deze personen inderdaad niet eerder ambtshalve zijn onderzocht en, indien dit niet
het geval is, toetsen of hier ambtshalve nog een toekenning kan plaatsvinden.
Besloten archieven
De leden van de PVV-fractie hebben gevraagd of onderzocht is of mevrouw Van de L.
van B. voorkomt in besloten archieven in Nederland en Australië.
De Nederlandse archieven waarop waarschijnlijk wordt gedoeld betreffen de archieven
van de Netherlands Forces Intelligence Service (NEFIS). Dit archief bevindt zich bij
het Nationaal Archief te Den Haag. Voornoemd archief is niet besloten, maar beperkt
openbaar met een A-beperking. In het kader van de Archiefwet betekent dit dat de archieven
voor een ieder te raadplegen zijn en dat kopieën gemaakt mogen worden.
Een eerste onderzoek door het Nationaal Archief heeft geen resultaten op naam van
mevrouw Van L. van B. opgeleverd. Dit kan verklaard worden doordat het NEFIS archief
een personeelslijst bevat van personen die in 1944 en 1945 in dienst waren bij de
inlichtingendienst in Australië. Het bevat geen informatie over mensen die in Nederlands-Indië
verbleven gedurende de oorlog en die niet deelnamen aan spionagewerkzaamheden vanuit
Australië. Mocht Mevrouw Van de L. van B. behoefte hebben aan nader onderzoek, dan
kan zij haar belangenbehartigers namens haar onderzoek laten doen in deze archieven,
deze archieven zijn immers beperkt openbaar.
Het is mij niet duidelijk welk archief in Australië wordt bedoeld. Mogelijk is dit
hetzelfde archief; het NEFIS opereerde tijdens de Tweede Wereldoorlog immers vanuit
Australië.
Intern onderzoek
De leden van de PVV-fractie vragen verder of ik een intern onderzoek in mijn departement
heb gedaan naar aanleiding van vermeende uitspraken van een hoge ambtenaar van VWS
in 2007 over de NIOD-onderzoeken «Indische Rekening» en «Sporen van vernieling» en
het Indisch Platform. Ook vragen de leden van de PVV-fractie of ik niet van mening
ben dat bij misleiding de onderste steen boven moet komen.
Ik heb geen intern onderzoek gedaan en zie daar ook geen aanleiding toe.
De NIOD-onderzoeken waren voor mijn ambtsvoorganger mede aanleiding om opnieuw met
het Indisch Platform te bezien of een oplossing denkbaar zou zijn voor de Backpay-kwestie.
Dat heeft geresulteerd in de Backpay-regeling die van 2015 tot en met 2017 van kracht
was, gevolgd door de drie programmalijnen van de collectieve erkenning.
Impactanalyse SVB
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of het mij bekend is dat het door het Indisch
Platform genoemde bedrag van € 2 miljard door de SVB is bevestigd.
Het is mij bekend dat de SVB destijds een impactanalyse heeft uitgevoerd naar een
voorstel van het Indisch Platform voor een Ex Gratia regeling ten aanzien van de Backpay,
waarbij, afhankelijk van de gekozen variant, de kosten varieerden tussen de € 1.7
miljard en enkele miljarden.
NIOD-onderzoeken
De leden van de PVV-fractie vragen of ik ervan op de hoogte ben dat in 2007 de woordvoerders
Oorlogsgetroffenen bij meerderheid (niet unaniem) besloten om genoemde NIOD-onderzoeken
maar niet te bespreken in de Kamer omdat dat te gênant voor de betrokkenen zou zijn.
Dat is mij niet bekend.
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie of ik ervan op de hoogte ben dat de Backpay-kwestie
pas weer vanaf 2012 in de Kamer werd geagendeerd, nadat een beleidsmedewerker genoemde
onderzoeken in een reces alsnog gelezen had en concludeerde dat deze onderzoeken de
Backpay-kwestie juist ondersteunden in plaats van ontkrachtten.
Ook in 2011 vond een debat plaats over oorlogsgetroffenen en de Backpay-kwestie met
toenmalig Staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten-Hyllner.
Afwijzing van «leerlingen» in dienst
De leden van de PVV-fractie vragen verder hoeveel mensen zijn afgewezen die als «leerling»
in dienst traden, maar geen officiële papieren hadden. Genoemde leden vragen voorts
in hoeverre zij kunnen aannemen dat ook deze mensen in dienst waren van het Nederlands
Indisch Gouvernement, zonder «officieel» geregistreerd te zijn. Ook vragen zij of
ik er voor open sta om met deze mensen of de kinderen van hen in gesprek te gaan.
Het al dat niet leerling zijn was geen criterium in de regeling. Het criterium voor
toekenning op dit punt was dat sprake moest zijn van een dienstverband met het Nederlands-Indisch
Gouvernement (casu quo het Koninklijk Nederlandsch Indisch Leger) met bezoldiging
direct voorafgaand aan de periode van 8 maart 1942 tot 15 augustus 1945 waarin het
salaris niet of niet volledig is uitbetaald. Met als voorwaarde dat hiervan voldoende
bevestiging beschikbaar is (bijvoorbeeld op basis van de bij de SVB beschikbare bronnen5, bewijsstukken of een begin van bewijs). Bovendien mocht geen sprake zijn geweest
van compensatie achteraf van niet uitgekeerd salaris.
Het al dan niet leerling zijn was daarbij niet relevant. Het ging om de eis van een
dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement. Bij bevestiging van een dergelijk
dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement is door de SVB niet getreden
in de vraag of iemand in het bezit was van de «officiële papieren» voor de betreffende
functie. Afwijzingen zijn dus gebaseerd op het ontbreken of het niet bevestigd zijn
van een dienstverband met het Nederlands-Indisch Gouvernement. Ik zie dan ook geen
aanleiding hierover nu alsnog in gesprek te gaan.
Mensen zonder «papertrail»
De leden van de PVV-fractie vragen of ik ermee bekend ben dat veel betrokkenen geen
«papertrail» hebben, omdat er bijvoorbeeld geen loonstroken zijn uit de tijd dat deze
mensen juist geen bezoldiging kregen en dat het heel zuur is als ze dan worden afgewezen,
omdat beweerd wordt dat ze pas na 1945 in dienst waren.
Toekenningen van de Backpay-regeling hebben, juist vanwege het feit dat veel mensen
geen papieren meer hebben over de periode 1940–1945, nagenoeg geheel plaatsgevonden
op basis van door de SVB gevonden bewijzen in archivale bronnen of gevonden aanwijzingen
in eerder afgegeven verklaringen voor andere wetten en regelingen, zoals de Wet uitkeringen
vervolgingsslachtoffers 1940–1945 en de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers
1940–1945. In de meeste gevallen vond dus toekenning plaats zonder aanvraag (ambtshalve
toekenning), maar ook de beoordeling en verificatie van schriftelijke aanvragen heeft
op dezelfde manier plaats gevonden.
In het evaluatierapport over de Backpay-regeling (zie Kamerstuk 20 454, nr. 130, pag. 12) wordt beschreven dat bij complexe zaken de Commissie van Advies werd ingeschakeld
die deze zaken in principe ruimhartig beoordeelde, waarbij de grenzen van de regeling
zijn opgezocht: «Wanneer een zaak werd gezien als «een dubbeltje op zijn kant», kon
de aanvrager het voordeel van de twijfel worden gegund. Eén enkel relevant document
of detail in het betoog van de betrokken aanvrager kon hierbij als doorslaggevend
worden beschouwd. Bijvoorbeeld aanvragers die de werksituatie (in detail) beschreven
en daarbij relevante namen van leidinggevenden en/of collega’s noemden (…). Een ander
genoemd voorbeeld is een aanvankelijk afgewezen aanvraag (omdat het bij de aanvraag
genoemde dienstverband onvoldoende aannemelijk kon worden gemaakt), die naderhand
toch werd toegekend omdat een andere (later door de Commissie van Advies in behandeling
genomen) aanvrager verklaarde een dienstverband bij dezelfde werkgever te hebben gehad
en daarbij de eerst beschreven afgewezen aanvrager als collega benoemde».
Schatting van 1.020 mensen
Waarom zijn de betrokkenen geconfronteerd met bewijslast, terwijl het kabinet wist
dat het om 1.020 personen ging, zo vragen de leden van de PVV-fractie. Waarom zijn
deze 1.020 personen of hun nabestaanden niet gewoon actief benaderd? Ook vragen zij
of ik mij geneer voor deze aanpak van de Nederlandse overheid. De leden van de GroenLinks-fractie
vragen ook waarom het aantal van 1.020 niet is gehaald met 594 rechthebbenden en of
het subsidieplafond hierbij een rol heeft gespeeld.
In het proces van het voorbereiden en uitwerken van de regeling heeft mijn ambtsvoorganger
aan de SVB gevraagd een uitvoeringstoets te doen. Ten tijde van de uitvoeringstoets
door de SVB in 2015 was geen specifieke informatie voorhanden over het mogelijk aantal
rechthebbenden. De SVB heeft daarom, op basis van een aantal aannames, een schatting
gemaakt. Het aantal van 1.020 was dus een schatting. Deze schatting was onder meer
gebaseerd op aannames over het aantal op 15 augustus 2015 nog in leven zijnde personen
uit voormalig Nederlands-Indië dat ten tijde van de oorlog de leeftijd had voor een
relevant dienstverband en binnen die groep het mogelijk aantal personen met een daadwerkelijk
dienstverband bij het KNIL of Gouvernement. Ook werd door de SVB in de uitvoeringstoets
rekening gehouden met een mogelijk aantal personen dat niet bij de SVB bekend was
op basis van de Nederlandse pensioen- en uitkeringswetten of andere regelingen. Het
aantal van 1.020 mogelijk rechthebbenden was de optelsom van een schatting van 600
ambtelijke toekenningen, 320 retour gestuurde formulieren (uitgaande van 400 verstuurde
formulieren en 20% non-respons) en 100 aanvragen van personen die niet in bestaande
bestanden voorkwamen.
In de praktijk bleken minder mensen nog in leven te zijn op 15 augustus 2015 dan vooraf
ingeschat. Van de personen die in leven waren, bleken minder mensen een dienstverband
te hebben gehad bij het KNIL of Gouvernement.
Er is geen sprake geweest van een subsidieplafond.
Zoals ook uit de evaluatie van de Backpay-regeling bleek heeft de SVB, afgaande op
de hoeveelheid bronnen die zijn betrokken in haar onderzoek, de voorlichtingsactiviteiten
en de ervaringen van de geïnterviewde organisaties, alles in het werk gesteld om potentieel
belanghebbenden te bereiken. Mede op basis van de evaluatie constateer ik dat dit
een zorgvuldig ingericht en uitgevoerd proces is geweest.
Persoonlijke gesprekken met personen die zijn afgewezen
Voorts vragen de leden van de PVV-fractie zich af of ik degenen die zijn afgewezen
voor de Backpay-regeling en toch melden dat ze er recht op hebben, persoonlijk heb
gesproken.
De uitvoering van de Backpay-regeling was gemandateerd aan de SVB. Mensen die het
niet eens waren met de motivatie van de afwijzing, konden gebruik maken van de bezwaar-
en beroepsprocedures. Dat is de gangbare manier om een afwijzing te laten heroverwegen
en eventueel later door de rechter te laten toetsen. Bij uitzondering heb ik naar
aanleiding van het Algemeen Overleg van 8 november 2018 contact gehad met mevrouw
Van de L. en haar zoon (zie het antwoord op vraag 30, Kamerstuk 20 454, nr. 146). Ik blijf echter van mening dat in het algemeen persoonlijke gesprekken hier niet
passen en mogelijkerwijs onterechte verwachtingen kunnen scheppen.
Luisteren naar Platform 2.0
De leden van de PVV-fractie vragen in het kader van het draagvlak voor de Sophiahof
of ik duidelijk kan maken hoe de collectieve erkenning zich verhoudt tot de NIOD-onderzoeken,
of ik genoeg luister naar meldingen vanuit het Indisch Platform 2.0 en dit meeneem
naar de Kamer.
Zoals ook in het antwoord op de vraag over de NIOD-onderzoeken en in eerdere brieven
aan uw Kamer gemeld waren deze onderzoeken voor mijn ambtsvoorganger mede aanleiding
om opnieuw met het Indisch Platform (leden van het Indisch Platform 2.0 maakten hier
toen nog deel vanuit) te bezien of een oplossing denkbaar zou zijn voor de Backpay-kwestie.
Dat heeft geresulteerd in de Backpay-regeling gevolgd door de drie programmalijnen
van de collectieve erkenning. De «pleisterplaats» Sophiahof is één van die drie programmalijnen.
Het IP 2.0 heeft mij in de gesprekken die ik met hen heb gevoerd ook laten weten zich
niet verbonden te voelen met de Sophiahof. Tegelijkertijd is de Sophiahof voor zeer
veel verschillende Indische en Molukse organisaties en voor velen die zich daarmee
verbonden voelen wél een betekenisvolle plek die een verbindende rol vervult.
