Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Informele Landbouwraad van 22-24 september 2019
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1197 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 19 september 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 12 september 2019 inzake de geannoteerde agenda van de Informele
Landbouwraad van 22–24 september 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1196).
De vragen en opmerkingen zijn op 16 september 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 18 september 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
De adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen in de geannoteerde agenda dat er een discussie plaats
zal vinden over duurzame landbouw en de rol van koolstofvastlegging. Deze leden vragen
de Minister om een overzicht van maatregelen die in Nederland al worden ingezet en
een overzicht van maatregelen die door wet- en regelgeving gefrustreerd worden en
welke regels dat dan zijn.
In het kader van het realisatieplan Implementatie LNV-visie wordt nagegaan in hoeverre
wet- en regelgeving belemmerend werken voor koolstofvastlegging. Een uitputtend overzicht
hiervan is nog niet voorhanden. Het klimaatakkoord bevat een overzicht van maatregelen
voor koolstofvastlegging, meer specifiek in de onderdelen over landbouwbodems en bomen,
bos en natuur.
De leden van de VVD-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de terugkoppeling
van de bespreking rond de High Level Group suiker. Tegelijkertijd zijn deze leden
teleurgesteld over de uitkomst. Ze delen de lijn van de Minister inzake het niet ingrijpen
in de markt zodat er sneller een nieuw evenwicht kan ontstaan op de suikermarkt, maar
constateren dat de nationale derogaties voor het verbod op het gebruik van neonicotinoïden
marktverstorend werken. De oproep tot een strenge toetsing en om op te treden (ook
mondiaal) bij concurrentieverstoring door ongeoorloofde subsidiëring van suikerproductie
en -export, lijkt bij een constatering van Nederland te blijven. Welke concrete stappen
worden hier gezet? Welke concrete voorbeelden zijn aan de orde gesteld? Welke opvolging
en terugkoppeling is gevraagd?
In het rapport van de High Level Group Suiker is, mede op grond van de inbreng van
Nederland, de conclusie opgenomen dat de Europese Commissie beter zicht moet krijgen
op het aantal uitzonderingen op het gebruik van neonicotinoïden dat door de lidstaten
worden verleend, gezien het hoge aantal en de ernstige kritiek daarop van het Europees
Parlement, NGO's en de landbouwsectoren in de lidstaten waar geen gebruik wordt gemaakt
van een dergelijke uitzondering. Ook is in de aanbeveling opgenomen dat uitzonderingen
op het verbod op neonicotinoïden strikt gecontroleerd dienen te worden en eventueel
juridische stappen dienen te worden genomen (in overeenstemming met artikel 53 van
Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het
op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen
79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad). Nederland zal zeker ook in de gaten houden
of de Commissie deze aanbeveling uitvoert en of dat leidt tot afname van het aantal
toegestane uitzonderingen.
Ten aanzien van de internationale handel in suiker bevat het rapport van de High Level
Group suiker, ook hier mede door inbreng van Nederland, de aanbeveling dat de EU zogenaamde
«derde partij» wordt in de lopende procedures tegen India in de WTO, en deelneemt
aan andere mogelijke gevallen van oneerlijke handel of binnenlandse ondersteuningspraktijken
door derde suikerproducerende landen. Zoals ik u eerder heb bericht (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1193) betreft het concreet procedures in WTO-verband tegen India. Een aantal landen (Brazilië,
Australië, Guatamala) meent dat India binnenlandse steunmaatregelen en exportsubsidiemaatregelen
voor suiker en suikerriet heeft genomen, die strijdig zijn met de WTO-afspraken. De
Europese Unie heeft zich in deze zaak «als derde partij» gevoegd. Dit soort procedures
nemen echter een geruime tijd in beslag.
De gedachtewisseling over de toekomst van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)
baart de leden van de VVD-fractie ook zorgen. Deze leden vinden het belangrijk dat
op Europees niveau wordt ingezet om het ambitieniveau te behalen. Dit is belangrijk
voor een gelijk speelveld. De inzet van de Minister om ecoregelingen op te nemen in
het Nationaal Strategisch Plan (NSP) kan helpen, mits daar ook een gelijke beoordeling
door de EC plaats zal vinden. Kan de Minister een inschatting geven van hoe deze gedachtewisseling
verder zal gaan?
De eco-regelingen, als voorgesteld nieuw instrument in het te herziene GLB, zullen
als doelgerichte betalingen ingezet worden om bij te dragen aan de maatschappelijke
opgaven op het gebied van o.a. klimaat, leefomgeving, biodiversiteit. Dit past binnen
een meer subsidiair GLB waarin lidstaten maatregelen ontwikkelen die toegesneden zijn
op de eigen specifieke situatie en opgaven. De invulling en werking van de eco-regelingen
zal dan ook per lidstaat variëren. Het is mijn inzet dat eco-regelingen in alle lidstaten
als verplicht instrumenten zullen worden voorgeschreven. Met die inzet wil ik bijdragen
aan een gelijk speelveld. Het is uiteindelijk aan de Europese Commissie om te beoordelen
of alle lidstaten in hun nationale Strategische Plannen voldoende ambitieus zijn en
een gelijk speelveld te borgen.
Tot slot hebben de leden van de VVD-fractie nog een vraag over het Mercosur-handelsakkoord.
De Minister heeft haar zorgen geuit over de gevolgen van het Mercosur-akkoord. Kan
de Minister aangeven of de monitoring alleen ziet op de EU-standaarden? Zijn dit de
standaarden voor het eindproduct of wordt er ook gemonitord over het productieproces?
Zo nee, is de Minister bereid om te bepleiten dat ook het productieproces van begin
tot eind wordt gemonitord? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister aangeven wanneer het
lopende impactassessment wordt afgerond?
Monitoring door de Europese Commissie ziet toe op naleving van de regelgeving over
de toepassing van Europese standaarden op het gebied van plant- en diergezondheid,
voedselveiligheid, etikettering en consumentenbescherming voor de export van producten
naar de EU. Zowel de EU als Mercosur behouden de soevereiniteit over hun eigen interne
regelgeving. Wel zijn afspraken opgenomen over pre-listing van bedrijven die mogen
exporteren en is verificatie ter plekke mogelijk. Verder is in het hoofdstuk Dialogen
voorzien in de oprichting van een sub-comité voor dialogen m.b.t. dierenwelzijn, gentechnologie,
antimicrobiële resistentie en wetenschappelijke zaken gerelateerd aan voedselveiligheid
en dier- en platgezondheid. Dit sub-comité kan ad-hoc werkgroepen instellen. Hiermee
is het voor de EU mogelijk om onderwerpen te agenderen en te bespreken die verband
houden met productieprocessen. De lopende Sustainability Impact Assessment (SIA) die
in opdracht van de Europese Commissie wordt uitgevoerd wordt naar verwachting eind
2019 gepubliceerd.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat er gesproken wordt over de rol van het GLB bij
koolstofvastlegging. Deze leden zien mogelijkheden voor CO2-reductie door koolstofvastlegging in de landbouw als daar goede verdienmogelijkheden
tegenover staan. Wordt er gekeken naar het ondersteunen van de landbouw voor het opzetten
van systemen om het mogelijk te maken dat landbouwers de vastlegging van koolstof
in de bodem te gelde kunnen maken buiten het GLB, ter compensatie of anderszins? Lopen
daarover gesprekken, ook met andere sectoren waarvoor deze koolstofvastlegging als
compensatie zou kunnen fungeren? Zo nee, bent u daartoe bereid?
Vanuit het realisatieplan Implementatie LNV-visie wordt het initiatief genomen om
een integrale set van kritische prestatie-indicatoren (KPI’s) te ontwikkelen op basis
waarvan boeren beloond worden voor prestaties die zij leveren en die bijdragen aan
kringlooplandbouw. Het betreft indicatoren op de verschillende onderwerpen en doelen
die ik vanuit de LNV-visie van belang acht, waaronder klimaat. Binnenkort start op
dit onderwerp een verkenning, waarbij relevante partijen worden betrokken.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Informele Landbouw- en Visserijraad van 22 tot en 24 september en gelezen dat er geen
ontwikkelingen zijn op het GLB. Wanneer verwacht de Minister dat de volgende stappen
worden gezet? En kan de Minister een tijdsindicatie geven van de implementatie van
het nieuwe GLB?
Onder het Finse voorzitterschap wordt de inhoudelijke bespreking van de drie voorliggende
GLB-verordeningen voortgezet. Het betreft hier met name een voorzetting van de meer
technische bespreking van centrale onderdelen uit de voorstellen, zoals het nieuwe
deliverymodel en het stelsel van indicatoren. De voortgang van de meer politieke besluitvorming
over de voorstellen is in hoge mate afhankelijk van de voortgang in de besluitvorming
over het Meerjarig Financieel Kader. Op dit moment is daarvoor geen tijdsindicatie
te geven, anders dan dat de verwachting breed leeft dat besluitvorming over het MFK
medio 2020 mogelijk moet zijn.
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van het verslag van de Landbouw-
en Visserijraad van 15 juli 2019 en hebben hier nog enkele vragen over. Deze leden
zijn verheugd te lezen dat er in de Europese Commissie een discussie is gestart over
het transport van dieren in de warme maanden. Toch zijn zij van mening dat de temperatuur
van 30 graden Celsius nog steeds te hoog is voor het transporteren van dieren. Wat
is de inzet van de Minister geweest tijdens deze discussie? Wat is volgens de Minister
een temperatuur waarbij dieren op een veilige en diervriendelijke manier vervoerd
mogen worden en op welke wetenschappelijke bronnen baseert zij dit? En welke lidstaten
gaven geen bijval aan de oproep van de commissie om deze transporten niet meer toe
te staat?
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 15 juli jl. heeft Nederland de oproep van
de Europese Commissie gesteund. Hierbij is wel aangegeven dat dit voor juridische
houdbaarheid verankerd moet worden in de Europese wetgeving. De Europese Transportverordening
geeft namelijk niet expliciet een grens voor de buitentemperatuur aan voor langeafstandtransporten.
Ik onderzoek op dit moment hoe andere lidstaten hiermee omgaan en ik ben in gesprek
met de sector en de NVWA om de consequenties van een dergelijke maatregel in kaart
te brengen. Tijdens de Landbouw- en Visserijraad sprak Roemenië zich duidelijk uit
tegen de grens van 30 graden, en waren er diverse andere lidstaten die benadrukten
dat er betere EU-regels moeten komen.
Ten aanzien van een temperatuur waarbij dieren op een diervriendelijke manier vervoerd
kunnen worden staat voorop dat het vervoer van dieren geen lijden of letsel tot gevolg
mag hebben. Onder warme omstandigheden is het daarom van belang dat de juiste maatregelen
worden getroffen, zoals het verlagen van de beladingsdichtheid of het inzetten van
klimaatgestuurde transportmiddelen. Voor transporten die geheel op Nederlands grondgebied
plaatsvinden ga ik de grens van 35 graden wettelijk vastleggen. Ik vind temperaturen
vanaf 35 graden te hoog om diervriendelijk transport te realiseren. Dit neemt niet
weg dat dieren onder deze 35 graden hittestress kunnen ervaren en daarom zal de NVWA
net als de afgelopen jaren extra controles uitvoeren op warme dagen, en handhaven
als het dierenwelzijn in het geding is.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SGP-fractie
De leden van de SGP-fractie hebben met belangstelling kennisgenomen van de geannoteerde
agenda voor de komende informele Landbouwraad. Deze leden hebben nog een vraag. Niet
alleen het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid maar ook de Nitraatrichtlijn is van belang
voor de koolstofvastlegging in landbouwbodems. Zij vinden het van belang dat in de
Nitraatrichtlijn en het onderliggende beleid meer ruimte wordt geboden voor vervanging
van kunstmest door dierlijke mest. Dit kan bijdragen aan koolstofvastlegging in de
bodem. Is de Minister bereid dit aspect mee te nemen in haar inbreng bij de komende
Landbouwraad?
Nederland pleit bij de Europese Commissie via het Nitraat Comité voor het verruimen
van de mogelijkheden onder de Nitraatrichtlijn waar het gaat om het toepassen van
hoogwaardige producten uit dierlijke mest om deze toe te kunnen passen in plaats van
kunstmest. Het gaat hierbij om producten bestaande uit nutriënten uit dierlijke mest,
zoals mineralenconcentraat. Deze producten bestaan enkel uit nutriënten en dragen
daarmee dan ook niet bij aan het vastleggen van koolstof in de bodem. Nederland maakt
daarnaast reeds gebruik van de derogatie, welke het mogelijk maakt onder voorwaarden
extra dierlijke mest toe te passen.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier