Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Von Martels en Geurts over de eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier
Vragen van de leden Von Martels en Geurts (beiden CDA) aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de eerdere beantwoording over het zogeheten gelijkberechtigingsdossier (ingezonden 5 september 2019).
Antwoord van Staatssecretaris Van Veldhoven-Van der Meer (Infrastructuur en Waterstaat)
(ontvangen 11 september 2019)
Vraag 1
Kunt u een reactie geven op de brief van de Vereniging Gelijkberechtiging Grondbezitters
(VVG) en daarbij puntsgewijs ingaan op de punten waarin uw antwoorden op de eerder
gestelde vragen van het lid Geurts volgens de VVG onjuistheden bevat?1
Antwoord 1
De begunstigden van de PNB-regeling waren niet-gouvernementele organisaties waarvan
de belangrijkste statutaire doelstelling bestaat in het in stand houden en beheren
van de natuur. Aangezien hun hoofdactiviteit natuurbeheer is, hetgeen geen marktactiviteit
is, en hun secundaire wel economische activiteiten (de verkoop van hout en vlees,
de verhuur van jacht- en visrechten en toeristische activiteiten) volledig aan de
hoofdactiviteit ondergeschikt waren, is er destijds vanuit gegaan dat de subsidieverlening
en de overdracht van grond «om niet» niet als staatssteun was aan te merken. De opbrengsten
van de secundaire activiteiten vormden, net als de ontvangen subsidies en andere contributies
en donaties van hun leden, een inkomstenbron voor de bekostiging van hun hoofdactiviteit
en moesten worden gebruikt om de beheerkosten te dekken. Wanneer de inkomsten hoger
waren dan de beheerkosten, moesten deze worden geherinvesteerd in natuurbehoud of
worden afgedragen aan de Nederlandse Staat.
Pas met het arrest van 12 september 2013, Duitsland/Commissie (T-347/09, niet gepubliceerd,
EU:T:2013:418), waarin het Gerecht heeft vastgesteld dat dergelijke secundaire activiteiten
economische activiteiten zijn, werd duidelijk dat de Europese rechter dit onder omstandigheden
als staatssteun zou kunnen kwalificeren.
Overigens zijn er ook nu nog argumenten die kunnen worden aangevoerd voor de stelling
dat hier geen sprake is van staatssteun in de zin van artikel 107, eerste lid, van
het VWEU.
Dit is ingebracht in de lopende gerechtelijke procedures en derhalve heb ik conform
deze opvatting de Tweede Kamer geïnformeerd.
Aangezien de VGG en ik het niet eens zijn over deze uitgangspunten en argumentatie
wil ik dan ook de uitkomst afwachten van het de lopende procedures bij het EU Hof
van Justitie.
Vraag 2
Kunt u aangeven of en, zo ja, op welke wijze de Nederlandse Staat in de procedure
bij het Hof van Justitie een interventie heeft gedaan in hoger beroep aan de zijde
van de terreinbeherende organisaties (TBO's)?
Antwoord 2
De Staat heeft geïntervenieerd ter ondersteuning van Natuurmonumenten.
Vraag 3
Klopt het, zoals de VVG stelt, dat het Gerecht van de Europese Unie (GvEU) het goedkeuringsbesluit
van de Europese Commissie heeft vernietigd mede vanwege serieuze inhoudelijke kanttekeningen
bij de regeling particuliere terreinbeherende natuurorganisaties (PNB), zoals het
ontbreken van een gescheiden boekhouding bij de TBO's, de discriminerende aard van
de PNB-regeling en de financiering van commerciële activiteiten van de TBO's? Zo nee,
kunt u toelichten waarom dit niet klopt?
Antwoord 3
Het Gerecht van Eerste Aanleg is van oordeel dat de Europese Commissie de formele
onderzoeksprocedure ingevolge artikel 108, lid 2, VWEU had moeten openen omdat zij
– bij de beoordeling van de verenigbaarheid van de steunmaatregel met de interne markt
– had moeten concluderen dat er ernstige moeilijkheden waren. Het Gerecht komt tot
dit oordeel onder meer vanwege de duur van de goedkeuringsprocedure, ook al had die
volgens de Europese Commissie met specifieke factoren te maken die als zodanig los
staan van de inhoudelijke beoordeling onder het relevante staatssteunkader.
Het Gerecht velt geen inhoudelijk oordeel over het goedkeuringsbesluit van de Commissie.
De beschikking heeft een procedureel gebrek. De Commissie heeft de procedurele rechten
van de VGG geschonden door niet de formele onderzoeksprocedure naar aanleiding van
de VGG-klacht naar de staatssteunmaatregel in te stellen.
Het is aan de Europese Commissie om een nieuw besluit te nemen, mocht zij besluiten
tot het openen van de formele onderzoeksprocedure. Uit het goedkeuringsbesluit van
de Europese Commissie uit 2015 blijkt echter duidelijk dat de Europese Commissie dit
als verenigbare staatssteun beschouwt. Het is waarschijnlijker dat de Europese Commissie
dit, na behandeling van de formele onderzoeksprocedure, wederom als verenigbare staatssteun
ziet dan dat zij het als onverenigbare staatssteun gaat kwalificeren. Het is dus nog
maar zeer de vraag of dit onderzoek ertoe zal leiden dat TBO’s grote bedragen aan
staatssteun terug zouden moeten betalen.
Vraag 4
Klopt het dat de uitspraak van het GvEU serieuze gebreken blootlegt in de analyse
van de Commissie dat de staatssteun aan de TBO’s verenigbaar is met de interne markt?
Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom acht u het dan waarschijnlijker dat de Europese
Commissie wederom zal oordelen dat de staatssteun verenigbaar is dan dat de Commissie
deze staatssteun onverenigbaar verklaart?
Antwoord 4
Zie mijn antwoord bij vraag 3.
Vraag 5
Klopt het dat uit artikel 108, lid 3 (de standstill-verplichting) van het Verdrag
betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) volgt dat de TBO's rente over de
verleende staatssteun moeten betalen, gelet op de CELF-uitspraak van het Hof van Justitie?
Zo ja, moet u niet, gelet op de vaste jurisprudentie dat artikel 108, lid 3 VWEU alle
autoriteiten van een lidstaat bindt en de vaststelling van de Europese Commissie dat
de standstill-verplichting is geschonden, overgaan tot invordering van de rente van
de TBO's?2
Antwoord 5
Uit de rechtspraak van het EU Hof van Justitie blijkt niet of de steunverstrekkende
autoriteit van een lidstaat ertoe gehouden is om – zonder daartoe door een besluit
van de Europese Commissie of een uitspraak van de nationale rechter gedwongen te zijn
– op eigen initiatief reeds rente over de (wel verenigbare) uitgevoerde staatssteun
te vorderen. Bovendien blijkt uit de uitspraak van het Gerecht dat er gerede twijfel
is over de onverenigbaarheid van de staatssteun.
Vraag 6
Kunt u onderbouwen waarom, zoals u suggereert in uw antwoord op vraag 6 van de eerdere
Kamervragen van het lid Geurts, een uitspraak van de nationale rechter of de Europese
Commissie nodig zou zijn voordat u tot invordering van de rente overgaat?3
Antwoord 6
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Vraag 7
Klopt het dat de rente op grond van het CELF-arrest ook betaald moet worden als de
staatssteun alsnog verenigbaar wordt verklaard met de interne markt?
Antwoord 7
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Vraag 8
Kunt u, eventueel bij benadering, een berekening geven om hoeveel rente het gaat?
Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Vraag 9
Hebt u de bevoegdheid om de rente over de onrechtmatige staatssteun van de TBO's te
vorderen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Vraag 10
Neemt u de nodige maatregelen om te voorkomen dat deze renteclaim van de Nederlandse
Staat op de TBO's verjaart of anderszins oninbaar wordt? Zo ja, welke? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Vraag 11
Klopt het dat u geen enkele concreet voorstel heeft gedaan voor een schikking? Zo
ja, ligt het niet in de rede dat u een voorstel doet dat voorkomt dat deze zaak door
de rechter beslecht moet worden, met alle mogelijke negatieve gevolgen van dien? Zo
nee, welke concrete voorstellen om te schikken heeft u gedaan, behalve wederom voorstellen
om een verkenner aan te stellen?
Antwoord 11
Eerdere bemiddelingspogingen hebben tot nu toe geen succes gehad, vandaar mijn voorstel
van eerder dit jaar voor een verkenner. Ten tweede heeft de VGG de afgelopen jaren
weinig tot geen ruimte gegeven voor een bemiddelingspoging. De VGG heeft diverse malen
schriftelijk aangegeven slechts bereid te zijn tot bemiddeling indien de door hen
gestelde voorwaarden als uitgangspunt worden genomen. Ik wijs u in dit verband op
het positionpaper van de VGG van 10 oktober 2013 en de brieven van de VGG van 8 maart
2016 en 30 april 2019. Deze voorwaarden zijn echter de betwiste onderwerpen en zouden
dus onderwerp van enige vorm van bemiddeling of verkenning moeten zijn. Ze zijn derhalve
voor mij als voorwaarden vooraf of als uitgangspunt niet aanvaardbaar en laten mij
op dit moment geen ruimte die voorkomt dat deze zaak door de rechter moet worden beslecht.
Vraag 12
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden daags voorafgaand aan het algemeen overleg
Natuur op 12 september 2019?
Antwoord 12
Ja.
Ondertekenaars
-
, -
Eerste ondertekenaar
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.