Speken met demonstranten
Z.M. de Koning heeft op 27 juni 2019 na de opening van de Sophiahof speciaal geluisterd
naar de informatie, verstrekt door de daarvoor aanwezige demonstranten. De leden van
de PVV-fractie vragen of ik de aanwezige betrokkenen ook gehoord en aangesproken heb.
Ik heb na afloop van de opening van de Sophiahof niet met demonstranten gesproken.
Ik spreek echter met verschillende organisaties uit de Indische gemeenschappen, ook
het Indisch Platform 2.0.
Communicatie binnen Indische gemeenschap
De leden van de PVV-fractie vragen mij hoe het kan dat stichtingen die betrokken zijn
bij de Sophiahof tijdens de opening geen luisterend oor hebben gehad voor hun «doelgroep»,
die zich niet gehoord voelt en niets voelt voor de collectieve erkenning en wat ik
doe om mij te informeren wat er leeft.
Het is niet aan mij, maar aan de organisaties die betrokken zijn bij de Sophiahof
om te bepalen hoe zij communiceren met hun achterban en doelgroep. Om op de hoogte
te blijven van wat er leeft spreek ik periodiek met verschillende organisaties uit
de Indische gemeenschappen.
Indisch Huis
De leden van de PVV hebben gevraagd waarom na het onderzoek inzake het Indisch Huis
door de heer Linschoten in 2006 geen strafrechtelijke vervolging heeft plaatsgevonden
van de verantwoordelijke personen.
De eindconclusie in het onderzoeksrapport van de heer Linschoten gaf destijds geen
aanleiding om aangifte te doen van strafbare feiten. Wel was de conclusie van het
onderzoek reden voor de toenmalig Staatssecretaris om de subsidie aan het Indisch
Huis stop te zetten.
IHC
De leden van de PVV-fractie vragen tevens naar de reden van het onderzoek in 2012
door adviesbureau Boer & Croon naar het Indisch Herinneringscentrum en waarom de Staatssecretaris
de mogelijkheden voorbij heeft laten gaan om het IHC definitief op te heffen.
Het Ministerie van Defensie heeft destijds, onder andere naar aanleiding van financiële
taakstellingen en de uitwerking van de nieuwe Veteranenwet, aan Boer & Croon gevraagd
een scenarioanalyse te maken ten behoeve van de positionering van het landgoed Bronbeek
zelf. Van opheffing van het IHC, dat de herinnering levend houdt aan de gebeurtenissen
tijdens de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië, de Bersiap en de daarop volgende
dekolonisatie, is nooit sprake geweest.
Sophiahof als pleisterplaats
De leden van de PVV-fractie vragen verder wie het risico draagt bij deze collectieve
erkenning in de vorm van een pleisterplaats, daar deze pleisterplaats als morele genoegdoening
moet gelden voor alle individuen die al 74 jaar de mening zijn toegedaan dat deze
(inmiddels morele) genoegdoening hen persoonlijk moet treffen. Ook vragen zij hoe
de effectiviteitsmeting wordt gegaan.
De organisaties die samen verantwoordelijk zijn voor de Sophiahof en de op te richten
Beheerstichting Sophiahof ontvangen subsidie van VWS. Zij moeten zich conform de geldende
financierings- en verantwoordingssystematiek verantwoorden. VWS staat daarbij garant
voor de huur.
Hoewel de Sophiahof beoogt een ontmoetingscentrum voor allen te zijn, zullen er uiteraard
ook mensen zijn die zich er niet mee verbonden voelen. Het is niet aan VWS om in kaart
te brengen hoeveel mensen zich verbonden voelen aan deze pleisterplaats.
Indisch Platform
Verder vragen de leden van de PVV-fractie zich af of de toenmalig Staatssecretaris
zich gerealiseerd heeft dat het draagvlak van de Stichting Indisch Platform al ter
discussie stond ten tijde van het realiseren van de pleisterplaats.
Het is altijd bekend geweest, ook bij mijn voorgangers, dat binnen de Indische gemeenschappen
verschillende opvattingen bestaan en dat niet iedereen zich herkent in de regelingen
die zijn getroffen in het kader van de collectieve erkenning, waaronder de Sophiahof.
De leden van de CDA-fractie spreken de hoop uit dat er meer overeenstemming tussen
de verschillende belangenorganisaties van Indische Nederlanders kan ontstaan. Zij
vragen of ik in dat kader kan aangeven wat de aard en de sfeer van de gesprekken met
het Indisch Platform 2.0 zijn.
Zoals bekend is de geschiedenis van Nederlands-Indië een gedeelde, maar bijzonder
complexe geschiedenis die zijn sporen ook anno 2019 nog nalaat. Bij een deel van de
gemeenschap is sprake van boosheid en teleurstelling, achterdocht jegens de overheid
en een gevoel dat onvoldoende naar hen wordt geluisterd, dat hen onvoldoende recht
wordt gedaan en dat onvoldoende rekening wordt gehouden met hun visie en standpunten.
Andere delen van de Indische gemeenschap kunnen zich vinden in de getroffen individuele
en collectieve regelingen.
Door het Indisch Platform 2.0 word ik stevig aangesproken, maar het is hun goed recht
ook hun mening te laten horen.
CEWIN-regeling
De leden van de CDA-fractie willen graag weten wat de stand van zaken rond de subsidieregeling
collectieve erkenning Indisch en Moluks Nederland is. Genoemde leden vragen of er
voldoende aanvragen zijn en of het klopt dat deze middelen ook bestemd kunnen zijn
voor projecten die hun wortels hebben in Nieuw-Guinea.
Daarnaast vragen deze leden of ik het idee heb dat de aangevraagde projecten voldoende
recht doen aan de verscheidenheid van voormalige inwoners van Nederlands-Indië en
of ik criteria heb waarop nagegaan kan worden of meer Nederlanders weet hebben van
dit deel van de geschiedenis.
In de eerste aanvraagronde van de Subsidieregeling Collectieve Erkenning Indisch Moluks
Nederland zijn 71 aanvragen ingediend waarvan 12 projecten zijn gehonoreerd. Vanwege
de grote belangstelling en vanwege de viering van 75 jaar vrijheid heb ik eind 2018
besloten om de beschikbare middelen in 2019 en 2020 te verhogen tot 1 miljoen per
jaar.
Tijdens de tweede aanvraagperiode begin 2019, zijn 83 aanvragen ingediend waarvan
21 aanvragen zijn gehonoreerd. Dit jaar is de regeling geëvalueerd en is bezien hoe
de huidige wijze van subsidieverlening verbeterd kan worden. In de voortgangsrapportage
oorlogsgetroffenen die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen naar
uw Kamer wordt gestuurd, zal ik u hierover informeren.
Het klopt dat projecten met wortels in Nieuw-Guinea ook in aanmerking kunnen komen
voor subsidie op basis van de subsidieregeling Collectieve erkenning Indisch Moluks
Nederland. Elke rechtspersoon zonder winstoogmerk kan een aanvraag indienen, mits
de aanvraag bijdraagt aan de collectieve erkenning, waarbij «collectieve erkenning»
begrepen wordt als de ambitie om de Indisch Molukse identiteit te waarderen en te
vieren en het erfgoed te verankeren in de Nederlandse samenleving. Met de term «Indisch
en Moluks Nederland» wordt gedoeld op iedereen met wortels in voormalig Nederlands-Indië,
die zelf of van wie de voorouder(s) door oorlogsgeweld en naoorlogse ontwikkelingen
vanaf 15 augustus 1945 tot 1967 naar Nederland zijn gekomen. Nieuw-Guinea hoort daarbij.
Een deel van de gehonoreerde projecten heb ik gezien tijdens de officiële opening
van de Sophiahof op 27 juni 2019. In de toegekende projecten komt een grote variëteit
naar voren. Op allerlei manieren wordt invulling gegeven aan de domeinen van de subsidieregeling:
scholing en educatie, museale- en kennisfunctie en culturele activiteiten. De gehonoreerde
projecten met een korte beschrijving zijn terug te vinden op internet (https://www.dus-i.nl/subsidies/collectieve-erkenning-van-indisch-en-mol…).
Uitgangspunt bij deze subsidieregeling is dat de gemeenschap zelf bepaalt hoe de collectieve
erkenning vorm moet krijgen. Daarom past het mij niet om de resultaten van deze projecten
te meten. Voor zover ik weet zijn er op dit moment ook geen criteria geformuleerd
waarmee nagegaan kan worden of meer Nederlanders weet hebben van dit deel van onze
geschiedenis. Wel financier ik een onderzoek waarin in kaart wordt gebracht welke
positie Tweede Wereldoorlog-educatie inneemt in het onderwijs, met daarin als specifieke
vraag hoe de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog in Nederlands-Indië daarin een
rol speelt.
Bezwaar Backpay-regeling
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat in totaal 260 keer bezwaar
is ingediend, wat in slechts drie gevallen heeft geleid tot een toekenning volgens
de Backpay-regeling. Genoemde leden vragen of ik in hoofdlijnen aan de Kamer kan rapporteren
op basis van welke gronden deze drie casussen alsnog zijn toegekend. Deze leden vragen
of er geen overeenkomsten zijn met de 257 bezwaren die niet alsnog zijn toegekend.
De betreffende toekenningen in bezwaar vonden plaats op de volgende gronden:
– Aannemelijk gemaakte inzet in het onderwijs ter vervanging van een gemilitariseerde
onderwijzer;
– Aannemelijk gemaakte rekrutering tot deelname aan de kernbezetting van de Luchtbeschermingsdienst
op grond van een specifieke opleiding;
– Aannemelijk gemaakt dat er een dienstverband bij de gouvernementsmarine is geweest
en niet bij de Koninklijke Marine.
Er zijn geen overeenkomsten met de 257 niet-toegewezen bezwaarschriften omdat meer
dan 80% hiervan alleen was gericht tegen het vereiste van de datum van in leven zijn
op 15 augustus 2015. De overige gevallen van afwijzingen in bezwaar betroffen onvoldoende
gemotiveerde of niet tijdig ingediende bezwaarschriften, evidente naoorlogse dienstverbanden
en verzoeken op basis van internering zonder vooroorlogse dienstverbanden.
De vraag van de fractie van GroenLinks over het al dan niet honoreren van de bezwaren
in relatie tot het subsidieplafond is ook beantwoord bij de vragen over de schatting
van 1.020 mensen door de SVB: de regeling kende geen subsidieplafond.
De leden van de SP-fractie constateren dat de Backpay-regeling onder een grote groep
betrokkenen tot een teleurstelling heeft geleid. Genoemde leden vragen daarom nogmaals
waarom is gekozen voor een rigide aanpak. Zij constateren verder dat de inhoud van
de evaluatie niet is besproken in de Kamer maar enkel is medegedeeld. Deze leden vragen
in dat kader of een nieuwe evaluatie van de Backpay-regeling waarin wel aandacht wordt
besteed aan de inhoud van de regeling, wellicht tot de mogelijkheden behoort. Zij
stellen dat de regeling is
uitgevoerd volgens vooraf eenzijdig opgestelde criteria en vragen zich af of de regeling
volgens de juiste criteria is uitgevoerd. Deze leden ontvangen hierover graag een
nadere beschouwing.
De regeling – inclusief de criteria, zoals de gekozen peildatum – is niet eenzijdig
tot stand gekomen, maar na intensief overleg door mijn ambtsvoorganger met het Indisch
platform en met uw Kamer. Tijdens het debat met uw Kamer waarin de regeling werd besproken,
was er waardering, ook van de SP, voor de bereikte doorbraak en de Backpay-regeling
zoals die door mijn ambtsvoorganger gepresenteerd werd.
Dat neemt niet weg dat tijdens de uitvoering van de regeling gaandeweg bleek dat er
onvrede ontstond, zoals ook in de evaluatie naar voren kwam, in het bijzonder over
de gekozen peildatum van 15 augustus 2015. Die peildatum was gekozen als symbolische
datum, nadat al eerder overeen gekomen was dat de regeling bestemd was voor mensen
die ten tijde van de totstandkoming van de regeling nog in leven waren. Omdat de regeling
tot stand kwam in nauw overleg met het Indisch Platform en tevens voorafgaand aan
en na de uitvoering van de regeling uitvoerig besproken is met uw Kamer, ben ik van
oordeel dat er geen aanleiding is voor een nieuwe evaluatie gericht op de inhoudelijke
criteria van de regeling.
Uitvoeringskosten SVB
Van het beschikbare budget is van elke 25 euro 1 euro naar de SVB gegaan om de regeling
uit te voeren. De leden van de SP-fractie vragen of dat niet een erg groot deel is.
De uitvoeringskosten van de SVB bedroegen € 0,8 miljoen. Dat was passend bij de aard
en omvang van de opdracht.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier