Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Wiersma, Laan-Geselschap, Ziengs en Nijkerken-De Haan over de berichtgeving over gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer
Vragen van de leden Wiersma, Laan-Geselschap, Ziengs en Nijkerken-de Haan (allen VVD) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat naar aanleiding van de berichtgeving over gezichtsbedekkende kleding in het openbaar vervoer (ingezonden 22 augustus 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Minister van Justitie en Veiligheid en de Staatssecretaris van Infrastructuur
en Waterstaat (ontvangen 18 september 2019).
Vraag 1
Kent u de berichten Nikabdiscussie: «Chauffeurs Arriva in gewetensnood, «Buschauffeur
weigert verder te rijden met vrouw met nikab»» en «Nikabdraagster komt zelfde buschauffeur opnieuw tegen: Belde weer de politie»?1 2 3
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Steunt u de chauffeur in zijn stelling dat het volstrekt normaal is dat hij wil kunnen
zien wie hij in zijn bus vervoert?
Antwoord 2
In het OV reizen we samen. Reizigers en medewerkers moeten zich veilig voelen in trein,
metro, tram en bus. In deze voertuigen kunnen reizigers elkaar moeilijk ontlopen en
dus moeten we elkaar kunnen herkennen en aankijken. Daarom maakt het OV onderdeel
uit van de wet gedeeltelijk verbod op gezichtsbedekkende kleding.
Vraag 3, 4
Deelt u de mening dat de chauffeur in kwestie conform de wet heeft gehandeld en daarvoor
ondersteuning verdient van zijn werkgever?
Hoe beoordeelt u de stelling van de ov-bedrijven dat deze chauffeur in strijd handelt
met de richtlijn van ov- bedrijven in relatie tot de nieuwe wettelijke norm die gezichtsbedekkende
kleding in onder meer het OV verbiedt?
Antwoord 3, 4
De wet gedeeltelijk verbod gezichtsbekkende kleding bepaalt dat de handhaving aan
politie en het Openbaar Ministerie is. Deze wet bevat een nieuwe norm. Instellingen
waarop het verbod van toepassing is worden geacht de wet na te leven, net als dit
bij andere wetgeving het geval is. Op basis van de memorie van toelichting en de wetsbehandeling
van deze wet is het uitgangspunt dat op de locatie en in het voertuig eerst op de
norm wordt gewezen. In de wetsbehandeling is op basis van de aangedragen zorgen uiteen
gezet dat naleving door de instellingen bestaat uit het aanspreken met het verzoek
de gezichtsbedekking af te doen of de locatie of het voertuig te verlaten. Een bevoegdheid
om te handhaven voor medewerkers van een locatie of in een voertuig is er niet. Bij
de uitwerking voor de praktijk is aangesloten bij de wet en de wetsbehandeling in
uw Kamer en de Eerste Kamer.
Het openbaar vervoer heeft vanwege haar specifieke kenmerken een bijzondere positie.
Achtergrond hiervan is dat het in het openbaar vervoer gaat om duizenden «bewegende»
locaties met veelal een «open-instap-regime». Het openbaar vervoer kent ook bij andere
overtredingen een eigen werkwijze. Dit is reden geweest om specifiek contact te hebben
met het openbaar vervoer over de werkwijze en de zorgen over escalaties, de veiligheid
van personeel en reizigers. Op basis van de wet en de wetsbehandeling is het uitgangspunt
dat medewerkers van het openbaar vervoer helpen bij de naleving van de wet door overtredingen
bij te houden en afhankelijk van de situatie de reizigers met gezichtsbedekkende kleding
aan te spreken. Dan wordt gevraagd om de gezichtsbedekking af te doen of het voertuig
te verlaten. Als daar geen gevolg aan wordt gegeven, kan de politie worden ingeschakeld
om de overtreding te beëindigen. Daarbij kan een proces-verbaal worden opgemaakt.
De overtredingen die worden doorgegeven aan de verkeersleiding worden tussen het openbaar
vervoersbedrijf en de lokale gezagsdriehoek besproken. Op basis van deze bijgehouden
meldingen kan tussen de lokale gezagsdriehoek en het openbaar vervoer gekeken worden
naar specifieke wijzen van handhaving bijvoorbeeld door gecombineerde (preventieve)
handhavingsacties van OV-personeel en politie. Dit zoals nu ook gebeurt bij het aanpakken
van (terugkerende) verstoring van de openbare orde op bepaalde lijnen. In geval van
escalatie of verstoring van de orde in het voertuig wordt aangesloten bij de bestaande
protocollen in het openbaar vervoer.
In het voorval waarover u vragen stelt heeft de betreffende chauffeur conform deze
gedragslijn een mevrouw aangesproken en hierna is, eveneens conform de gedragslijn,
de melding bij de verkeersleiding gedaan. Op basis van de personeelsinstructie is
het de bedoeling dat de dienstregeling alleen in overleg tussen de chauffeur en de
verkeersleiding wordt gestopt. Dit is noodzakelijk om hinder, overlast of escalatie
in het voertuig voor reizigers en personeel en onveilige situaties voor andere verkeersdeelnemers
te voorkomen. Het openbaar vervoer bedrijf dat is betrokken bij dit voorval heeft
binnen het bedrijf contact opgenomen om bij alle medewerkers de gedragslijn onder
de aandacht te brengen en er voor te zorgen dat escalaties en onveilige situaties
door het stoppen van de dienstregeling wordt voorkomen en tegelijkertijd de wet wordt
nageleefd.
Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen van de
wet staan. Bij het voorval in een bus in Stein hebben zowel de buschauffeur als de
politiemedewerker conform de wet gehandeld.
Het kabinet ondersteunt de naleving van de wet door de instellingen, met aandacht
voor de invulling van de werkwijze die rekening houdt met het zorgen voor een veilige
publieke taak en de rol die de werkgever en werknemer bij deze wet met betrekking
tot de naleving hebben.
Vraag 5
Hoe beoordeelt u nu de uitvoering van de wet in het OV, maar ook in een aantal ziekenhuizen
dat heeft aangegeven de nieuwe norm niet te zullen hanteren?
Antwoord 5
De specifieke afspraken in het openbaar vervoer staan beschreven in antwoord op vraag
3 en 4.
Naar aanleiding van de contacten tussen het Ministerie van VWS en de betrokken koepels
hebben zij de wet opnieuw onder de aandacht gebracht van hun leden. Zij adviseren
hun leden om duidelijk te communiceren wat de uitgangspunten zijn bij de uitvoering
van de wet en hoe de medewerkers kunnen handelen in voorkomende situaties.
Vraag 6
Deelt u de mening dat juist op deze plekken elkaar met open vizier kunnen herkennen
en aanspreken essentiële voorwaarden zijn voor onze vrije en veilige samenleving?
Antwoord 6
Ik deel het principe dat het op de in de wet genoemde plekken voor de dienstverlening,
communicatie en sociale veiligheid nodig is dat mensen elkaar onderling kunnen aankijken
en herkennen. De genoemde locaties waar mensen bij elkaar komen en waar mensen elkaar
niet kunnen ontwijken staan daarbij voor mij voorop.
In een democratische, pluriforme en open samenleving is het ook van belang dat grondrechten
en vrijheden van het individu worden beschermd.
Vraag 7
Bent u het ermee eens dat er op geen enkele manier misverstand mag ontstaan over de
nieuwe norm, namelijk: het dragen van gezichtsbedekkende kleding is verboden in overheidsgebouwen,
de zorg, het onderwijs en het OV?
Antwoord 7
Ja, voor zover het gaat om overheidsinstellingen, zorginstellingen, onderwijsinstellingen
en in de voertuigen van het openbaar vervoer. Dit zoals uiteengezet in mijn brief
van 1 april 2019. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen weken leidt ik
af dat de wet in het algemeen bekend is en dat op basis van de wet werkwijzen zijn
aangepast en dat daar naar gehandeld wordt.
Vraag 8
Deelt u de mening dat bij overtreding van het verbod op gezichtsbedekkende kleding
iemand verzocht dient te worden de gezichtsbedekking af te doen, anders te vertrekken,
dan wel de politie in te schakelen?
Antwoord 8
In het antwoord op de vragen 3 en 4 staat het uitgangspunt over de naleving van de
wet voor medewerkers op een locatie weergegeven. Zoals besproken in de wetsbehandeling
is het aan de medewerker om de situatie ter plekke in te schatten en te beslissen
de politie in te schakelen. Het OM heeft op basis van de wet en de wetsbehandeling
het OM beleidskader4 vastgesteld. De politie heeft op basis hiervan een intern handelingskader opgesteld.
Daarbij is het uitgangspunt dat de persoon die de overtreding begaat allereerst op
de overtreding wordt gewezen en de mogelijkheid krijgt om de gezichtsbedekking te
verwijderen of de locatie of het voertuig te verlaten.
In de antwoorden op de vragen 3 en 4 staan tevens de specifieke afspraken in het openbaar
vervoer over naleving en handhaving beschreven.
Vraag 9
Deelt u de mening dat wanneer een persoon de bus niet wenst te verlaten de wet duidelijk
stelt dat er dan een boete moet staan op deze overtreding? Hoe kan het dan zijn dat
bij een volgend incident, de volgende dag, met exact dezelfde persoon de politie niet
heeft willen komen, laat staan een boete heeft uitgeschreven? Bent u het ermee eens
dat dit niet acceptabel is?
Antwoord 9
Nee. De wet is gericht op communicatie en (sociale) veiligheid. Het elkaar kunnen
aankijken en herkennen in overheids- onderwijs- en zorginstellingen en in het openbaar
vervoer is daarbij de norm. Zoals aangeven in de antwoorden 3 en 4 is de in de wetsbehandeling
met uw Kamer besproken handelwijze het uitgangspunt. Aanspreken en het opheffen van
de overtreding door de overtreder zijn daarbij de eerste stappen. De norm en het aanpassen
hieraan op de aangegeven locaties staat voorop. De wet heeft niet tot doel zoveel
mogelijk boetes uit te schrijven.
Er vanuit gaande dat u doelt op het voorval in Stein: bij het door u genoemde «volgend
incident» is de betrokkene door de chauffeur aangesproken, is er de keuze voorgelegd
om de gezichtsbedekking te verwijderen of de bus te verlaten en is de verkeersleiding
ingeschakeld. De verkeersleiding maakt op basis van wat de chauffeur vertelt de inschatting
of de politie moet worden ingeschakeld. In dit geval heeft het openbaar vervoer bedrijf
de politie niet ingeschakeld. Zoals uiteengezet in de antwoorden op vraag 3 en 4 is
het aan het openbaar vervoer bedrijf om op basis van de specifieke situatie deze afweging
te maken. Overigens is de politie is achteraf op de hoogte gesteld van dit voorval.
Graag merk ik op dat als de politie gevraagd wordt te komen dit ook gebeurt, zoals
in de interne instructie van de politie is aangegeven en specifiek in de overleggen
met het openbaar vervoer is afgesproken. De wijze en snelheid van de inzet wordt daarbij
afgestemd met het openbaar vervoer bedrijf op basis van de situatie in de praktijk.
Op basis van het interne handelingskader van de politie wordt bij een melding van
gezichtsbedekkende kleding door een instelling of een vervoerder uitgegaan van een
zogenaamde «nu» melding, hetgeen betekent dat de politie binnen maximaal 30 minuten
ter plaatse is. Wanneer de melding een escalatie betreft wordt dit aangemerkt als
een «spoed» melding, dit betekent dat de politie binnen maximaal 15 minuten ter plaatse
is.
Vraag 10
Welke acties heeft u de afgelopen maanden, in de tijd dat de invoering steeds werd
uitgesteld, genomen om duidelijkheid en concrete afspraken te maken met de OV-bedrijven,
maar ook met ziekenhuizen, het onderwijs en andere overheidsorganisaties? Hoe beoordeelt
u de uitvoering van deze afspraken nu?
Antwoord 10
Op basis van de toezeggingen aan de Eerste Kamer en aan uw Kamer heeft u specifieke
informatie gehad over het moment van inwerkingtreding. In de brief van 1 april 20195 heb ik u geïnformeerd over de inwerkingtreding per 1 augustus 2019. Zoals aangegeven
bij de behandeling van de wet in de Eerste Kamer en in de brief van 1 april 2019 is
er in de afgelopen maanden en nu nog steeds contact en overleg met ministeries, sectoren
en koepels. Het gaat daarbij onder anderen om het Ministerie van IenW en de OV-bedrijven,
het Ministerie van VWS en de koepelorganisaties in de zorg, het Ministerie van OCW
en de koepelorganisaties in het onderwijs en met vertegenwoordigers van gemeenten,
provincies, waterschappen en de rijksoverheid. Onderdeel van het contact met sectoren
was het moment van inwerkingtreding, de behoefte in de verschillende sectoren aan
uitwerking van de communicatie en vragen die er in het algemeen leefden over de reikwijdte
van de wet. Daarbij is gezorgd voor het verstrekken van informatie en concrete antwoorden
over de uitvoering van de wet.
Deze nieuwe wet heeft betrekking op veel instellingen, instanties en vervoerders en
hun medewerkers. Ik blijf met de betrokken ministeries, koepels en sectoren contact
houden over de uitvoering van deze wet en de daarbij behorende vragen over toepassing
en reikwijdte, inclusief de handhaving. Uit de contacten en de ervaringen van de afgelopen
weken leidt ik af dat de wet in het algemeen bekend is en dat op basis van de wet
werkwijzen zijn aangepast en dat daar naar gehandeld wordt. Ik vind het nog te vroeg
om een beoordeling over de uitvoering en maatschappelijke gevolgen van de wet te geven,
maar ik hou de vinger aan de pols.
Vraag 11
Deelt u de mening dat we er alles aan moeten doen om al die professionals in scholen,
ziekenhuizen, het OV en overheidsgebouwen te ondersteunen en te helpen om stevig de
nieuwe norm te kunnen en durven toepassen?
Antwoord 11
Ja, het kabinet deelt de mening dat de wet dient te worden nageleefd en dient te worden
gehandhaafd. Het is belangrijk om zorgvuldig om te gaan met mensen die voor het toepassen
van de wet staan. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Vraag 12
Welke stappen gaat u komende weken ondernemen om helderheid en duidelijk te scheppen
en afspraken te maken met bijvoorbeeld de politie bij de ondersteuning van de uitvoering
van de wet? Bent u in dat licht bereid het eerder verstuurde protocol te verduidelijken
en zo samen met de verschillende uitvoerders zowel de handhaving te borgen als professionals
optimaal daarin te ondersteunen?
Antwoord 12
In de afgelopen periode is over de uitvoering contact geweest. De politie heeft op
basis van het OM beleidskader6 een intern handelingskader opgesteld. Het OM beleidskader en het interne handelingskader
van de politie zijn in lijn met de wet en de wetsbehandeling.
Naar aanleiding van de berichtgeving in de media o.a. over het incident in Stein is
er contact geweest met de OV-sector en zijn de eerder gemaakte afspraken door de sector
herbevestigd. Ik blijf in contact met de ministeries, koepels en sectoren (zie ook
mijn antwoord op vraag 10).
Toelichting:
Deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden De Pater-Postma
en Van der Molen (beiden CDA), ingezonden 22 augustus 2019 (Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2019–2020, nr. 2).
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties -
Mede namens
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.