Nota n.a.v. het (nader/tweede nader/enz.) verslag : Nota naar aanleiding van het verslag
35 245 Wijziging van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme en de Wet toezicht trustkantoren 2018 in verband met de implementatie van richtlijn (EU) 2018/843 van het Europees parlement en de Raad van 30 mei 2018 tot wijziging van richtlijn (EU) 2015/849 inzake de voorkoming van het gebruik van het financiële stelsel voor het witwassen van geld of terrorismefinanciering, en tot wijziging van de Richtlijnen 2009/138/EG en 2013/36/EU (PbEU 2018, L 156) (Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn)
Nr. 6 NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET VERSLAG
Ontvangen 16 oktober 2019
Inleiding
Ik ben de vaste commissie voor Financiën erkentelijk voor de aandacht die zij aan
het onderhavige wetsvoorstel heeft geschonken en voor de door haar daarover gestelde
vragen. Deze vragen worden beantwoord in de volgorde van het door de commissie uitgebrachte
verslag. Voor zover vragen, vanwege overeenkomst in onderwerp, gezamenlijk beantwoord
zijn, is dit vermeld.
Deze nota naar aanleiding van het verslag wordt mede namens de Minister van Justitie
en Veiligheid gegeven.
ALGEMEEN
1 De leden van de SP-fractie vragen de regering of middels deze wetswijziging dan de
problemen rondom witwassen aangepakt zijn. Zij vragen de regering of deze wet ook
helpt bij het dichten van andere lekken zoals belastingontwijking en -ontduiking aangezien
deze vormen van wangedrag mogelijk meer onze samenleving ondermijnen dan criminaliteit
of terrorisme.
Witwassen en financieren van terrorisme zijn voortdurend in ontwikkeling.
Dit betekent ook dat criminelen steeds nieuwe, innovatieve manieren zullen zoeken
om hun geld wit te wassen of terrorisme te financieren en uit het zicht van de overheid
te blijven. Om die reden is de kans klein dat de anti-witwasregelgeving ooit «af»
is. Het is niet ondenkbaar dat nieuwe, op dit moment nog onvoorziene risico’s zich
voordoen. Het is daarbij steeds zaak om zo goed mogelijk op nieuwe ontwikkelingen
en nieuwe risico’s te acteren. Dat gebeurt door middel van nieuwe regelgeving, en
ook op andere manieren zoals het periodiek uitvoeren van een nationale risicobeoordeling.
Het huidige regelgevend kader ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
hanteert een risicogebaseerde aanpak, waardoor het mogelijk is om binnen de bestaande
kaders op verschillende manieren een passende aanpak te realiseren. Met het huidige
regelgevend kader worden de problemen zoals die nu bekend zijn zoveel mogelijk aangepakt.
Belastingontduiking is een van de onderliggende delicten van witwassen en dit wetsvoorstel
draagt bij aan het tegengaan daarvan, zie ook het antwoord op vraag 73. Om te voorkomen
dat instellingen betrokken raken bij belastingontduiking door cliënten, zullen zij
belastingontwijkende structuren moeten beoordelen op kenmerken van belastingontduiking.
De aanpak van belastingontwijking en -ontduiking is één van de beleidsprioriteiten
van dit kabinet. Het kabinet heeft de afgelopen periode meerdere maatregelen genomen
op dit gebied. Voor een uitgebreide omschrijving van de maatregelen die dit kabinet
heeft genomen en het aankomend beleid op dit terrein verwijs ik naar de Fiscale beleidsagenda
2019 die de Staatssecretaris van Financiën op 28 mei 2019 aan uw Kamer heeft aangeboden.1
2
De leden van de SP-fractie constateren dat een aanzienlijk deel van de voorliggende
wet zich richt op het reguleren van aanbieders van digitale diensten. Zij vragen de
regering waarom hier een speerpunt van is gemaakt wanneer de grote witwasschandalen
keer op keer plaatsvinden bij de banken. Daarbij vragen zij ook of deze implementatie
van richtlijn (EU) 2018/843 ook de vele schendingen van de wet door de banken zullen
aanpakken, of dat het verbieden van het 500-eurobiljet dusdanig effectief zal zijn
geweest dat verdere maatregelen eigenlijk niet nodig zijn.
Onderhavig wetsvoorstel implementeert de richtlijn die de vierde anti-witwasrichtlijn
wijzigt. Deze richtlijn richt zich onder meer op aanbieders van diensten voor het
wisselen tussen virtuele valuta’s en fiduciaire valuta’s en aanbieders van bewaarportemonnees.
Dit houdt mede verband met de opkomst van nieuwe technologische diensten die steeds
vaker als alternatieve financiële systemen worden gebruikt en buiten de reikwijdte
van de vierde anti-witwasrichtlijn vielen. De gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn
breidt de reikwijdte van de vierde anti-witwasrichtlijn dan ook uit om ook witwassen
en terrorismefinanciering via die kanalen te voorkomen. Dit betekent echter niet dat
andere instellingen, zoals banken, minder gereguleerd worden. Banken vallen sinds
de eerste anti-witwasrichtlijn onder de Europese anti-witwasregelgeving. Dit betekent
dat banken al veel langere tijd wettelijke verplicht zijn adequaat uitvoering te geven
aan hun poortwachtersrol om het financiële stelsel te beschermen tegen het gebruik
ervan voor witwassen, de onderliggende delicten, en financiering van terrorisme. Een
deel van de witwasschandalen bij Europese banken die de afgelopen tijd aan het licht
zijn gekomen, stamt uit de tijd dat de derde anti-witwasrichtlijn van toepassing was.
Inmiddels is de vierde anti-witwasrichtlijn in Nederland geïmplementeerd en is ook
deze richtlijn weer nader aangevuld door de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn.
Met deze wijzigingen is de anti-witwasregelgeving ook voor banken verder aangescherpt.
Wel zie ik dat er nog stappen gezet kunnen worden in het toezicht op banken en andere
financiële ondernemingen. Omdat het toezicht nu nationaal belegd is, is de informatie-uitwisseling
en samenwerking tussen de verschillende nationale toezichthouders vaak onvoldoende.
Ik zet mij daarom op Europees niveau in voor Europees anti-witwastoezicht op banken
en andere financiële ondernemingen. Een Europese toezichthouder acht ik noodzakelijk
om consistent en kwalitatief hoogstaand anti-witwastoezicht te realiseren en nieuwe
vergelijkbare schandalen in de toekomst beter te voorkomen.
Verbieden van het 500-euro biljet maakt het criminelen moeilijker om hun geld wit
te wassen, aangezien zij hierbij vaak hoge coupures gebruiken. Daarom zet ik mij op
Europees niveau in voor afschaffing van dit biljet, zoals ik ook heb aangekondigd
in het plan van aanpak witwassen dat op 30 juni 2019 aan de Tweede Kamer is gezonden.
Deze maatregel staat los van de schendingen door banken bij het naleven van hun verplichtingen
op grond van de anti-witwasrichtlijn.
3
De leden van de SP-fractie lezen dat een van de aanleidingen voor het creëren van
deze wetgeving de «toenemende verwevenheid van georganiseerde misdaad en terrorisme»
is. Zij vragen de regering waar deze toename uit blijkt en in hoeverre deze groepen
verweven zijn. Zij vragen daarbij ook naar de omvang van dit fenomeen. Verder vragen
zij hoe vaak munten zoals de Bitcoin gebruikt zijn voor het financieren van criminaliteit
en terrorisme. Ook vragen zij de regering hoe vaak belastingontwijking gelieerd is
en is geweest aan criminaliteit en terrorisme. Daarbij vragen zij ook hoe vaak belastingontwijking
verbanden heeft gehad met andere vormen van criminaliteit en terrorisme.
Het Openbaar Ministerie (OM)2, het Europees parlement (EP)3, de Financial Action Task Force (FATF)4, de G205 en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties6 en andere nationale en internationale experts en gremia hebben meermaals gewezen
op de risico’s op witwassen en terrorismefinanciering die verbonden zijn aan virtuele
valuta’s. Dit hangt onder andere samen met de eigenschappen van virtuele valuta’s.
Virtuele valuta’s gaan gepaard met een hoge mate van anonimiteit en maken het mogelijk
om op afstand anoniem transacties uit te voeren. Hierdoor kunnen transacties worden
verborgen, waardoor terroristische groeperingen en criminelen geld kunnen doorsluizen
naar het financiële stelsel van de Europese Unie. Ook het feit dat voor virtuele valuta’s
vrijwel geen regels gelden die vergelijkbaar zijn met de regels voor traditionele
betaalmethoden met fiduciaire valuta’s (zowel chartaal, giraal als elektronisch),
maakt het mogelijk ze relatief eenvoudig te misbruiken voor criminele doeleinden.
In de praktijk van de opsporing, met name in witwasonderzoeken, worden deze virtuele
betaalmethoden veelvuldig aangetroffen. De opsporingsdiensten anticiperen daar ook
in toenemende mate op in hun aanpak van criminaliteit. Hierbij wordt gewezen op een
rapport van Europol, waarin wordt beschreven hoe en hoe vaak criminele groepen cryptovaluta’s
gebruiken als onderdeel voor hun witwas modus operandi.7 Ook de FIU-Nederland signaleert in haar jaarverslag een sterke toename van het aantal
ongebruikelijke transacties die verband houden met virtuele valuta’s. De opsporingsonderzoeken
die hebben plaatsgevonden naar virtuele valuta’s zijn in sommige gevallen ook deels
of geheel gebaseerd op een door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transactie met
virtuele valuta’s.
5 De leden van de SP-fractie constateren dat voor aanvullende maatregelen waar de richtlijn
mogelijkheid toe biedt niet is gekozen. Zij vragen de regering waarom hiervan is afgezien,
voor elk van deze maatregelen apart.
De Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) bepaalt wanneer
een Wwft-instelling verscherpt cliëntenonderzoek moet verrichten. Dit is het geval
als de zakelijke relatie of transactie naar haar aard een hoger risico op witwassen
of financieren van terrorisme met zich brengt of indien de staat waar de cliënt woonachtig
of gevestigd is of zijn zetel heeft door de Europese Commissie (EC) is aangewezen
als een derde hoogrisicoland. De Wwft biedt reeds de mogelijkheid om bijzondere (aanvullende)
maatregelen vast te stellen met betrekking tot cliënten die woonachtig of gevestigd
zijn of hun zetel hebben in een derde hoogrisicoland. Op dit moment wordt van die
mogelijkheid geen gebruik gemaakt en gelden nog geen aanvullende maatregelen. De aanvullende
maatregelen waar de richtlijn de mogelijkheid toe biedt, maar waar geen gebruik van
wordt gemaakt, komen overeen met de (bijzondere) aanvullende maatregelen de nu ook
al mogelijk zijn op grond van de Wwft. De situatie blijft dus ongewijzigd. Daarnaast
introduceert de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn een aantal
nieuwe aanvullende maatregelen die wel verplicht zijn en die een Wwft-instelling altijd
moet nemen indien een cliënt woonachtig of gevestigd is of zijn zetel heeft in een
derde hoogrisicoland. Deze nieuwe aanvullende maatregelen zijn dus verplicht op grond
van de richtlijn. Achterliggende gedachte van de richtlijn met de mogelijkheid om
naast deze verplichte aanvullende maatregelen nog extra aanvullende maatregelen te
kunnen stellen, is dat lidstaten deze mogelijkheid moeten hebben in het geval dat
relevante evaluaties, beoordelingen en rapporten daartoe aanleiding geven. Voorbeelden
van dergelijke documenten zijn evaluatierapporten van de FATF. Op dit moment zijn
er geen aanwijzingen dat aanvullende maatregelen, bovenop de verplichte aanvullende
maatregelen nodig zijn. Indien dit in de toekomst verandert, dan biedt de Wwft wel
de mogelijkheid om die aanvullende maatregelen verplicht te stellen. Dit stemt overeen
met de bedoeling van de richtlijn. Zonder directe aanleiding altijd alle aanvullende
maatregelen verplicht stellen strookt niet met de risicogebaseerde benadering van
de richtlijn en de Wwft en brengt aanzienlijke administratieve lasten met zich mee
voor Wwft-instellingen.
§ 1. Inleiding
–
§ 2. Inhoud richtlijn
6 Het valt de leden van de D66-fractie op dat de waarde van anonimiteit en het belang
van privacy bij het doen van betalingen onvermeld blijft in deze paragraaf, en dat
louter de schaduwzijdes daarvan worden belicht. Dit is des te opmerkelijker gezien
de toonzetting van het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens. Deelt de regering
de mening dat deze belangen bij onderhavig wetsvoorstel wel degelijk spelen en in
ieder geval in de afweging omtrent de aanpak van witwassen en terrorisme-financiering
dienen te worden meegewogen. Zo ja, welke andere mogelijkheden heeft de regering overwogen
om te voorzien in de behoefte aan – danwel het recht op.? – anonimiteit waar door
cryptovaluta’s in wordt voorzien, zeker nu het gebruik (en de acceptatie) van contant
geld in de samenleving terugloopt. Wat is de reactie van de regering op pleidooien
voor de invoering van digitaal contant geld om hieraan tegemoet te komen?
Uit verschillende nationale en internationale onderzoeken blijkt dat cryptovaluta’s
een verhoogd risico op witwassen en financieren van terrorisme vormen. Zoals aangegeven
in het antwoord op vraag 3 worden crypto’s relatief vaak gebruikt voor criminele doeleinden.
Daarnaast geldt dat cryptovaluta’s vanwege het digitale karakter ervan zeer makkelijk
te verplaatsen zijn, zowel binnen als over landsgrenzen heen. Hierdoor zijn cryptovaluta’s
een aantrekkelijk middel om geld wit te wassen en terrorisme te financieren. Om deze
redenen is besloten om crypto’s onder de Europese anti-witwasregelgeving te brengen,
zoals dat ook het geval is bij reguliere financiële dienstverlening door banken en
andere financiële ondernemingen. Desalniettemin heeft het kabinet oog voor het gebruik
van crypto’s voor legitieme doeleinden. De regels die voor aanbieders van diensten
met virtuele valuta’s gaan gelden leiden er niet per definitie toe dat gebruikers
niet meer anoniem transacties kunnen uitvoeren voor legitieme doeleinden. Zo vallen
bijvoorbeeld zogenaamde peer-to-peer transacties niet onder de anti-witwasregelgeving.
Dit zijn transacties van de ene individu naar de andere, zonder dat er sprake is van
tussenkomst van een partij die zich op grond van de richtlijn moet registreren. Dit
is bijvoorbeeld mogelijk als beide individuen gebruik maken van een «software» portemonnee
(non-custodian wallet). Aanbieders van «software» portemonnees vallen niet onder de
anti-witwasregelgeving. Daarnaast wordt van aanbieders die zich op grond van de richtlijn
wel moeten registeren, verwacht dat zij, net zoals banken en andere financiële ondernemingen,
een risicogebaseerd beleid voeren. Dit betekent dat bij een aantoonbaar laag risico
op witwassen en financieren van terrorisme kan worden volstaan met vereenvoudigd cliëntenonderzoek.
Voor een vereenvoudigd cliëntenonderzoek hoeven, in vergelijking met een gewoon of
verscherpt cliëntenonderzoek, minder persoonsgegevens te worden verwerkt.
Ten aanzien van de invoering van digitaal contant geld heeft het kabinet in de reactie
op het rapport «Geld en Schuld» van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid
aangegeven dat DNB onderzoek gaat doen naar de voor- en nadelen van het invoeren van
digitaal contant geld (ook wel digitaal centrale bank geld genoemd). Het kabinet veracht
de uitkomsten van dit onderzoek in de loop van 2020.
§ 2.1. Virtuele valuta’s
7 De leden van de VVD-fractie vragen of de regering inzicht heeft in het huidige misbruik
van virtuele valuta’s. Bestaan er onderzoeken naar of schattingen van de hoeveelheid
geld die wordt witgewassen?
Het schatten van de hoeveelheid geld die wordt witgewassen via virtuele valuta’s is
moeilijk, onder andere omdat virtuele valuta’s momenteel nog niet gereguleerd zijn.
Het kabinet constateert dat virtuele valuta’s wereldwijd slechts een fractie van de
hoeveelheden uitstaande contant en giraal geld zijn, maar dat virtuele valuta’s relatief
vaak worden gebruikt om geld wit te wassen en andere criminele activiteiten uit te
voeren. In de eerste helft van 2019 wordt geschat dat er wereldwijd meer dan 4,26
miljard dollar aan virtuele valuta’s zijn gestolen uit wisselplatformen en bewaarportemonnees.8 Daarnaast blijkt uit verschillende door het OM gevoerde rechtszaken dat virtuele
valuta’s een belangrijke rol spelen als betalingsmiddel op het darkweb.9 De Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) schat dat er wereldwijd jaarlijks
ongeveer 800 miljoen dollar aan omzet omgaat in darknet markten, waarvan het overgrote
gedeelte van de betalingen wordt uitgevoerd met virtuele valuta’s.10 In relatief korte tijd zijn er in enkele tientallen zaken veroordelingen uitgesproken
voor witwaszaken waarin virtuele valuta’s een belangrijke rol speelden.
8 De leden van de CDA-fractie lezen dat de reikwijdte van de anti-witwasrichtlijn wordt
vergroot zodat nu ook virtuele valuta’s eronder komen te vallen. Het risico ontstaat
met name doordat virtuele valuta’s gepaard gaan met een hoge mate van anonimiteit
en het mogelijk maken om anoniem transacties uit te voeren. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering in te gaan op de gevolgen voor aanbieders van de grootste virtuele
valuta’s (Bitcoin en Ethereum) en de bezitters van deze valuta’s. Hoeveel zullen particuliere
bezitters merken van de implementatiewet zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Met de implementatie van deze richtlijn worden aanbieders van diensten met virtuele
valuta’s, namelijk aanbieders van diensten voor het wisselen tussen virtuele valuta’s
en fiduciaire valuta’s en aanbieders van bewaarportemonnees verplicht om onder meer
cliëntenonderzoek te verrichten en transacties te monitoren. De verplichtingen zijn
vergelijkbaar met de verplichtingen die gelden bij girale overboekingen en het openen
van bankrekeningen. Dit betekent bijvoorbeeld dat personen die gebruik willen maken
van diensten met virtuele valuta’s, worden gevraagd zich te identificeren (voor zover
zij dit nog niet hebben gedaan) alvorens zij verdere diensten kunnen afnemen bij deze
aanbieders. Daarnaast zullen deze aanbieders aan hun cliënten vragen stellen over
de bron van de middelen die bij de transactie worden gebruikt en transacties weigeren
als zij niet voldoende kunnen vaststellen of de transactie legitiem is.
§ 2.1.1. Reikwijdte aanbieders
9 De leden van de VVD-fractie benadrukken dat veel aanbieders van cryptovaluta’s zich
buiten de directe reikwijdte van de Nederlandse overheid bevinden. Hoe wordt naleving
van deze wetgeving dan geborgd en afgedwongen?
Een ieder die in of vanuit Nederland diensten met virtuele valuta’s aanbiedt, moet
zich registeren bij DNB. Dit betekent dat het aanbieden van deze diensten zonder een
registratie na implementatie van deze wet illegaal is en DNB handhavend kan optreden
als partijen zich op de Nederlandse markt richten zonder registratie. De eis van registratie
geldt ook voor aanbieders die vanuiteen andere lidstaat in Nederland diensten aanbieden,
ongeacht of deze aanbieders reeds in die andere lidstaat zijn geregistreerd. Voor
partijen afkomstig uit derde landen buiten de Europese Unie en die geen vestiging
in de Europese Unie hebben, geldt een verbod om in Nederland diensten met virtuele
valuta’s aan te bieden. DNB zal handhavend optreden bij iedere aanbieder die in Nederland
diensten aanbiedt en zich niet houdt aan de voorschriften in deze wet. Indien een
aanbieder dit vanuit een andere lidstaat doet en DNB een overtreding constateert,
dan zal DNB direct bij die partij handhavend optreden. Indien DNB daarbij moeilijkheden
ondervindt, zal DNB de toezichthouder uit die andere lidstaat aanspreken. DNB kan
in die gevallen afhankelijk zijn van haar collegatoezichthouder uit die andere lidstaat.
Voor effectief toezicht is een goede Europese samenwerking tussen de verschillende
nationale toezichthouders onmisbaar. DNB bereidt zich momenteel voor op haar aankomende
toezichttaak en zal alle communicatie richting aanbieders van diensten met virtuele
valuta’s ook in het Engels publiceren. Ook voert DNB momenteel overleg met haar collegatoezichthouders,
waarbij zij de handhaving van buitenlandse partijen die in Nederland diensten aanbieden
onder de aandacht brengt. Ten overvloede wordt opgemerkt dat van aanbieders die grensoverschrijdend
opereren wordt verwacht dat zij op de hoogte zijn van de geldende wettelijke vereisten
in de verschillende landen waar zij hun diensten aanbieden.
10 De leden van de D66-fractie lezen dat de implementatiewet nieuwe verplichtingen introduceert
voor custodian wallet providers, maar niet voor zogenaamde non-custodian wallet providers.
In hoeverre kunnen non-custodian wallet providers dezelfde diensten aanbieden als
custodian wallet providers? Verwacht de regering een verschuiving van de eerste naar
de tweede groep aanbieders? Hoe groot acht de regering het risico dat juist malafide
klanten zullen verschuiven naar de non-custodian wallet providers, aangezien de nieuwe
verplichtingen voor hen niet gelden? In hoeverre acht de regering dit dan een effectieve
maatregel? Kan de regering een overzicht verschaffen van de thans actieve custodian
wallet-aanbieders die onder de voorgestelde plicht zouden vallen?
Non-custodian wallet providers («software» portemonnees) verschillen van custodian
wallet providers (bewaarportemonnees) in de zin dat de eerste partij geen toegang
heeft tot de virtuele valuta’s of de inloggegevens van haar klanten. Dit betekent
bijvoorbeeld dat klanten van deze non-custodian wallets geen toegang meer hebben tot
hun virtuele valuta’s als zij hun inloggegevens kwijtraken. Om deze redenen gebruiken
veel mensen diensten van custodian wallet providers. Non-custodian wallet providers
zijn niet in staat als poortwachter te fungeren, aangezien zij geen toegang hebben
tot de virtuele valuta’s van hun klanten, waardoor zij transacties niet kunnen tegenhouden
of geen volledige informatie hebben over de transacties die vanuit de non-custodian
wallet worden uitgevoerd. Het is mogelijk dat malafide klanten meer gebruik gaan maken
van non-custodian wallets. Zij zullen vermoedelijk wel eerder dan nu in beeld komen,
bijvoorbeeld op het moment dat zij transacties verrichten naar custodian wallets (bewaarportemonnees)
of omwisselplatformen. Malafide klanten zullen vermoedelijk op enig moment hun virtuele
valuta willen omzetten in fiduciaire valuta. Hiervoor zijn zij afhankelijk van een
omwisselplatform. De aanbieder van de custodian wallet en het omwisselplatform, die
wel onder de Europese anti-witwasregelgeving valt, kan verplicht zijn om deze transactie
als ongebruikelijk aan te merken, bijvoorbeeld omdat de herkomst van de middelen niet
kan worden achterhaald.
§ 2.1.2. Registratie en toetsing beleidsbepalers
11 De leden van de VVD-fractie vragen om hoeveel personen dit naar verwachting gaat.
Het is op dit moment moeilijk om een inschatting te maken van het aantal personen
voor wie deze verplichting gaat gelden. Een eerste inschatting van het aantal partijen
dat zich zal moeten registeren, is dat het dertig aanbieders betreft, zie ook paragraaf
4.1.1. van de memorie van toelichting. Deze inschatting is echter beperkt omdat het
enkel een schatting van Nederlandse partijen betreft, terwijl ook aanbieders uit andere
lidstaten die in Nederland diensten willen aanbieden zich bij DNB zullen moeten registeren.
Daarnaast zal het per aanbieder variëren hoeveel personen moeten worden getoetst.
Het is nog onbekend hoeveel dagelijks beleidsbepalers en houders van een gekwalificeerde
deelneming deze partijen hebben. Om een beter beeld te krijgen van het aantal partijen
dat zich moet registreren, zal DNB een online inventarisatie uitvoeren, waarin zij
aan partijen vraagt om zich alvast bekend te maken.
§ 2.1.3. Cliëntenonderzoek en melden van ongebruikelijke transacties
12 De leden van de VVD-fractie begrijpen de noodzaak van cliëntenonderzoek, maar constateren
dat de huidige aanbieders daarvoor nog lang niet zijn toegerust. Hoe stelt de regering
zich deze transitie voor? Krijgt de toezichthouder een begeleidende rol in dat proces?
Hoe wordt de balans tussen innovatie en regelgeving bewaakt?
DNB die belast is met het toezicht op deze aanbieders bereidt zich momenteel voor
op haar aankomende toezichttaak. Het betreft een doelgroep die nu nog op geen enkele
manier onder toezicht staat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12, zal DNB
een online inventarisatie uitvoeren, zodat DNB zich een goed beeld kan vormen van
de sector. Deze inventarisatie heeft ook tot doel om met partijen in contact te komen.
Uiteraard is het de verantwoordelijkheid van de aanbieder zelf om zich voldoende voor
te bereiden op aankomende regelgeving en om de nodige maatregelen te treffen zodat
tijdig aan de eisen van de wet kan worden voldaan. DNB zal gesprekken voeren met deze
aanbieders, zodat zij kan vaststellen aan welke guidance deze aanbieders behoefte
hebben. Het toezicht dat DNB op deze aanbieders uitoefent, beperkt zich tot toezicht
op de naleving van de Wwft en de Sanctiewet 1977. De eisen die op grond van de Wwft
voor deze aanbieders gelden, volgen rechtstreeks uit de anti-witwasrichtlijn. Lidstaten
mogen hier niet vanaf wijken, maar eventueel wel strengere eisen stellen. De verplichtingen
uit de richtlijn gelden dus minimaal voor alle aanbieders in de Europese Unie. Er
gelden in Nederland geen andere regels, zoals prudentiële eisen. Op die manier wordt
voorkomen dat de innovatie onnodig belemmerd wordt.
13 De leden van de VVD-fractie vragen naar de ratio achter het bedrag van 15.000 euro
in het kader van het cliëntenonderzoek. Is dit bedrag niet te hoog?
Een Wwft-instelling is onder andere verplicht tot het verrichten van cliëntenonderzoek
bij het aangaan van een zakelijke relatie en bij het verrichten van een incidentele
transactie van ten minste 15.000 euro. Indien een zakelijke relatie wordt aangegaan
geldt er derhalve geen ondergrens en moet altijd cliëntenonderzoek worden verricht.
Dit geldt ook voor aanbieders van diensten met virtuele valuta’s. Indien een aanbieder
een incidentele transactie verricht voor een cliënt, moet cliëntenonderzoek worden
verricht indien deze transactie een bedrag heeft van 15.000 euro of meer. Deze regels
gelden, met uitzondering van natuurlijke personen, rechtspersonen of vennootschappen
die beroeps- of bedrijfsmatig handelen als koper of verkoper van goederen en kansspelaanbieders,
voor alle Wwft-instellingen. Dit betekent dat ook een bank bij een incidentele transactie
pas vanaf een bedrag van 15.000 euro cliëntenonderzoek hoeft te verrichten. Een Wwft-instelling
mag zich, indien er feitelijk sprake is van een zakelijke relatie, vanzelfsprekend
niet verschuilen achter incidentele transacties om zo het cliëntenonderzoek te omzeilen.
14
De leden van de D66-fractie lezen dat er gekozen wordt voor een risicogebaseerde benadering
ten aanzien van het verscherpt cliëntonderzoek. Kan de regering aangeven in hoeverre
een dergelijke risicogebaseerde benadering ertoe kan leiden dat bedrijven uit voorzorg
meer gegevens zullen verzamelen dan strikt noodzakelijk? Kan de regering aangeven
hoe zij dit beoordelen in het licht van het evenredigheidsbeginsel zoals gedefinieerd
in het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie? Voorziet de regering een
evaluatie van deze bepaling, om te bezien hoe prudent aanbieders omgaan met risicogebaseerd
cliëntonderzoek? Kan de regering tevens toelichten op welke wijze nieuwe voornemens
van het kabinet rondom het verbieden van contant geldtransacties boven een bepaald
bedrag zich verhouden tot het voorgestelde regime rondom de verplichting tot het verrichten
van cliëntonderzoek?
Voor het antwoord op de vragen met betrekking tot het evenredigheidsbeginsel wordt
verwezen naar de antwoorden op de vragen 56 tot en met 59. Het verbod op contante
betalingen vanaf een bedrag van 3.000 euro zal gaan gelden voor natuurlijke personen,
rechtspersonen of vennootschappen die beroeps- of bedrijfsmatig handelen als koper
of verkoper van goederen (handelaren). Deze groep valt nu onder de reikwijdte van
de Wwft indien de betaling van die goederen in contanten plaatsvindt voor een bedrag
van 10.000 euro of meer. Dit betekent dat zij pas bij transacties van dit bedrag of
hoger cliëntenonderzoek hoeven te verrichten. Een verbod op contante betalingen vanaf
3.000 euro betekent dat handelaren deze grens niet langer bereiken. Zij hoeven dus
niet langer cliëntenonderzoek te verrichten. Dit betekent ook dat de objectieve meldgrens
van 10.000 euro of meer voor deze handelaren komt te vervallen. Het verbod op contant
geld zal niet gaan gelden voor andere Wwft-instellingen zoals banken. Het verbod heeft
dus ook geen invloed op de objectieve meldgrenzen die gelden voor andere Wwft-instellingen.
Ik zet erop in om dit najaar een wetsvoorstel te consulteren waarin het verbod op
contante betalingen vanaf 3.000 euro voor handelaren is uitgewerkt.
§ 2.2. Voorzien in solide waarborgen voor financiële stromen uit derde landen met
een hoog risico
15
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering geen gebruik maakt van de lidstaatoptie
om aanvullende maatregelen te treffen ten aanzien van financiële stromen uit hoogrisicolanden.
Zij vragen de regering wat de omvang is van deze financiële stromen en waarom de regering
afziet van aanvullende maatregelen. Heeft de regering in beeld welke lidstaten wel
gebruik maken van deze lidstaatoptie en welke «extra maatregelen» zij treffen? Hoe
waardeert de regering het risico dat, juist doordat Nederland hiervan afziet, er een
toename zal zijn van financiële stromen uit hoogrisicolanden door Nederland? Van welke
hoogrisicolanden heeft de regering de afgelopen jaren verzoeken gekregen omtrent de
implementatie van deze richtlijn danwel de samenstelling van de Europese lijst van
landen? En kan de regering toelichten wat precies de procedure is voor het opstellen
van deze lijst als het gaat om het toevoegen en afvoeren van landen, en op welke wijze
het Europees danwel Nederlands parlement hierbij betrokken wordt? Welke rol is hierbij
weggelegd voor de (Raad Justitie en Binnenlandse Zaken (JBZ-Raad) en welke voor de
Raad Economische en Financiële Zaken (Ecofin-raad)?
Zie voor een uitgebreide beantwoording het antwoord op vraag 18. Met betrekking tot
de «extra maatregelen» wordt verwezen naar het antwoord op vraag 5 en wordt opgemerkt
dat er vooralsnog geen lidstaten bekend zijn die gebruik maken van de mogelijkheid
om aanvullende maatregelen te treffen.
16
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering waarom er vooralsnog niet
is gekozen om gebruik te maken van de lidstaatoptie om aanvullende maatregelen te
treffen ten aanzien van financiële stromen vanuit hoogrisicolanden.
Zie het antwoord op vraag 5.
17
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om een actuele stand van
zaken omtrent de lijst met hoogrisicolanden.
18
De leden van de SP-fractie merken de extra aandacht voor hoogrisicolanden op. Zij
vragen de regering welke landen als zodanig zijn aangeduid. Zij vragen wie dit bepaalt
en op basis van welke factoren dat gedaan wordt. Zij vragen de regering daarbij ook
of Nederland op deze lijst zal komen aangezien dit land de spil vormt in een netwerk
van belastingontwijking dat wereldwijd overheden in hun taken ondermijnt.
Dit antwoord strekt ter beantwoording van de vragen 15, 17 en 18. Op basis van artikel
9 van de huidige vierde anti-witwasrichtlijn heeft de EC de bevoegdheid om gedelegeerde
verordeningen uit te vaardigen ter vaststelling van een lijst van derde landen met
strategische tekortkomingen in hun nationale regimes ter bestrijding van witwassen
en financiering van terrorisme. Het doel van de lijst is om de risico’s van witwassen
en terrorismefinanciering te beheersen en het financiële stelsel binnen de Unie en
het functioneren van de interne markt te beschermen tegen deze risico’s. De EC is
niet de enige instantie die een lijst met landen publiceert. De FATF zet de internationale
standaarden op dit terrein en evalueert regelmatig de status van vrijwel alle landen
ter wereld. Het opstellen van de lijst is geen doel op zich, het dient om de betreffende
jurisdicties te stimuleren om de aangetroffen tekortkomingen te verhelpen en zo bij
te dragen aan de wereldwijde inspanningen tegen witwassen en terrorismefinanciering.
Elke vier maanden publiceert de FATF een lijst met landen die onvoldoende doen tegen
witwassen en terrorismefinanciering en met landen die strategische tekortkomingen
hebben, maar zich hebben gecommitteerd aan verbetering. De EC is zelfstandig lid van
de FATF. De leden van de FATF en de EU hebben zich gecommitteerd aan het opvolgen
van de aanbevelingen van de FATF.
De bevoegdheid tot het opstellen van gedelegeerde verordeningen is op basis van het
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie aan de EC verstrekt door het EP
en de Raad gezamenlijk. Deze laatste twee organen van de EU kunnen deze bevoegdheid
intrekken. Een specifieke gedelegeerde verordening tot vaststelling van een lijst
met derde-hoogrisicolanden wordt pas van kracht als noch het EP noch de Raad binnen
een maand na officiële aankondiging bezwaar hebben aangetekend. Op verzoek kan deze
termijn met een maand worden verlengd. Zowel een besluit van de JBZ-raad als dat van
de Ecofinraad geldt als een Raadsbesluit. Het voorzitterschap bepaalt welk gremium
het meest in aanmerking komt voor besluitvorming. In de praktijk zijn de ministers
van Financiën en Justitie en Veiligheid betrokken bij deze onderwerpen. Het EP en
de Raad worden door de EC geïnformeerd tijdens de voorbereidingen voor het opstellen
van een lijst met derde-hoogrisicolanden. De EC heeft voor het opstellen van deze
lijst in 2018 een methodologie11 opgesteld. Deze bestaat, kort gezegd, uit het identificeren van te beoordelen landen,
het beoordelen van die landen aan de hand van acht bouwstenen en het bepalen van een
totaalscore voor het betreffende land. De beoordelingscriteria zijn grotendeels gebaseerd
op die van de FATF. Het voornaamste verschil is dat de EU hogere eisen stelt aan de
beschikbaarheid van informatie over de uiteindelijk belanghebbenden van juridische
entiteiten en constructies. Op 7 maart 2019 heeft de Raad (unaniem) bezwaar gemaakt
tegen de meest recente gedelegeerde verordening van de EC. De Raad heeft daarbij het
grote belang van de lijst onderkend, maar wilde verzekeren dat de door de EC gevolgde
procedure voldoet aan de daaraan te stellen eisen van zorgvuldigheid, dat de wijze
van totstandkoming van de lijst transparant is en dat de betrokken derde landen eerst
worden gehoord en de gelegenheid krijgen hun systeem te verbeteren voordat zij op
de lijst belanden. Op dit moment vinden besprekingen plaats tussen de EC en de lidstaten
om aanvullende afspraken te maken over de wijze van totstandkoming van de betreffende
lijst en de verbetering van het proces. Naar verwachting zullen deze besprekingen
voor eind 2019 worden afgerond en zal de EC dan een nieuwe gedelegeerde verordening
opstellen. Na vaststelling zal de EC de aangepaste methodologie eveneens publiceren.
Zoals eerder aangegeven, heeft de EC de gedelegeerde bevoegdheid tot het vaststellen
van deze lijst sinds de vierde anti-witwasrichtlijn. De eerste lijst stamt uit 2016
en is sindsdien drie keer gewijzigd. Tot en met 2018 heeft de EC bij het opstellen
van een lijst met derde-hoogrisicolanden grotendeels de lijsten van de FATF gevolgd.
In de praktijk ontstonden er wel afwijkingen door vertraging in het interne EU-proces
en doordat het EP enkele malen aanpassing van de lijst heeft tegengehouden, waardoor
de huidige lijst van de EC iets langer is dan de FATF-lijst. De huidige lijst dateert
van 27 juli 2018 en bevat de volgende zestien landen, waarvan de schuingedrukte landen
niet op de FATF-lijst staan: Afghanistan, Bosnië en Herzegovina, Ethiopië, Guyana, Irak, Jemen, Laos, Oeganda, Pakistan, Sri Lanka, Syrië, Trinidad en Tobago, Tunesië, Vanuatu, Iran en Democratische Volksrepubliek Korea. Via de in februari 2019 voorgestelde
gedelegeerde verordening die door de Raad is verworpen, was de EC voornemens om elf
landen die niet op de FATF-lijst staan aan deze lijst toe te voegen. Daarnaast ontbreken
op de EU-lijst een aantal landen die wel op de FATF-lijst staan, namelijk de Bahama’s,
Botswana, Cambodja, Ghana en Panama. Het kabinet zet zich samen met andere lidstaten
in voor een uniforme internationale lijst van derde hoogrisicolanden.
De leden van de D66-fractie vragen welke (potentiële) derde hoogrisicolanden tijdens
het proces van totstandkoming van de lijst de regering hebben benaderd over de samenstelling
van de lijst. Ik kan deze contacten niet openbaar maken, aangezien dit de vertrouwelijke
aard van het diplomatieke verkeer met deze landen zou schaden.
Het kabinet is niet voornemens om de lijst met derde-hoogrisicolanden te gebruiken
als basis voor het streven om geldstromen uit onvrije landen openbaar te maken en
tegen te gaan, zoals de leden van de VVD- en de GL-fractie vragen. Dit zou niet zinvol
zijn, omdat de groep van landen met een risico op ongewenste beïnvloeding door vreemde
mogendheden, organisaties of individuen een andere is dan die van de landen op de
lijst met derde-hoogrisicolanden. Er is niet gebleken van een verband tussen de laatstgenoemde
landen en onwenselijke of ontwrichtende geldstromen naar non-profit organisaties in
Nederland.
Het doel van de lijst met derde-hoogrisicolanden is dat de landen op deze lijst zich
beter inzetten om witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan. Dit is een andere
lijst dan de Europese lijst van niet-coöperatieve jurisdicties op het gebied van belastingen,
die tot doel heeft om schadelijke belastingconcurrentie tegen te gaan een wereldwijde
fiscale minimum standaard in te voeren. De derde lijst met hoogrisicolanden en de
fiscale lijst hebben dus twee verschillende doeleinden en kennen, met uitzondering
van Trinidad en Tobago, geen overlap. Het gaat om twee op zich zelf staande lijsten.
De hiervoor beschreven methodologie voor het opstellen van de derde hoogrisicolanden
is alleen gericht op landen buiten de lidstaten van de EU en de EER. Mocht een lidstaat
ernstige tekortkomingen hebben op het terrein van het voorkomen en bestrijden van
witwassen en terrorismefinanciering, dan staan de EC andere middelen ter beschikking
op basis van de Unieverdragen, zoals het starten van een inbreukprocedure.
§ 2.3 Bevorderen van uitwisseling van informatie
19
De regering balanceert tussen beroepsgeheim en uitwisseling van informatie, zo begrijpen
de leden van de VVD-fractie. Is de informatie die wordt uitgewisseld met andere lidstaten
gebonden aan dezelfde toezichtvertrouwelijkheid? Welke instantie is hiervoor de toezichthouder?
Vertrouwelijke informatie die toezichthouders verkrijgen in de uitoefening van hun
taak mogen zij in beginsel niet verstrekken aan anderen. Op dit uitgangspunt zijn
enkele uitzonderingen. Hieronder valt het verstrekken van deze informatie aan een
buitenlandse toezichthoudende instantie. Voor deze verstrekking gelden dezelfde eisen
als voor uitwisseling tussen binnenlandse toezichthoudende instanties. Dit betekent
onder meer dat de verstrekking moet plaatsvinden binnen het genoemde doel en dat de
geheimhouding van de informatie moet zijn gewaarborgd.
Ten aanzien van de naleving van de geheimhoudingsplichten is geen specifieke toezichthouder
aangewezen. Als bij de verstrekking van informatie persoonsgegevens betrokken zijn,
dan is de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) op grond van de Uitvoeringswet Algemene
verordening gegevensbescherming bevoegd om handhavend op te treden. Daarnaast is van
belang dat onrechtmatig verstrekte informatie door de ontvanger niet gebruikt kan
worden in bijvoorbeeld procedures of bij het opleggen van sancties.
20
De leden van de D66-fractie lezen dat verdere uitwisseling van vertrouwelijke informatie
tussen autoriteiten mogelijk wordt gemaakt. Waarom maakt Nederland geen gebruik van
de lidstaatoptie ten aanzien van een samenwerkingsovereenkomst tussen toezichtautoriteiten?
Nederland maakt gebruik van deze lidstaatoptie. De samenwerkingsovereenkomst is geregeld
in artikel 57bis, vijfde lid, van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn en ziet
op uitwisseling met vergelijkbare toezichthoudende autoriteiten op banken en andere
financiële ondernemingen in derde landen. De mogelijkheid voor dergelijke samenwerkingsovereenkomsten
is overgenomen in het voorliggende wetsvoorstel en is geregeld in het voorgestelde
artikel 22b, eerste lid, onderdeel b, van de Wwft.
21
De leden van de SP-fractie vragen waarom er een verschil is tussen de Wet op het financieel
toezicht (Wft) en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme
(Wwft) als er informatie wordt uitgewisseld met instellingen als de Belastingdienst,
het Openbaar Ministerie (OM) en de politie. Klopt het dat De Nederlandsche Bank (DNB)
geen informatie mag uitwisselen als het gaat om informatie die valt onder Wwft? Waarom
geldt bij de Wwft wel een beroepsgeheim en bij de Wft niet? De leden van de SP-fractie
zouden graag zien dat het verschil in kunnen uitwisselen ongedaan wordt gemaakt en
op zo’n wijze dat verschillende instellingen wel gegevens kunnen uitwisselen teneinde
witwassen, terrorismefinanciering en belastingontwijking op te sporen. Zij vragen
een heldere toezegging van de regering.
De Wft regelt een beroepsgeheim voor informatie die DNB en AFM verkrijgen bij het
uitoefenen bij hun taak op grond van deze wet. De Wft bevat meerdere uitzonderingen
op dit beroepsgeheim. Eén daarvan is dat het voor de AFM en DNB mogelijk is om vertrouwelijke
informatie te delen met de zogenaamde partners binnen het Financieel Expertise Centrum
(FEC), waar, naast de AFM en DNB, de Belastingdienst, de politie, de FIOD, de FIU-Nederland
en het OM onder vallen. De Wwft bevat op dit moment een beroepsgeheim voor Wwft-toezichthouders,
waardoor het nu voor hen niet mogelijk is om informatie uit te wisselen met de FEC-partners.
Met dit wetsvoorstel wordt deze mogelijkheid ook in het kader van de Wwft geregeld.
Hiermee worden de regimes van de Wft en de Wwft gelijkwaardig.
§ 2.4 Beperken van de risico’s van anonieme vooraf betaalde instrumenten
22
De leden van de VVD-fractie vragen waarop de verwachting is gebaseerd dat deze maatregelen
witwassen via anonieme prepaidkaarten voldoende reduceren.
In de impact assessment bij de richtlijn die is uitgevoerd door de EC, wordt verder
ingegaan op de vraag in hoeverre het wenselijk is om anonieme prepaidkaarten te verbieden.
Daarbij heeft de EC een risicogebaseerde benadering gehanteerd en zijn verschillende
belangen tegen elkaar afgewogen. Zo geeft de EC aan dat het verbieden van anoniem
elektronisch geld als gevolg heeft dat in alle gevallen cliëntenonderzoek moet worden
verricht. Voor instellingen die elektronisch geld uitgeven brengt dit aanzienlijke
nalevingskosten en administratieve lasten met zich. Buitensporige administratieve
lasten kunnen ertoe leiden dat het gebruik van prepaidkaarten verdwijnt. Dit is volgens
de EC om drie redenen niet wenselijk. Ten eerste omdat prepaidkaarten een effectief
alternatief vormen voor contant geld, waarmee gebruikers eenvoudig goederen of diensten
«op afstand» kunnen kopen, bijvoorbeeld online. Ten tweede omdat het verdwijnen van
prepaidkaarten ertoe kan leiden dat contant geld als alternatief wordt gebruikt. Dit
is onwenselijk omdat anoniem elektronisch geld beter traceerbaar is dan contant geld,
waardoor de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme bij prepaidkaarten
lager zijn dan bij contant geld. Ten derde omdat prepaidkaarten een duidelijke sociaal
belang dienen, zoals financiële inclusie, maar ook bescherming tegen fraude en, in
het geval van sommige lidstaten, betalingen van sociale uitkeringen. Afschaffen van
anoniem elektronisch geld kan ertoe leiden dat kwetsbare groepen afhankelijk worden
van een bankrekening, terwijl het houden van een bankrekening voor deze groep niet
altijd mogelijk is.
Op basis van deze analyse bevat de richtlijn nieuwe maatregelen die het gebruik van
anoniem elektronisch geld verder beperken, maar anoniem elektronisch geld niet in
zijn totaliteit verbieden. De verwachting dat deze maatregelen de risico’s op witwassen
en financieren van terrorisme bij anoniem elektronisch geld voldoende reduceren, is
gestoeld op deze afweging van de EC.
23
De leden van de CDA-fractie lezen dat anonieme prepaidkaarten gemakkelijk gebruikt
kunnen worden voor terrorismefinanciering en dat de richtlijn hierom beperkingen stelt
aan het gebruik van anonieme prepaidkaarten. De leden van de CDA-fractie lezen dat
de regering verder geen gebruikt maakt van de lidstaatopties om het gebruik van anonieme
prepaidkaarten verder aan banden te leggen. Deze leden achten dit onverstandig en
vragen de regering om te kijken naar de mogelijkheid om anonieme prepaidkaarten geheel
te verbieden in Nederland. Daarbij vragen zij de regering of zij kan bevestigen dat
anonieme prepaidkaarten ook gebruikt worden bij ondermijnende criminaliteit. Ook lezen
de leden van de CDA-fractie dat de regering anonieme prepaidkaarten in sommige gevallen
als onmisbaar ziet, zoals in het geval van personen die in de procedure zitten voor
het verkrijgen van een wettige verblijfstatus. De leden van de CDA-fractie vragen
de regering waarom er in dergelijke gevallen een anonieme prepaidkaart nodig is. Kan
er niet ook worden volstaan met een prepaidkaart die op naam wordt afgegeven? Ook
vragen deze leden hoe dit geregeld is in ons omringende landen, bijvoorbeeld in Duitsland.
Kennen deze landen nog anonieme prepaidkaarten?
Uit onderzoek van onder andere de FATF blijkt dat anonieme prepaidkaarten worden misbruikt
voor (het financieren van) criminele activiteiten en financieren van terrorisme. Dit
was ook één van de redenen om in de richtlijn verdere beperkingen te stellen aan het
gebruik van anoniem elektronisch geld. Bij het stellen van beperkingen aan het gebruik
van anoniem elektronisch geld moeten echter verschillende belangen tegen elkaar worden
afgewogen, waarbij niet alleen de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme
een rol spelen, maar ook het belang van financiële inclusie en het voorkomen van onnodige
nalevingskosten en administratieve lasten. Voor personen die in de procedure zitten
voor het verkrijgen van een wettelijke verblijfstatus is het vaak erg lastig om een
bankrekening te openen. Zij kunnen om die reden geen gebruik maken van een debetkaart
of creditkaart. Als deze personen enkel nog gebruik kunnen maken van niet-anonieme
prepaidkaarten bestaat de kans dat banken of andere financiële ondernemingen deze
prepaidkaarten niet meer beschikbaar willen stellen, omdat de uitgifte van deze kaarten
te kostbaar wordt aangezien zij dan cliëntenonderzoek naar deze personen moeten verrichten.
Dit heeft negatieve gevolgen voor de financiële inclusie van personen die in de procedure
zitten voor het verkrijgen van een wettelijke verblijfstatus. Bij een totaalverbod
op anoniem elektronisch geld is het daarnaast niet ondenkbaar dat bijvoorbeeld cadeaukaarten
niet langer worden uitgegeven omdat het uitgeven van dergelijke kaarten niet langer
rendabel is vanwege het cliëntenonderzoek dat dan moet worden verricht.
24
De leden van de SP-fractie vragen welke landen wel overgaan tot een totaalverbod op
prepaidkaarten en wat de argumenten zijn van die landen. Kan de regering een overzicht
geven?
Uit de impact assessment bij de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn blijkt
dat ten minste zes lidstaten een verbod hanteren op anoniem elektronisch geld, terwijl
vijftien lidstaten nog wel anoniem elektronisch geld toestaan (binnen de grenzen die
de richtlijn daaraan stelt). Ten tijde van de impact assessment hadden 7 lidstaten
nog geen beslissing genomen. Het is onduidelijk welke landen een verbod op anoniem
elektronisch hanteren. De argumenten om anoniem elektronisch geld wel of niet te verbieden,
kunnen per lidstaat sterk verschillen. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat elektronisch
geld door lidstaten voor uiteenlopende doelen worden gebruikt. Zo gebruiken sommige
lidstaten elektrisch geld om sociale uitkeringen te betalen, terwijl andere lidstaten
elektronisch geld alleen toestaan voor gebruik binnen de retailbranche.
§ 2.5 De bevoegdheden van en samenwerking tussen FIU’s bevorderen
25
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering hoe zij aankijkt tegen de
verhouding ongebruikelijke transacties en het aantal transacties dat daadwerkelijk
verdacht wordt verklaard. Is dit in balans?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 53.
§ 3. Hoofdpunten wetsvoorstel
26
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat er met dit wetsvoorstel nieuwe
mogelijkheden worden toegevoegd tot het uitwisselen van informatie. In hoeverre leidt
dit er toe dat private partijen (zoals banken) meer informatie kunnen krijgen over
burgers?
De uitbreiding van de mogelijkheden om vertrouwelijke informatie uit te wisselen ziet
enkel op uitwisseling tussen publieke autoriteiten, namelijk toezichthouders, opsporingsautoriteiten,
de Rekenkamer en parlementaire enquêtecommissies. Er is in dit wetsvoorstel geen sprake
van verstrekking van informatie aan private instellingen zoals banken of andere Wwft-instellingen.
3.1. Uitbreiding reikwijdte
27
De wijziging in de anti-witwasrichtlijn zorgt er onder meer voor dat handelaren in
kunstvoorwerpen onder de Wwft worden gebracht indien er sprake is van een transactie
van meer dan 10.000 euro, ongeacht of dit in contanten of giraal gebeurt, zo lezen
de leden van de CDA-fractie. Deze leden vragen de regering wanneer zij het in het
plan van aanpak witwassen aangekondigde verbod op contant geld vanaf 3.000 euro kunnen
verwachten? Zijn de maatregelen in deze implementatiewet bij het verschijnen van dat
verbod nog wel actueel, zo vragen de leden van de CDA-fractie. Is het mogelijk om
het verbod mee te nemen in deze implementatiewet, zo nee waarom niet?
De implementatiewet beperkt zich tot de implementatie van de wijziging van de vierde
anti-witwasrichtlijn. Het is staand kabinetsbeleid om richtlijnen beleidsarm in nationale
wetgeving om te zetten. Spoedige implementatie is noodzakelijk vanwege de korte implementatietermijn
van 18 maanden (de implementatiedeadline is 10 januari 2020). Het plan van aanpak
witwassen is 30 juni jl. naar de Tweede Kamer verzonden. Het implementatiewetsvoorstel
was op dat moment reeds aanhangig bij de Tweede Kamer en bevond zich dus in een stadium
dat openbare consultatie en advisering van de Raad van State al had plaatsgevonden.
Bij de andere maatregelen die in het plan van aanpak zijn aangekondigd, zal eveneens
openbare consultatie en advisering door de Raad van State plaatsvinden voordat het
wetsvoorstel bij uw Kamer aanhangig wordt gemaakt.
Het wetsvoorstel waarin het aangekondigde verbod op contante betalingen vanaf een
bedrag van 3.000 euro wordt geïntroduceerd, wordt naar verwachting dit najaar geconsulteerd.
Dit verbod zal gaan gelden voor beroeps- en bedrijfsmatige handelende kopers en verkopers
van goederen, waaronder handelaren in kunstvoorwerpen. Naast dit verbod zal de wet
nog andere maatregelen bevatten die zijn aangekondigd in het plan van aanpak witwassen.
De voorziene inwerkingtreding van dit wetsvoorstel is 1 januari 2021.
Voor de kunstsector betekent dit dat zij vanaf 10 januari 2020 voor girale transacties
van 10.000 euro of meer onder de reikwijdte van de Wwft vallen. Dit zal niet veranderen
door het verbod op contant betalingen vanaf een bedrag van 3.000 euro.
§ 3.2. Het aanpakken van de risico’s m.b.t. witwassen en terrorismefinanciering met
virtuele valuta’s
28
De leden van de fractie van GroenLinks begrijpen de gevoeligheid van dergelijke informatie,
maar zouden toch graag meer willen horen over de risico’s van terrorismefinanciering.
Hoe groot is deze dreiging? Hoe vaak blijken verdachte transacties daadwerkelijk te
gaan om terroristen? Hoe verhouden de risico’s met betrekking tot witwassen en terrorismefinanciering
zich tot elkaar?
Uit het openbare jaarverslag 2018 van de FIU-Nederland is af te leiden dat er in dat
jaar 3.338 transacties door de FIU-Nederland verdacht zijn verklaard in het kader
van terrorismefinanciering. Op basis van deze hiervan zijn uiteindelijk 665 dossiers
opgesteld. Daarnaast zijn er in 2018 in het kader van (mogelijke) overtredingen van
de Sanctiewet 1977 118 verdachte transacties verklaard door de FIU-Nederland, op basis
waarvan er 29 dossiers zijn opgesteld. Deze dossiers kunnen bijdragen aan het tegengaan
van terrorisme.
Het kabinet constateert dat er duidelijke signalen zijn dat terroristische organisaties
zich steeds vaker financieren door middel van virtuele valuta’s.12 Net als bij witwassen zijn virtuele valuta’s aantrekkelijke middelen voor het financieren
van terrorisme en het ontwijken van sancties vanwege de verhoogde mate van anonimiteit
en het digitale karakter waarmee eenvoudig en snel internationale transacties kunnen
worden uitgevoerd. Daarnaast is er momenteel geen toezicht op de naleving van de Sanctiewet
1977 door aanbieders van diensten met virtuele valuta’s, waardoor het gebruik van
virtuele valuta’s een gemakkelijk middel is om sancties te ontlopen. Voor het overige
wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
29
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om uitgebreider te beschrijven
wat het verband is tussen de gegevens die moeten worden opgeslagen en de reële dreiging
van de openbare veiligheid.
Aanbieders van diensten met virtuele valuta’s die door dit wetsvoorstel onder de reikwijdte
van de Wwft komen te vallen, krijgen vergelijkbare verplichtingen als bijvoorbeeld
banken en andere financiële ondernemingen, namelijk het verrichten van cliëntenonderzoek,
het monitoren van transacties en het melden van ongebruikelijke transacties. Zoals
aangegeven in de memorie van toelichting bieden virtuele valuta’s een grote mate van
anonimiteit en zijn ze vanwege het digitale karakter vaak grensoverschrijdend, waardoor
ze makkelijk gebruikt kunnen worden voor criminele doeleinden. In het antwoord op
vraag 3 is aangegeven dat er verschillende indicaties zijn dat virtuele valuta’s stelselmatig
gebruikt worden voor criminele doeleinden. Op grond van de Wwft mogen aanbieders van
diensten met virtuele valuta’s een zakelijke relatie niet aangaan, of een incidentele
transacties niet verrichten, als het cliëntenonderzoek niet kan worden afgerond of
als een aanstaande cliënt onbeheersbare risico’s op witwassen en financieren van terrorisme
met zich brengt. Het cliëntenonderzoek kan bijvoorbeeld niet worden afgerond indien
iemands identiteit niet kan worden geverifieerd of indien de uiteindelijk belanghebbende
(UBO) niet achterhaald kan worden. Op deze manier kunnen cliënten niet anoniem blijven.
Daarnaast hebben deze aanbieders de verplichting om de dienstverlening met een bestaande
zakelijke relatie te beëindigen indien de risico’s op witwassen en financieren niet
beheerst kunnen worden. Op deze manier kunnen pogingen tot witwassen en het financieren
van terrorisme sneller en beter beëindigd worden en wordt voorkomen dat (rechts)personen
of entiteiten die op een sanctielijst staan alsnog transacties kunnen uitvoeren.
30
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering grenzen gaat stellen voor virtuele
betalingen en meldingsplicht bij de Financial Intelligence Unit (FIU). Zij constateren
dat er voor contante betalingen andere grenzen komen te liggen. Zij vragen de regering
helder op een rij te zetten welke grenzen er nu precies gelden bij verschillende poortwachters
waarbij zij een betaling moeten melden bij de FIU. Is het wenselijk dat er verschillende
grenzen zijn, komt dit het overzicht van poortwachters en toezichthouders ten goede?
Zij vragen een uitgebreide reactie van de regering.
Voor de meldingsplichtige instellingen gelden verschillende objectieve meldgrenzen.
Dit houdt verband met de mate van het risico op witwassen en financieren van terrorisme
dat verbonden is aan de dienstverlening door de desbetreffende instelling. De grenzen
voor het melden van ongebruikelijke transacties zijn vastgelegd in de Bijlage indicatorenlijst
van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018. Voor elke Wwft-instelling geldt de verplichting
om een transactie te melden bij de FIU-Nederland waarbij de instelling aanleiding
heeft om te veronderstellen dat deze verband kan houden met witwassen of financieren
van terrorisme. Dit wordt ook wel de subjectieve indicator genoemd. Hierbij geldt
geen onderscheid tussen de verschillende poortwachters. Naast deze subjectieve indicator
geldt er een aantal objectieve indicatoren die per categorie instelling kunnen verschillen.
De regering acht het wenselijk dat er verschillen bestaan in de objectieve meldgrenzen,
omdat op deze manier recht wordt gedaan aan de risicogebaseerde benadering. De FIU-Nederland,
die een wettelijke voorlichtingstaak heeft, maakt onderscheid tussen verschillende
meldersgroepen. De FIU-Nederland onderhoudt regelmatig contact met deze groepen en
informeert hen over de regels die voor hen gelden en over de voor hen relevante ontwikkelingen.
Voor een volledig overzicht van de objectieve meldgrenzen wordt verwezen naar de Bijlage
indicatorenlijst van het Uitvoeringsbesluit Wwft 2018.
§ 3.2.1. Poortwachterfunctie
31 De leden van de VVD-fractie vragen naar de effectiviteit van de poortwachtersfunctie.
Rapporteren alle groepen met een poortwachtersfunctie voldoende en een hoeveelheid
die verwacht kan worden of blijven sommige groepen achter? Indien dit laatste, welke
maatregelen worden hiertegen genomen? Kunnen cijfers voor de laatste jaren gegeven
worden?
De cijfers van de aantallen meldingen zijn te vinden in de openbare jaarverslagen
van de FIU-Nederland, die zij op haar website publiceert. Deze worden ook aan uw Kamer
aangeboden. De aantallen meldingen zijn per sector uitgesplitst. In 2016 zijn er in
totaal 417.067 ongebruikelijke transacties gemeld. In 2017 waren er 361.015 ongebruikelijke
transacties en in 2018 zijn er 753.352 ongebruikelijke transacties gemeld. Er zijn
in 2018 57.950 transacties verdacht verklaard, waarmee een bedrag van meer dan 9,5
miljard euro gemoeid was.
Het hoge aantal ongebruikelijke transacties in 2018 wordt voornamelijk veroorzaakt
door meldingen op grond van de objectieve indicator derde hoogrisicolanden. Die geldt
sinds de inwerkingtreding van de implementatie van de vierde anti-witwasrichtlijn
op 25 juli 2018. Op grond van deze indicator moeten meldplichtige instellingen alle
transacties van en naar derde hoogrisicolanden melden. Deze objectieve indicator komt
op korte termijn te vervallen, zodat een meer risicogebaseerde benadering mogelijk
wordt. Het aantal meldingen op grond van deze objectieve indicator betrof 358.609.
In 2018 zijn er zonder dit aantal 394.743 (753.352 – 358.609) ongebruikelijke transacties
gemeld. Een lichte stijging ten opzichte van 2017.
Banken en betaaldienstverleners zorgen voor de meeste meldingen van ongebruikelijke
transacties bij de FIU-Nederland. Money transfers worden door de FIU-Nederland het
vaakst als verdacht verklaard, gevolgd door contante transacties. Kijkend naar de
aantallen gemelde ongebruikelijke transacties, en naar de geïdentificeerde risico’s
met de grootste potentiële impact op witwassen13, zouden bijvoorbeeld van trustkantoren meer ongebruikelijke transacties mogen worden
verwacht. Op diverse manieren wordt getracht het meldersgedrag van instellingen te
verbeteren. Er is allereerst een niet-melders overleg tussen opsporingsinstanties
en alle Wwft-toezichthouders. Dit overleg is opgezet om meldingsplichtige instellingen
strafrechtelijk te vervolgen voor het (herhaaldelijk) niet melden van ongebruikelijke
transacties. Daarnaast onderhoudt de FIU-Nederland contact (relatiebeheer) met de
verschillende meldersgroepen, onder andere om het meldgedag te bevorderen en te verbeteren.
Ook de Wwft-toezichthouders geven informatie over de naleving van de meldplicht. Hetzelfde
gebeurt door verschillende branche- en beroepsorganisaties. Voorts verstrekt de FIU-Nederland
inlichtingen over het meldgedrag van instellingen aan de Wwft-toezichthouders. De
FIU-Nederland verzendt periodiek, namelijk elk kwartaal, gestandaardiseerde en geaggregeerde
rapportages aan de toezichthouders. Dit geeft hen meer handvatten om hun toezicht
gerichter uit te voeren. Daarnaast kunnen Wwft-toezichthouders zelf ook gerichte verzoeken
doen aan de FIU-Nederland om informatie over het meldgedrag van een specifieke instelling
die onder zijn toezicht valt.
32
De leden van de SP-fractie vragen de regering of zij het haalbaar achten dat private
partijen de poortwachtersfunctie uitvoeren. Waarom is er gekozen voor de huidige invulling
van de poortwachtersfunctie? Verwacht de regering dat deze effectief uitgevoerd kan
en zal worden door alle bedrijven wanneer zelfs de grootste banken haar poortwachtersfunctie
steeds schenden en nog steeds niet voldoen aan wetgeving? Ziet de regering het gevaar
voor diversiteit en toetreding in de markt wat kan leiden tot monopolyvorming? Deze
leden vragen de regering of deze poortwachtersfunctie niet meer in publiek beheer
moet worden gebracht.
Het beleggen van de poortwachtersfunctie bij banken, andere financiële ondernemingen
en verschillende beroepsbeoefenaars wordt internationaal gezien als de meest effectieve
manier om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Dit volgt niet alleen
uit de Europese anti-witwasregelgeving, maar ook uit de standaarden van de FATF. Deze
instellingen en beroepsbeoefenaars hebben direct contact met de klant bij het aangaan
van een zakelijke relatie en hebben doorlopend zicht op de klant na het aangaan van
een zakelijke relatie. Zij zijn daarmee bij uitstek in staat om maatregelen te treffen
om aan de voorkant witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen en om direct
maatregelen te treffen als gedurende de zakelijke relatie zich risico’s voordoen op
witwassen en financieren van terrorisme. Zie ook het antwoord op vraag 49.
Instellingen moeten hun eigen klanten kennen en de transacties die zij voor deze klanten
verzorgen te monitoren. Naar aanleiding van de transactie van ING heeft DNB in haar
brief ook aangegeven dat naar haar mening instellingen in staat moeten zijn om de
verplichtingen adequaat na te leven.14
§ 3.2.2. Registratieplicht
33
De leden van de D66-fractie begrijpen dat mede op advies van de Raad van State (RvS)
wordt afgezien van een vergunningplicht. In plaats daarvan wordt gekozen voor een
registratieplicht, waarbij DNB de registratie kan intrekken. Kan de regering aangeven
in hoeverre dit verschilt van de eerdere vergunningplicht?
Er zijn drie gronden op grond waarvan DNB registratie kan weigeren. Dat is als de
aanbieder a) bij een verzoek tot registratie onjuiste gegevens aanlevert, b) bij een
verzoek tot registratie onvolledige gegevens aanlevert of c) als de dagelijks beleidsbepalers
van de aanbieder niet betrouwbaar en geschikt zijn. De gegevens die bij de registratie
moeten worden aangeleverd zijn opgenomen in artikel 23c, eerste lid, van de implementatiewet
en zullen bij lagere regelgeving worden uitgewerkt. Tijdens de registratietermijn
van twee maanden beoordeelt DNB of aan de drie voorwaarden voor registratie is voldaan.
Indien dat het geval is, gaat DNB over tot registratie. Doel van de registratie is
dat DNB een inschatting kan maken van de risico’s op witwassen en financieren van
terrorisme bij de aanbieder en dat DNB zich een beeld kan vormen of de aanbieder in
staat is om te voldoen aan zijn verplichtingen. Het wel of niet registeren door DNB
is dus gekoppeld aan de hiervoor genoemde drie gronden. Bij een vergunningplicht vindt
een uitgebreidere toets plaats, waarbij de gronden om de vergunning wel of niet te
verlenen ook uitgebreider zijn. DNB beoordeelt tijdens de termijn voor het verlenen
van een vergunning of de partij die de vergunning aanvraagt, in staat is om te voldoen
aan alle eisen die de wet stelt.
Er bestaat wel een plicht tot registratie, waardoor aanbieders niet zonder registratie
hun diensten mogen aanbieden. Een registratieplicht brengt ook met zich mee dat als
DNB een registratie doorhaalt, dat een aanbieder zijn dienstverlening moet staken.
34
De leden van de SP-fractie constateren dat de regering het wetsvoorstel heeft aangepast
naar aanleiding van kritiek door de RvS. Zij zien hierbij dat deze aanpassingen weinig
recht doen aan de opmerkingen van de RvS. Zij vragen de regering of via de huidige
invulling van de registratieplicht genoeg risico’s zijn weggenomen. Zij vragen de
regering of zij in een aparte wet of een wijziging van de Wft toch een vergunningplicht
zullen invoeren. Bovendien vragen zij of het niet tijd is voor een vergunningplicht
voor alle nieuwe financiële producten daar dit enorme schandalen zoals het derivatendrama
zou hebben voorkomen.
Het verschil tussen een registratieplicht en een vergunningplicht is uiteen gezet
in het antwoord op de vorige vraag. Bij een registratie vindt er, anders dan bij vergunningverlening,
geen toets plaats of de aanbieder in staat is om te voldoen aan de eisen die de wet
stelt. Dit is een belangrijk verschil tussen beide systemen dat naar aanleiding van
het advies van de Raad van State in de implementatiewet is opgenomen.
Een aanbieder mag geen diensten verlenen zonder dat hij geregistreerd is. Doel van
de registratie is om een inschatting te kunnen maken van de risico’s op witwassen
en financieren van terrorisme bij de aanbieder en om een beeld te vormen of de aanbieder
in staat is om te voldoen aan zijn wettelijke verplichtingen. Op deze manier is DNB
in staat om effectief risicogebaseerd toezicht uit te oefenen op deze aanbieders.
Een voorwaarde voor registratie is dat de dagelijks beleidsbepalers van deze aanbieders
betrouwbaar en geschikt zijn. Dit betekent dat zonder vaststelling van de betrouwbaarheid
en geschiktheid DNB niet mag overgaan tot registratie. Deze voorwaarde voorkomt dat
deze aanbieders worden bestuurd door criminele of anderszins ongeschikte personen,
zoals personen die onvoldoende kennis hebben van de geldende regels of van virtuele
valuta’s. Bovendien kan DNB de registratie van een aanbieder doorhalen indien een
aanbieder niet voldoet aan zijn verplichtingen op grond van de Wwft of de Sanctiewet
1977. Omdat een registratie een voorwaarde is voor dienstverlening, moet een aanbieder
bij het doorhalen van de registratie zijn dienstverlening staken. Daarmee zijn de
risico’s op witwassen en financieren van terrorisme die bij deze aanbieders kunnen
bestaan, voldoende beheerst.
Zoals ook in de toelichting bij het wetsvoorstel uiteen is gezet, beperkt het toezicht
op deze aanbieders zich tot het toezicht op de naleving van integriteitregels, oftewel
tot de eisen in de Wwft en de Sanctiewet 1977. Er gelden voor deze aanbieders geen
andere wettelijke eisen, dus ook geen eisen die kenmerkend zijn voor de Wft, zoals
prudentiële eisen. Om die reden ligt een vergunningstelsel in de Wft niet voor de
hand. Zoals hiervoor toegelicht, acht het kabinet met de toekomstige registratieplicht
voor deze aanbieders in de Wwft de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme
voldoende ondervangen. Om die reden bestaat er vooralsnog geen voornemen om een vergunningplicht
in een aparte wet of in de Wft op te nemen.
Om een volgend schandaal te voorkomen is het van belang dat de cultuur bij banken
op orde is. Een gezonde cultuur moet primair uit de sector zelf komen en de sector
heeft hiertoe stappen gezet, waaronder de invoering van de bankierseed of -belofte
en het daaraan verbonden tuchtrecht. Ook de overheid heeft maatregelen genomen om
perverse prikkels zoveel mogelijk weg te nemen. Zo is de algemene zorgplicht in de
Wet op het financieel toezicht verankerd, die voorschrijft dat financiële dienstverleners
de gerechtvaardigde belangen van de klant in acht nemen of, in geval van advisering,
handelen in het belang van de klant. Op productniveau bestaat er de regeling van het
productontwikkelingsproces om ervoor te zorgen dat bij de ontwikkeling van producten
rekening wordt gehouden met de belangen van de klant, zodat massaschade voor consumenten
en de maatschappij als gevolg van pertinent slechte financiële producten wordt voorkomen.
Mede gelet hierop zie ik geen aanleiding voor een vergunningplicht voor nieuwe producten.
§ 3.2.3. Uitvoering en toezicht
35
De leden van de D66-fractie vragen omtrent de uitvoeringspraktijk specifiek in te
gaan op het probleem dat het vaak om internationaal en per definitie op internet opererende
partijen zal gaan. De criteria van het Europees Hof van Justitie lijken vooralsnog
niet erg eenduidig over de vraag wanneer exact het Nederlands recht van toepassing
zal zijn op een specifieke gebruiker. Kan de regering nader uiteenzetten waar zij
het vertrouwen omtrent de handhaafbaarheid van voorgesteld verbod op baseert? Overigens
vragen zij zich af over welke licenties deze aanbieders thans dienen te beschikken?
Welke acties zullen worden ondernomen om te voorkomen dat hierbij sprake zal zijn
van «regulatory arbitrage» door deze aanbieders, niettegenstaande wat de RvS hierover
opmerkt in haar advies onder 2c?
De richtlijn bepaalt dat lidstaten moeten waarborgen dat aanbieders van diensten voor
het wisselen tussen virtuele valuta’s en fiduciaire valuta’s en aanbieders van bewaarportemonnees
worden geregistreerd. Het is niet de bedoeling dat aanbieders deze registratieplicht
kunnen omzeilen door alleen in andere lidstaten diensten aan te bieden. Iedere lidstaat
zal voor zich wettelijk vastleggen dat aanbieders van deze diensten geregistreerd
moeten zijn. Het Nederlandse recht is ook van toepassing op buitenlandse aanbieders
die hun diensten in Nederland aanbieden. Dit betekent dat deze buitenlandse aanbieders
zich moeten registeren bij DNB en DNB handhavend kan optreden indien zij de wet overtreden.
Indien DNB hierbij moeilijkheden ondervindt, werkt DNB samen met toezichthouders in
andere lidstaten (zie ook het antwoord op vraag 9). Voor buitenlandse aanbieders uit
landen buiten de Europese Unie die geen vestiging in de Europese Unie hebben, geldt
een verbod om in Nederland diensten aan te bieden.
Aanbieders van diensten met virtuele valuta’s hoeven nu niet over een licentie te
beschikken. Bij de toets of diensten in Nederland worden aangeboden, moeten de criteria
van het Europese Hof van Justitie worden gevolgd. Dit zal casuïstisch zijn, en dus
afhankelijk zijn van de specifieke omstandigheden van het geval. De toets of er sprake
is van een aanbieder die zich richt op de Nederlandse markt is niet nieuw en speelt
ook bij andere digitale, grensoverschrijdende dienstverlening.
36
De leden van de SP-fractie erkennen dat het goed is dat er meer toezicht komt, zeker
ook actiever toezicht dan enkel prudentieel. Toch vragen deze leden zich af hoe deze
wet zich verhoudt tot allerhande discussies, zeker ook op Europees niveau, waarbij
het toezicht op witwassen meer Europees belegd zou gaan moeten. Bestaat de kans, zo
vragen deze leden, dat er nu veel inspanning en investering wordt geleverd om toezicht
op te bouwen en uit te breiden, terwijl de taak straks bij een Europees agentschap
of de ECB belegd zal worden. Hoe kijkt de regering hier tegenaan?
Er vindt op dit moment geen prudentieel toezicht plaats op deze aanbieders. DNB is
aangewezen als integriteittoezichthouder, wat inhoudt dat DNB toezicht gaat houden
op de naleving van de Wwft door deze aanbieders. Het kabinet is voorstander van een
Europees toezichtmechanisme, zoals ook wordt vermeld in het paper dat als onderdeel
van het plan van aanpak witwassen op 30 juni 2019 naar de Tweede Kamer is verzonden.
In dit paper is uiteengezet dat er een Europese anti-witwastoezichthouder zou moeten
komen die het anti-witwastoezicht samen met de nationale anti-witwastoezichthouders
uitoefent op banken en andere financiële ondernemingen. Uit de recent gepubliceerde
post mortem review waarin de EC onderzoek heeft gedaan naar de recente witwasschandalen bij Europese
banken, valt op te maken dat ook de EC nadenkt over het beleggen van (een deel van)
het anti-witwastoezicht op Europees niveau. De EC zal nog dit jaar met concrete voorstellen
komen. Aanbieders van diensten met virtuele valuta’s zijn geen bank of andere financiële
onderneming. De kans dat zij op termijn onder Europees anti-witwastoezicht komen te
vallen, lijkt daardoor gering. Het toezicht op aanbieders van virtuele valuta’s zal
dus vooralsnog nationaal belegd blijven en niet op Europees niveau worden uitgevoerd.
Dit betekent ook dat de kans dat er nu nationaal onnodige inspanningen en investeringen
worden geleverd voor het realiseren van toezicht op aanbieders van diensten met virtuele
valuta’s, zo goed als afwezig is.
§ 3.2.4. Uitvoering bestuurderstoetsing
–
§ 3.2.5. Inzichtelijke formele en feitelijke zeggenschapsstructuur
–
§ 3.2.6. Beheerste en integere bedrijfsvoering
–
§ 3.3. Derde-hoogrisicolanden
37
De leden van de VVD-fractie vragen aandacht voor de bancaire dienstverlening aan Nederlandse
expats. Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse expats bankdiensten worden geweigerd omdat
zij, doorgaans tijdelijk, in een hoogrisicoland verblijven?
In eerdere antwoorden op Kamervragen is aangegeven dat banken hun klantacceptatiebeleid
baseren op een door de bank zelf bepaalde ondernemersstrategie en door hun gewenste
risicoprofiel. Hierbij spelen veel verschillende factoren een rol die door banken
zelf worden gewogen, zoals het bestaande kader van wet- en regelgeving evenals de
door banken gewenste risicobereidheid. Een bank kan besluiten zich te willen richten
op klanten die in Nederland en Europa wonen.15 Ik heb 21 augustus jl. toegezegd om in overleg te treden met banken om te spreken
over de ontwikkelingen rond de toegang van Nederlanders in het buitenland, waaronder
Nederlandse expats, tot dienstverlening van banken.16
38
De leden van de VVD-fractie vragen of de lijst met risicolanden gegeven kan worden.
Deze leden vragen of de regering deze lijst ook als basis gebruikt voor het streven
om geldstromen uit onvrije landen openbaar te maken en tegen te gaan. Zo ja; hoe?
Zo nee; waarom niet?
Voor de beantwoording wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 15, 17 en 18.
39
De leden van de CDA-fractie vragen naar het, op dit moment, vrijwillige karakter van
de «illustratieve» lijst van tegenmaatregelen die in de Wwft wordt opgenomen. De leden
van de CDA-fractie vragen naar de mogelijke nadelen of nadelige effecten van het verplicht
stellen van deze tegenmaatregelen. Is de regering van plan alle tegenmaatregelen in
de toekomst verplicht te stellen, zo vragen de leden van de CDA-fractie.
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar de beantwoording van vraag 5.
40
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe de lijst voor hoogrisicolanden wordt
vastgesteld en of het mogelijk is dat er voor witwassen en belastingontduiking verschillende
landenlijsten ontstaan. Zij vragen de regering of zij dit wenselijk vindt.
Voor de beantwoording wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 15, 17 en 18.
§ 3.4 Uitwisseling van informatie tussen autoriteiten
41
De leden van de VVD-fractie vinden een goede uitwisseling van informatie tussen overheidsinstanties
van groot belang. De hier getroffen maatregelen doen echter niets voor de beoogde
uitwisseling van informatie tussen financiële instellingen. Deze leden roepen in herinnering
dat de regering, bij monde van de ministers van Financiën en Justitie & Veiligheid,
in de media hebben betoogd dat banken in de gelegenheid moeten zijn elkaar te informeren
over de weigering of exit van klanten. Hoe en wanneer gaat de regering dat mogelijk
maken?
Ik ben het met de leden van de VVD-fractie eens dat de Wwft-instellingen extra ondersteuning
verdienen bij het uitvoeren van hun taken op grond van de Wwft. Het vergroten van
de effectiviteit van de poortwachters van het financiële stelsel is een belangrijk
onderdeel in het voorkomen van het gebruik van dat stelsel voor witwassen, de onderliggende
delicten en terrorismefinanciering. In het plan van aanpak witwassen dat ik samen
met de Minister van Justitie en Veiligheid op 30 juni 2019 aan uw Kamer heb gestuurd,
vormt dit dan ook een aparte pijler. Ten behoeve van de maatregelen om de effectiviteit
van de poortwachtersfunctie te vergroten hebben wij onderzoek gedaan naar de mogelijkheden
voor meer informatie-uitwisseling. Op basis van dit onderzoek gaan wij op verschillende
punten de mogelijkheden voor informatie-uitwisseling ten behoeve van de Wwft-instellingen
uitbreiden. Op dit moment bereid ik een wetsvoorstel voor om deze uitbreidingen te
realiseren. Een concept van dit wetsvoorstel zal in het najaar openbaar worden geconsulteerd.
De genoemde mogelijkheden voor informatie-uitwisseling tussen Wwft-instellingen maken
geen onderdeel uit van onderhavig wetsvoorstel omdat dit geen onderdeel vormt van
de implementatie van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn, waartoe dit
wetsvoorstel zich beperkt.
42
De leden van de CDA-fractie constateren dat de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn
veel barrières wegneemt ten aanzien van het mogen uitwisselen van informatie tussen
toezichthouders. Met de Wft en de Wwft is er een ingewikkeld web ontstaan ten aanzien
van de grondslag op basis waarvan informatie mag worden uitgewisseld. De leden van
de CDA-fractie vragen of er met deze implementatiewetgeving meer duidelijkheid zal
komen over welke informatie er gedeeld mag worden en op welke basis? In hoeverre worden
toezichthouders hierover geïnformeerd en bijgepraat over deze ontwikkelingen?
Met dit wetsvoorstel wordt het geheimhoudingsregime en de mogelijkheden voor uitwisseling
van vertrouwelijke informatie door toezichthouders in de Wwft grotendeels gelijkgetrokken
met de regeling hiervoor in de Wft. De AFM en DNB krijgen daarmee derhalve te maken
met een eenduidig stelsel van informatie-uitwisseling bij de uitvoering van hun verschillende
taken. Zo wordt bijvoorbeeld het delen van informatie met de FEC-partners op gelijke
wijze geregeld in beide wetten. De toezichthouders zijn ook betrokken bij het opstellen
van dit wetsvoorstel en zijn op de hoogte van het gelijktrekken van de geheimhoudingsregimes.
43
De leden van de D66-fractie lezen dat er meer uitwisseling van informatie mogelijk
wordt. Het wordt mogelijk om vertrouwelijk informatie die op grond van de Wwft is
verkregen te delen met alle partijen binnen het Financieel Expertise Centrum. Kan
de regering per autoriteit aangeven welke wijziging in toegang tot informatie dit
voor de autoriteit betekent en waarom dit noodzakelijk en evenredig is in verhouding
tot het beoogde doel van de implementatiewet? De aan het woord zijnde leden lezen
voorts dat informatieuitwisseling mogelijk wordt tussen integriteittoezichthouders
en Europese en nationale parlementaire onderzoekscommissies en de Algemene Rekenkamer.
Om welke informatie gaat het dan precies? Valt hieronder ook vertrouwelijke informatie?
Met onderhavig wetsvoorstel kunnen alle Wwft-toezichthouders onder voorwaarden vertrouwelijke
informatie delen met de FEC-partners. Deze mogelijkheid is geregeld op basis van de
grondslag in de richtlijn om informatiedeling toe te kunnen staan tussen toezichthouders
en autoriteiten waaraan taken zijn toegewezen op het gebied van het bestrijden of
onderzoeken van witwassen en de daarmee verband houdende basisdelicten of terrorismefinanciering.
Alle genoemde partners van het FEC houden zich hiermee bezig. De Wwft-toezichthouders
kunnen op deze wijze relevante informatie over witwassen en financieren van terrorisme
delen met de FEC-partners. De informatie mag alleen hiervoor gebruikt worden.
Ten aanzien van de Algemene Rekenkamer en parlementaire enquêtecommissies geldt dat
Wwft-toezichthouders vertrouwelijke informatie kunnen delen als dit noodzakelijk is
voor de uitvoering van de taak van de Algemene Rekenkamer of de enquêtecommissie.
Die noodzakelijkheid moet blijken uit de concrete onderzoeksopdracht. Op grond van
het voorgestelde artikel 22a, vijfde lid, Wwft zijn deze partijen gehouden verkregen
vertrouwelijke informatie geheim te houden en mag informatie alleen openbaar gemaakt
worden als deze niet te herleiden is tot individuele personen.
44
De leden van de SP-fractie vragen de regering wie uiteindelijk toezicht zal houden
op de naleving van deze wetgeving. Zij vragen daarbij of deze toezichthouder hier
genoeg capaciteit en kennis voor in huis heeft. Daarbij lezen zij dat de «samenwerkingsmogelijkheden
worden uitgebreid». Deze leden vragen de regering of dit niet al mogelijk was en zo
nee waarom niet. Zij vragen de regering hoe het delen van informatie tussen toezichthoudende
specifiek verschilt tussen de Wft en de Wwft. Daarbij vragen zij ook waarom het tot
een Europese richtlijn moest duren voordat deze samenwerkingsmogelijkheid werd ingericht.
Zij vragen de regering hoe de positie van het Openbaar Ministerie, Politie, FIU en
andere opsporingsautoriteiten was en hoe deze zal veranderen. Zij vragen de regering
om een overzicht van toezichthoudende autoriteiten in de financiële sector die nu
niet voldoende met elkaar kunnen samenwerken om hun taak effectief en efficiënt uit
te oefenen.
Onderhavig wetsvoorstel wijzigt de Wwft. De aangewezen toezichthouders in de Wwft
voor de verschillende categorieën instellingen en beroepsbeoefenaars zijn verantwoordelijk
voor het toezicht. Dit betreft de AFM, DNB, Bureau Financieel Toezicht (BFT), Bureau
toezicht Wwft (BTW), de Kansspelautoriteit (Ksa) en de deken. Het is van belang dat
deze toezichthouders over voldoende capaciteit beschikken. Samen met de Minister van
Justitie en Veiligheid bevragen wij de toezichthouders hier regelmatig op en waar
nodig wordt dit uitgebreid. In het plan van aanpak witwassen, dat wij op 30 juni 2019
aan uw Kamer hebben verzonden, is aangekondigd dat het BFT en de FIU-Nederland aanvullende
middelen krijgen voor hun taken en hebben we toegezegd om de vinger aan de pols te
houden of de capaciteit voldoende geborgd is. Verder breidt DNB haar capaciteit uit
voor het toezicht op aanbieders van diensten met virtuele valuta’s. DNB voert momenteel
een toets uit naar de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid van het toezicht op aanbieders
van diensten met virtuele valuta’s, waarbij zij nader ingaat op de te verwachten benodigde
capaciteit. Een reactie op deze toets wordt opgenomen in de toelichting op het implementatiebesluit
dat op korte termijn zal worden geconsulteerd.
De toezichthouders op de Wwft werken al op verschillende manieren samen. Ook delen
zij onderling informatie waar nodig. Hier bestaat al een grondslag voor in de Wwft.
Deze informatie-uitwisseling beperkte zich tot het uitwisselen tussen Wwft-toezichthouders
onderling. Met onderhavig wetsvoorstel wordt informatiedeling tussen Wwft-toezichthouders
en andere partijen geregeld. Dit betreft het delen van informatie met de FEC-parners,
prudentiële toezichthouders, de Algemene Rekenkamer en parlementaire enquêtecommissies.
Met de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn worden voor deze uitwisselingen
grondslagen geboden. Hiermee kunnen alle toezichthouders op de financiële sector voldoende
informatie met elkaar delen voor de uitvoering van hun taken.
§ 3.5. Anonieme, vooraf betaalde betaalinstrumenten
45
De leden van de D66-fractie lezen dat voor online betalingen met elektronisch geld
en voor terugbetaling in contanten danwel opname in contanten een cliëntonderzoek
moet plaatsvinden wanneer het bedrag meer dan 50 euro bedraagt. Waarop is deze grens
van 50 euro gebaseerd? Om hoeveel transacties zal het naar verwachting gaan?
Uit de impact assessment van de EC wordt niet goed duidelijk waar het bedrag van 50
euro op is gebaseerd. Ook is het onduidelijk hoeveel transacties het betreft. Het
gebruik van anonieme prepaidkaarten wordt in de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn
verder ingeperkt. Allereerst wordt het maximale bedrag dat op een niet herlaadbare
(anonieme) prepaidkaart mag worden opgeslagen, beperkt van 500 euro naar 300 euro.
Ten tweede wordt het bedrag dat per maand op een herlaadbare (anonieme) kaart mag
worden opgeslagen, verlaagd van 250 euro naar 150 euro. Deze limieten gelden als de
prepaidkaarten alleen voor nationale transacties kunnen worden gebruikt. De EC acht
de risico’s van anoniem elektronisch geld bij online betalingen en bij terugbetaling
dan wel opname in contanten dermate groot, dat het gebruik hiervan nog verder dient
te worden beperkt. De risico’s bij online betalingen zijn groter omdat dergelijke
betalingen «op afstand» worden verricht en daardoor moeilijk te traceren zijn. Ook
contant geld is moeilijk traceerbaar. Hierdoor zijn de risico’s op witwassen en financieren
van terrorisme bij dergelijk gebruik van elektronisch geld groter.
46
De leden van de SP-fractie ragen de regering naar de redenatie en bewijs voor de overtuiging
dat vooraf betaalde betaalinstrumenten gemakkelijk kunnen worden gebruikt voor terrorismefinanciering.
Zij vragen welke betaalinstrumenten dit dan specifiek betreft. Daarbij vragen zij
ook hoe vaak dit al voor is gekomen. Zij vragen waarom prepaidkaarten niet volledig
afgeschaft worden en welke nadelen hieraan kleven.
Prepaidkaarten vormen een alternatief voor debetkaarten en creditkaarten. Voor debetkaarten
is een rekening bij een bank (of andere financiële onderneming) vereist en voor creditkaarten
moet de kredietwaardigheid van de houder getoetst worden. Bij prepaidkaarten moet
een onderscheid worden gemaakt tussen kaarten die een beperkt gebruik hebben, bijvoorbeeld
omdat ze slechts bij één aanbieder besteed kunnen worden, en prepaidkaarten die dat
niet hebben. Deze «open» prepaidkaarten kunnen vervolgens weer oplaadbaar en niet
oplaadbaar zijn. Met name de herlaadbare, open prepaidkaarten brengen risico’s op
witwassen en financieren van terrorisme met zich. Het huidig regelgevend kader maakt
het namelijk mogelijk dat bij de uitgifte van deze prepaidkaarten geen cliëntenonderzoek
hoeft te worden verricht. Daarom wordt ook wel gesproken van anonieme prepaidkaarten,
aangezien de naam van de houder van de prepaidkaart niet achterhaald kan worden. De
vierde anti-witwasrichtlijn stelt nu al beperkingen aan het gebruik van anoniem elektronisch
geld door limieten te stellen aan het bedrag dat op de kaart kan worden geladen en
door te bepalen dat de kaarten alleen kunnen worden gebruikt voor de aankoop van goederen
of diensten (er kan bijvoorbeeld geen contant geld worden opgenomen). Uit onderzoek
van onder andere de FATF blijkt dat prepaidkaarten worden misbruikt voor criminele
activiteiten (zoals drugshandel, mensenhandel en prostitutie), illegale arbeid en
belastingontduiking. Ook kunnen prepaidkaarten relatief eenvoudig worden gebruikt
voor terrorismefinanciering, wat bijvoorbeeld is gebeurd bij de terroristische aanslagen
in Parijs in 2015. Het is onduidelijk hoe vaak elektronisch geld wordt gebruikt voor
terrorismefinanciering. Voor de nadelen van een totaalverbod op anoniem elektronisch
geld wordt verwezen naar het antwoord op de vragen 22 en 23.
§ 4. Financiële gevolgen en regeldruk van het wetsvoorstel
47
De leden van de fractie van GroenLinks vragen of de regering een inschatting kan maken
van de kosten die toezichthouders (en FIU-Nederland) moeten maken als gevolg van dit
wetsvoorstel, en of deze op grond van de Wet bekostiging financieel toezicht leiden
tot extra kosten voor aanbieders?
Het toezicht op de naleving van de Wwft door instellingen is belegd bij diverse instanties,
namelijk het BTW, DNB, de AFM, het BFT, de Ksa en de deken. Zij houden allen toezicht
op één of meerdere verschillende Wwft-instellingen. Op grond van de Wet bekostiging
financieel toezicht 2019 (Wbft 2019) worden de kosten van het Wwft-toezicht van DNB
en AFM doorbelast aan de partijen waar zij toezicht op houden. Het toezicht dat door
de overige toezichthouders wordt uitgeoefend, wordt al dan niet mede bekostigd uit
de begroting van het Ministerie van Financiën dan wel van het Ministerie van Justitie
en Veiligheid. De FIU-Nederland wordt geheel bekostigd uit de begroting van het Ministerie
van Justitie en Veiligheid. Indien het toezicht wordt bekostigd uit een departementale
begroting, leidt dit niet tot extra kosten voor de Wwft-instellingen. Onder meer de
AFM en DNB belasten de kosten voor het Wwft-toezicht door aan de sector, wat dus kan
leiden tot extra kosten voor de Wwft-instellingen waar zij toezicht op houden. Voor
het overgrote deel zullen AFM en DNB het toezicht op de nieuwe verplichtingen kunnen
toepassen binnen het toezicht dat zij reeds op deze instellingen uitoefenen, waardoor
de (extra) kosten beperkt zullen blijven. Dit is anders voor het Wwft-toezicht dat
DNB zal gaan uitoefenen op aanbieders van diensten met virtuele valuta’s. Deze aanbieders
vallen nu nog niet onder toezicht. De kosten voor het toezicht op deze aanbieders
zal DNB op grond van de Wbft 2019 doorbelasten. Zij zullen om die reden te maken krijgen
met extra kosten.
48
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij precies is gekomen tot de kosten
per organisatie. Zij vragen haar om een reactie op de berekeningen uit de sector zelf
die aangeven dat zowel de eenmalige nalevingskosten als wel de doorlopende nalevingskosten
vele malen hoger zullen liggen. Zij vragen de regering of deze verwacht dat gezien
de kosten de private sector daadwerkelijk in staat is en genoeg geprikkeld is om hun
poortwachtersfunctie goed uit te voeren.
Er is een zo goed mogelijke inschatting van de kosten gemaakt op grond van het Handboek
meting regeldrukkosten dat in 2018 is opgesteld door het Ministerie van Economische
Zaken en Klimaat. Dit bevat een handleiding voor het meten van regeldrukkosten en
biedt handvatten om deze kosten te berekenen. Uiteraard is het mogelijk dat deze kosten
in de praktijk hoger of lager uitvallen. Het vervullen van de poortwachtersfunctie
vergt forse investeringen door Wwft-instellingen in personeel en systemen, die – hoewel
naar rato – niet anders zijn voor aanbieders van diensten met virtuele valuta’s dan
voor banken of andere financiële ondernemingen. Het vraagt ook om persoonlijk commitment
van de dagelijks beleidsbepalers van een Wwft-instelling om betrokkenheid bij financieel-economische
criminaliteit te voorkomen. Het kabinet acht het tegengaan van witwassen van groot
belang en heeft daartoe voor de zomer een plan van aanpak witwassen gepresenteerd.
Onderdeel van dit plan is om erop toe te zien dat de inspanningen van poortwachters
zodanig zijn dat de risico’s op witwassen adequaat worden beheerst. Daarbij zal het
kabinet ook een vinger aan de pols houden of instellingen daadwerkelijk in staat zijn
om hun poortwachtersfunctie goed uit te voeren.
§ 4.1. Gevolgen voor het bedrijfsleven
49
De leden van de D66-fractie lezen dat de regering vooraf geen inschatting kan maken
voor het aantal transacties in kunstvoorwerpen dat onder de reikwijdte van de wet
komt te vallen. Is er een evaluatie voorzien om te bezien of de toegenomen regeldruk
in verhouding staat tot het doel van tegengaan van witwassen en terrorismefinanciering?
Voorts lezen de aan het woord zijnde leden dat de kosten voor aanbieders van bewaarportemonnees
en van omwisseldiensten naar inschatting van de regering eenmalige 129.600 euro en
doorlopend 58.500 euro bedragen. De aanbieders van deze diensten maken zelf een veel
hogere inschatting van de te maken kosten. Hoe waardeert de regering het verschil
tussen deze kostenschattingen? Wanneer de kosten zo hoog uitvallen als Bitonic aangeeft
in de consultatie, acht de regering de toegenomen kosten dan nog steeds evenredig
aan het beoogde doel en doelmatig om dit doel te bereiken?
De nieuwe verplichtingen die de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn met zich
brengt, worden op verschillende manieren geëvalueerd. Allereerst zal de EC de toepassing
van de gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijn evalueren en hierover een verslag opstellen.
Dit verslag wordt uiterlijk 11 januari 2022 gepubliceerd. Daarnaast zijn alle lidstaten
op grond van de richtlijn verplicht om de doeltreffendheid van de nationale regels
ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme te beoordelen. De resultaten
hiervan dienen ter voorbereiding van de nationale risicobeoordeling. Het opstellen
van een actuele nationale risicobeoordeling is verplicht op grond van de richtlijn.
In deze risicobeoordeling moeten de nationale risico’s op witwassen en financieren
van terrorisme worden geïdentificeerd en beoordeeld. Ook de EC dient elke twee jaar
een supranationale risicobeoordeling uit te voeren, waarin de grensoverschrijdende
risico’s op witwassen en financieren van terrorisme worden geïdentificeerd en beoordeeld.
Zoals ook in de beantwoording van de vorige vraag is aangegeven, vraagt het voorkomen
van witwassen en financieren van terrorisme een forse investering van poortwachters.
Ik acht deze investeringen noodzakelijk om het financiële stelsel van de Europese
Unie adequaat te beschermen tegen het gbruik ervan voor witwassen of financieren van
terrorisme. De poortwachtersfunctie, waarbij de uitvoering van het cliëntenonderzoek
bij instellingen zelf wordt belegd, wordt om verschillende redenen als het meest effectief
beschouwd om witwassen en financieren van terrorisme te voorkomen. Allereerst omdat
een onderzoek voorafgaand aan het accepteren van een cliënt een bijdrage levert aan
het voorkomen van het gebruik van de dienstverlening voor financieel-economische criminaliteit.
Gedurende hun dienstverlening zijn Wwft-instellingen bij uitstek in staat om signalen
op te pakken dat hun cliënten betrokken zijn bij financieel handelen dat is gerelateerd
aan witwassen of financieren van terrorisme. Omdat poortwachters het eerste contact
hebben met potentiële afnemers van hun producten en diensten en in dat verband vaak
al informatie over de cliënt vergaren, zijn zij bij uitstek geschikt om cliëntenonderzoek
te doen en een oordeel te vellen over het wel of niet accepteren van de cliënt. Het
feit dat poortwachters hun cliënten om uitgebreide informatie moeten vragen, heeft
een preventief effect. Aan cliënten die bepaalde informatie niet willen of kunnen
verstrekken, worden geen diensten verleend of deze cliënten zien af van dienstverlening.
Maar ook gedurende een zakelijke relatie met hun cliënten kunnen Wwft-instellingen
het beste signalen detecteren van witwassen of financieren van terrorisme. Om die
reden dienen zij verschillende maatregelen te treffen en documentatie bij te houden.
50
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre deze digitale financiële
activiteiten zich zullen verplaatsen weg uit Nederland.
Voor zover partijen diensten willen aanbieden in Nederland, verwacht de regering geen
verplaatsingseffecten. Elke aanbieder die zich richt op de Nederlandse markt dient
over een registratie van DNB te beschikken, ook als een aanbieder dit vanuit een andere
lidstaat doet. Verplaatsing naar een andere lidstaat is om die reden weinig zinvol.
Voor aanbieders afkomstig uit landen buiten de Europese Unie, die geen vestiging in
de Europese Unie hebben, geldt een verbod om in Nederland dergelijke diensten aan
te bieden.
§ 4.1.1. Nieuwe instellingen binnen de reikwijdte van de Wwft
–
§ 4.1.2. Risicomanagement voor nieuwe instellingen
–
§ 4.1.3. Betrouwbaarheid en geschiktheid voor nieuwe instellingen
–
§ 4.1.4. Aanvullende maatregelen van verscherpt cliëntenonderzoek ten aanzien derde
landen met een hoger risico op witwassen of terrorismefinanciering
–
§ 4.2. Gevolgen voor de toezichthoudende autoriteiten
51
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de toezichthoudende autoriteiten
niet significant meer mensen en middelen nodig hebben in het licht van de vele schandalen
in de financiële sector en de toenemende wet en regelgeving. Daarnaast vragen zij
om een specificering van de kosten voor DNB van de uitvoering van dit voorstel alsmede
een specificering van de kosten voor andere betrokken overheidsinstanties. Bovendien
vragen zij hoe dit gedekt zal worden in de begroting.
Naar aanleiding van de transactie tussen het OM en ING Bank N.V. (ING) heb ik nadrukkelijk
gevraagd of DNB over voldoende capaciteit beschikt om hoogwaardig integriteitstoezicht
op banken uit te oefenen. Bij haar brief van 25 september 201817 geeft DNB aan dat zij over voldoende beschikbare capaciteit beschikt. DNB merkt op
dat zij niet uitsluit in de toekomst meer capaciteit nodig te hebben. In het plan
van aanpak witwassen, dat ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid op 30 juni
2019 naar de Tweede Kamer heb verzonden, hebben wij toegezegd om de vinger aan de
pols te houden of de capaciteit van toezichthouders voldoende is geborgd.
Het toezicht op de nieuwe verplichtingen past binnen de bestaande budgetten, omdat
het wijzigingen betreffen van bestaande verplichtingen. Op die bestaande verplichtingen
wordt reeds toezicht gehouden, waardoor dit geen effecten heeft op bestaande begrotingen
van de toezichthouders. Ten aanzien van het toezicht op aanbieders van diensten met
virtuele valuta’s krijgt DNB beschikking over extra capaciteit. DNB kijkt momenteel
nog naar de benodigde extra capaciteit aan de hand van de verwachte activiteiten en
populatie. DNB neemt de kosten voor het toezicht op in hun begroting voor 2020.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 47 belast DNB op grond van de Wbft
2019 de kosten voor het toezicht op de naleving van de Wwft door aan de onder haar
toezicht staande instellingen. De verwachte kosten voor het toezicht zijn opgenomen
in de begroting die DNB ieder jaar publiceert. Hetzelfde geldt voor het toezicht van
AFM. Voor het overige overheidsinstanties wordt verwezen naar het antwoord op vraag
47.
§ 4.3. Gevolgen voor de FIU-Nederland
52
De leden van de VVD-fractie lezen, hier en in paragraaf 7.1, dat het aantal meldingen
bij de FIU zal stijgen. Dat is nu weliswaar vermeld, maar welke consequenties verbindt
de regering daaraan? Wordt de capaciteit uitgebreid en, zo ja, met hoeveel fte? Zo
nee, waarom niet?
Er worden nieuwe partijen onder de reikwijdte van de richtlijn gebracht, namelijk
aanbieders van omwisseldiensten tussen virtuele valuta’s en fiduciaire valuta’s en
aanbieders van bewaarportemonnees. Zij zijn na inwerkingtreding van deze implementatiewet
verplicht om ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland. Het is op
dit moment nog onduidelijk om hoeveel aanbieders het gaat en om die reden ook onduidelijk
tot welke stijging van ongebruikelijke transacties dit zal leiden. Met de FIU-Nederland
zal contact worden onderhouden of de capaciteit voldoende is.
53
De leden van de D66-fractie lezen dat het aantal gemelde transacties naar verwachting
zal stijgen naar aanleiding van deze Implementatiewet. Kan de regering specifieker
aangeven hoeveel extra meldingen verwacht worden? Hoeveel daarvan zullen naar verwachting
verdachte transacties betreffen? Hoeveel extra fte is hiermee gemoeid bij de FIU?
Volgens het FIU-jaaroverzicht 2018 konden in dat jaar van de 753.352 transacties 222
als verdacht worden aangemerkt, oftewel 0,7%. Is het kabinet gezien deze ramingen
van mening dat het hier een doeltreffende maatregel betreft? Heeft de Minister van
Financiën deze voorliggende implementatiewet expliciet onderworpen aan een doelmatigheidstoets
en wat was daarvan de uitkomst?
Het is onmogelijk om op voorhand precies aan te geven hoeveel extra meldingen van
ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland kunnen worden verwacht op grond van
dit wetsvoorstel, en ook onmogelijk om aan te geven tot hoeveel verdachte transacties
dit zal leiden.
Uit de openbare jaaroverzichten van de FIU-Nederland blijkt dat er in 2018 inderdaad
753.352 ongebruikelijke transacties bij de FIU-Nederland zijn gemeld, waarvan er 57.950
als verdacht zijn aangemerkt door de FIU-Nederland. Met het totaal aantal verdacht
verklaarde transacties was een bedrag van meer dan 9,5 miljard euro gemoeid. In 2018
zijn van de 753.532 ongebruikelijke transacties er 358.609 gemeld op basis van de
objectieve indicator derde hoogrisicolanden, die binnenkort komt te vervallen. Van
deze 358.609 ongebruikelijke transacties zijn slechts 222 transacties verdacht verklaard.
Het kabinet is van mening dat het systeem met de verplichting voor instellingen om
ongebruikelijke transacties te melden bij de FIU-Nederland die deze transactie analyseert
en waar nodig verdacht verklaart, waarbij de informatie vervolgens ter beschikking
wordt gesteld aan diverse (bijzondere) opsporingsdiensten en inlichtingen- en veiligheidsdiensten,
een belangrijke maatregel is die bijdraagt aan het voorkomen van gebruik van het financiële
stelsel voor witwassen en het financieren van terrorisme. In de internationale standaarden
van de FATF en de Europese anti-witwasrichtlijn is deze systematiek verplichtend voorgeschreven.
Hierbij zij opgemerkt dat deze maatregel in de context dient te worden bezien van
aanvullende maatregelen die tezamen een integrale aanpak vormen in het tegengaan van
witwassen. Deze integrale, verstrekte aanpak is neergelegd in het plan van aanpak
witwassen, dat op 30 juni jl. aan uw Kamer is gestuurd.
De implementatiewet is niet expliciet onderworpen aan een doelmatigheidstoets, maar
de doelmatigheid van de maatregelen in de vierde anti-witwasrichtlijn wordt op verschillende
manieren (periodiek) getoetst. Zie hiervoor het antwoord op vraag 49.
54
De leden van de fractie van GroenLinks vragen hoe het ervoor staat met de capaciteit
van FIU-Nederland. Is FIU-Nederland in staat om de extra hoeveelheid informatie op
een goede manier te verwerken? In hoeverre wordt de capaciteit uitgebreid vanwege
dit wetsvoorstel?
De FIU-Nederland constateert in haar jaarverslag van 2018 een consistente toename
van de aantallen meldingen. De FIU-Nederland geeft aan dat dit een voortdurend zorgvuldige
prioritering vergt van de inzet van de beschikbare capaciteit. Uiteraard is de onderzoekscapaciteit
van de FIU-Nederland gelimiteerd waardoor bewuste keuzes moeten worden gemaakt. Het
is met de huidige capaciteit van de FIU-Nederland niet mogelijk en overigens ook niet
wenselijk alle transacties aan een even diepgaand onderzoek te onderwerpen. De FIU-Nederland
heeft daarom een model van strategische sturing en tactische selectie ontwikkeld waardoor
zoveel mogelijk de juiste zaken kunnen worden onderzocht die bovendien aansluiten
bij de prioriteiten van de afnemende opsporingspartners. Daarnaast zijn de technische
ontwikkelingen binnen de FIU-Nederland er op gericht om innovatieve ICT-matige oplossingen
te vinden voor werkzaamheden die momenteel nog door medewerkers worden verricht. Op
die wijze kan de beschikbare specialistische capaciteit zo effectief mogelijk worden
ingezet voor hoogwaardige analyse en expertise. De FIU-Nederland blijft de aankomende
tijd inzetten op het adequaat beschikbaar stellen van zowel middelen, kennis als menskracht
om een belangrijke bijdrage te kunnen leveren aan het voorkomen en opsporen van witwassen
en financieren van terrorisme. Voor de vraag in hoeverre de capaciteit wordt uitgebreid
vanwege dit wetsvoorstel wordt verwezen naar het antwoord op vraag 52.
§ 4.4. Adviescollege Toetsing en Regeldruk
–
§ 5. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid
55
De leden van de SP-fractie vragen de regering of er onderzoek is geweest onder de
verschillende groepen en organisaties die deze regels zullen moeten uitvoeren en of
hieruit gebleken is dat deze wetgeving afdoende begrijpelijke en uitvoerbaar is.
De wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn breidt het regelgevend kader ter voorkoming
van witwassen en financieren van terrorisme op een aantal punten uit. De wijzigingen
gaan voor het overgrote deel gelden voor instellingen die reeds onder het bereik van
de Wwft vallen, die om die reden reeds bekend zijn met het regelgevend kader. Bovendien
vindt er regelmatig contact plaats met alle instellingen die onder de Wwft vallen,
bijvoorbeeld via de Commissie Meldplicht. Tijdens dergelijke contactmomenten worden
de instellingen geïnformeerd over nieuwe, aankomende ontwikkelingen en kunnen zij
signalen doorgeven over eventuele onuitvoerbaarheid of onbegrijpelijkheid van regels.
Aanbieders van diensten met virtuele valuta’s zullen minder bekend zijn met de regelgeving
ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme, aangezien zij nu nog niet
onder de reikwijdte van de Wwft vallen. Omdat deze aanbieders nu voor het eerst worden
gereguleerd, is er tijdens de totstandkoming van de Implementatiewet contact geweest
om deze aanbieders te informeren over de aanstaande wetgeving. Ook is er op regelmatige
wijze contact geweest met de branchevereniging Verenigde Bitcoinbedrijven Nederland
(VBNL). Tijdens dit contact is niet gebleken dat deze aanbieders de aankomende regelgeving
onbegrijpelijk of onuitvoerbaar vinden. Uit de hoeveelheid ontvangen consultatiereacties
blijkt dat deze aanbieders goed op de hoogte zijn van de aankomende regelgeving. Daarnaast
zal DNB op haar website, als onderdeel van het Open Boek Toezicht, een pagina publiceren
waarin deze aanbieders worden geïnformeerd over het aanstaande toezicht van DNB. Via
deze pagina zal DNB aanbieders van diensten met virtuele valuta’s op de hoogte stellen
van relevante ontwikkelingen en informeren over het registratieproces. DNB wil daarnaast
graag verder in gesprek met deze aanbieders over de eisen die worden gesteld op grond
van de Wwft en de Sanctiewet 1977.
§ 6. Verwerking persoonsgegevens
56
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd of de regering verwacht dat de
voorgestelde «risicogebaseerde benadering» ertoe zou kunnen leiden dat er meer gegevens
gaan worden verzameld dan strikt noodzakelijk, hetgeen op gespannen voet zou staan
met het evenredigheidsbeginsel.
Wwft-instellingen dienen te voldoen aan de verplichtingen van de gewijzigde vierde
anti-witwasrichtlijn. Tot die verplichtingen behoort ook het uitvoeren van cliëntenonderzoek
en het monitoren van transacties. Deze verplichtingen dienen risicogebaseerd plaats
te vinden. Dit betekent dat instellingen het cliëntenonderzoek moeten afstemmen op
de risicogevoeligheid voor witwassen of terrorismefinanciering. Een instelling moet
kunnen aantonen dat de genomen cliëntonderzoeksmaatregelen in verhouding staan tot
het geïdentificeerde witwasrisico of risico op terrorismefinanciering.
Bij het voldoen aan de verplichting tot uitvoeren van cliëntenonderzoek ontkomen Wwft-instellingen
niet aan het verwerken van persoonsgegevens. De bescherming van natuurlijke personen
bij de verwerking van persoonsgegevens is een grondrecht. Dit volgt onder andere uit
artikel 8 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en artikel 16 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. De Europese wetgever heeft dit recht nader ingevuld en genormeerd in de Algemene
Verordening Gegevensbescherming (AVG). De AVG heeft als verordening directe werking
in onze Nederlandse rechtsorde en is zodoende direct van toepassing op de verwerking
van persoonsgegevens door Wwft-instellingen.
Het belang van het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme rechtvaardigt
het verwerken van persoonsgegevens. Door middel van het cliëntenonderzoek verwerven
instellingen onder andere kennis en informatie over de identiteit van de cliënt, diens
uiteindelijk belanghebbende alsmede het doel en de aard van een zakelijke relatie
of incidentele transactie. Die kennis en informatie zijn noodzakelijk om signalen
van witwassen, daaraan ten grondslag liggende basisdelicten, of terrorismefinanciering
vroegtijdig te kunnen herkennen. Uiteraard mag de verwerking van persoonsgegevens
niet onevenredig zijn. Op grond van artikel 34a Wwft mogen instellingen de persoonsgegevens
die zij op grond van de Wwft hebben verzameld alleen verwerken met het oog op het
voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering en niet voor commerciële doeleinden
of andere doeleinden die niet verenigbaar zijn met dat zwaarwegend belang. Ook dienen
instellingen op grond van artikel 34a Wwft, voordat zij een zakelijke relatie aangaan
of een incidentele transactie verrichten, informatie aan de cliënt te verstrekken
over de wettelijke verplichtingen inzake de verwerking van persoonsgegevens met het
oog op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. Er is bij het verrichten
van cliëntenonderzoek geen sprake van ongerichte verwerking maar van een verwerking
die ziet op het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering. De Wwft-toezichthouders
houden toezicht op artikel 34a van de Wwft. De AP houdt bovendien, op grond van de
Uitvoeringswet Algemene verordening gegevensbescherming, in algemene zin toezicht
op de verwerking van persoonsgegevens door private instellingen, zoals Wwft-instellingen.
De AP onderzoekt daarbij ook of Wwft-instellingen niet meer gegevens verwerken dan
nodig en zich houden aan het evenredigheidsbeginsel.
§ 6.1. Persoonsgegevens in het kader van het cliëntenonderzoek
–
§ 6.2. Uitbreiding reikwijdte
–
§ 6.3. Informatie-uitwisseling tussen autoriteiten
–
§ 6.4. Advies Autoriteit Persoonsgegevens
57
De leden van de CDA-fractie constateren dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) parallellen
trekt tussen de ongeldig verklaarde dataretentierichtlijn en de anti-witwasrichtlijn.
De AP roept op om te bevorderen dat het recht op bescherming van persoonsgegevens
in relatie tot de anti-witwasrichtlijn wordt geadresseerd. De leden van de CDA-fractie
vragen de regering in te gaan op de zorgen van de AP ten aanzien van de evenredigheid
van de anti-witwasrichtlijn. Signaleren toezichthouders in andere lidstaten ook dergelijke
problemen rondom de anti-witwasrichtlijn zo vragen de leden van de CDA-fractie. Ook
vragen deze leden of de regering het waarschijnlijk acht dat de anti-witwasrichtlijn
in haar huidige vorm ook ongeldig verklaard kan worden zoals bij de dataretentierichtlijn.
Zo nee, kan de regering motiveren waarom dat gevaar niet bestaat voor de dataretentierichtlijn?
De vergelijking van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn met de dataretentierichtlijn
gaat niet op. De eisen zoals in de richtlijn worden voorgeschreven en die in het wetsvoorstel
worden geïmplementeerd, zijn proportioneel en voldoen aan de voorwaarden die gelden
voor de verwerking van persoonsgegevens. Het voorkomen en bestrijden van witwassen
wordt door alle lidstaten erkend als een zwaarwegend algemeen belang. Het verwerken
van gegevens die noodzakelijk zijn voor dit doel is om die reden evenredig. Er zijn
op dit moment geen rechtszaken bekend waarin dit ter discussie is gesteld. Er bestaat
daarom geen reden om er rekening mee te houden dat de richtlijn om privacy redenen
zou worden ingetrokken. Er zijn ook geen procedures bekend waarin de rechtmatigheid
van de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn ter discussie wordt gesteld. Mij
is niet bekend dat toezichthouders in andere lidstaten soortgelijke zorgen als die
van de AP hebben geuit.
58
De leden van de D66-fractie lezen dat de AP deze implementatiewet een «ruime inmenging»
in het recht op bescherming van persoonsgegevens heeft genoemd. De leden merken op
dat de AP zelden een dergelijke betiteling aan een Implementatiewet geeft. De regering
heeft daarna enkele aanpassingen gedaan. Heeft de regering voorliggende gewijzigde
versie van de implementatiewet nogmaals door de AP laten toetsen en zo nee, is zij
bereid dit nogmaals te doen? De aan het woord zijnde leden vragen de regering tevens
om nader in te gaan op de overeenkomsten die de AP signaleert tussen de dataretentierichtlijn
en onderhavige implementatiewet c.q. de richtlijn waar deze op is gebaseerd. En waar
baseert de regering haar vertrouwen op dat een eventuele juridische aanvechting ervan
een ander lot beschoren zal zijn? Is de regering om op zijn minst te bevorderen dat
het advies om naar vermogen te bevorderen dat in de eerstvolgende evaluatie danwel
verslag verder ten principale zal worden ingegaan op de evenredigheid van de anti-witwasrichtlijn
en het recht op bescherming van persoonsgegevens?
Zoals hiervoor aangegeven gaat de vergelijking van de vierde anti-witwasrichtlijn
met de dataretentierichtlijn niet op. De constatering dat er sprake is van een «ruime
inmenging» in het recht op de bescherming van persoonsgegevens heeft betrekking op
de vierde anti-witwasrichtlijn in zijn geheel, en niet zozeer op dit specifieke wetsvoorstel
dat de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn implementeert. Voorts zij opgemerkt
dat de AP ook een aantal belangrijke verschillen constateert tussen de vierde anti-witwasrichtlijn
en de dataretentierichtlijn. Het verwerken van persoonsgegevens ter naleving van de
verplichtingen in de vierde anti-witwasrichtlijn, zoals het toepassen van cliëntenonderzoek,
dient een doel namelijk het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme.
Bovendien moeten de verplichtingen uit de vierde anti-witwasrichtlijn risicogebaseerd
– en daarmee niet ongericht – worden toegepast. Voorts kent de anti-witwasrichtlijn,
anders dan de dataretentierichtlijn, objectief bepaalde bewaartermijnen. In de dataretentierichtlijn
was geen limiet gesteld aan de bewaartermijn. De vierde anti-witwasrichtlijn verschilt
dus op cruciale onderdelen van de dataretentierichtlijn.
De vierde anti-witwasrichtlijn en de richtlijn ter wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn
zijn voorgelegd aan de Europese toezichthouder voor gegevensbescherming. Deze erkent
dat het belang van de bescherming van het fundamentele recht op privacy en gegevensbescherming
kan botsen met het belang van het voorkomen van witwassen en terrorismefinanciering.
Zij meent echter dat het aan de Europese wetgever is om deze beleidsmatige afweging
te maken. Verder merkt zij op dat elke verwerking van persoonsgegevens moet voldoen
aan de eisen van de AVG en dat het recht op privacy en gegevensbescherming alleen
mag worden beperkt indien dit noodzakelijk is om de door de Unie erkende doelstellingen
van algemeen belang te bereiken. Naar aanleiding van dit advies heeft de EC in de
overwegingen bij de richtlijn expliciet opgenomen dat instellingen zich dienen te
houden aan de AVG als zij persoonsgegevens verwerken ten behoeve van de naleving van
de verplichtingen in de richtlijn. Ook is expliciet opgenomen dat het voorkomen van
witwassen en financieren een zwaarwegend algemeen belang is. Tot slot heeft de EC
nadrukkelijk oog voor de bescherming van persoonsgegevens en de waarborging van het
evenredigheidsbeginsel. Bij het opstellen van het evaluatieverslag over de uitvoering
van de vierde anti-witwasrichtlijn (zie ook de beantwoording van vraag 49), zal de
EC expliciet aandacht geven aan de wijze waarop de in het Handvest erkende grondrechten
en beginselen in acht zijn genomen.
De concrete punten van de AP in het advies worden geadresseerd in het wetsvoorstel.
Voor het overige heeft de AP generieke opmerkingen over het regelgevend kader ter
voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme als geheel en niet op dit specifieke
wetsvoorstel. De Europese toezichthouder voor gegevensbescherming heeft op dit punt
geen onoverkomelijke bezwaren. Bovendien wordt dit punt door de EC meegenomen bij
de evaluatie van de richtlijn. Daarmee zijn alle punten in het AP-advies geadresseerd.
Ik acht het daarom niet nodig om de Implementatiewet nogmaals aan de AP voor te leggen.
De AP heeft hier overigens ook niet om verzocht.
59
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering uitgebreider te reageren
op de adviezen van de AP die niet zijn opgevolgd.
De concrete punten van de AP in het advies zijn geadresseerd in het wetsvoorstel.
Het betreft de punten twee tot en met vier. Zie hiervoor paragraaf 6.4. van het algemene
deel van de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel. In het eerste punt heeft
de AP generieke opmerkingen over het regelgevend kader ter voorkoming van witwassen
en financieren van terrorisme als geheel. De AP heeft onder andere vraagtekens bij
de evenredigheid van het regelgevend kader van de vierde anti-witwasrichtlijn en de
overeenstemming hiervan met de AVG. Zoals hiervoor aangegeven zullen deze punten expliciet
worden meegenomen bij de evaluatie van de vierde anti-witwasrichtlijn door de EC.
60
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of zij de opvatting deelt
dat er in dit wetsvoorstel sprake is van «mass surveillance», waarbij massa’s EU-burgers
en derden worden gemonitord in het kader van het cliëntenonderzoek?
Nee, zoals uiteengezet in de beantwoording van vraag 58, wijkt de vierde anti-witwasrichtlijn
op cruciale punten af van de dataretentierichtlijn. Bovendien heeft de Europese toezichthouder
voor gegevensbescherming, aan wie het voorstel voor deze richtlijn is voorgelegd,
ook niet aangegeven dat hier sprake van is.
61
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat het recht
op inzage zwak is ontwikkeld. Hoe zou dit verbeterd kunnen worden?
Het recht op inzage zoals opgenomen in de AVG geldt ook bij de verwerking van persoonsgegevens
bij de naleving van de verplichtingen op grond van de Wwft. De enige uitzondering
hierop betreft het verstrekken van informatie over meldingen van ongebruikelijke transacties
en overige verstrekte informatie aan de FIU-Nederland. In artikel 39 van de vierde
anti-witwasrichtlijn is een expliciet verbod opgenomen om mededeling te doen aan cliënten
van informatie die is verstrekt aan de FIU-Nederland of onderzoeken die zijn gedaan
naar de cliënt.
62
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of het klopt dat de notificatieverplichting
voor FIU-Nederland zwak ontwikkeld is. Hoe zou dit verbeterd kunnen worden?
In het openbare jaaroverzicht 2018 van de FIU-Nederland is opgenomen dat door de significante
toename van meldingen van ongebruikelijke transacties, de FIU-Nederland zich momenteel
voorbereidt op de bouw van een nieuwe, integrale informatievoorziening. De eerste
stappen hiertoe zijn gezet in 2018 en zullen dit jaar leiden tot het opstarten van
een nieuw project gericht op de ontwikkeling van deze informatievoorziening. Deze
nieuwe informatievoorziening moet ook het verrichten van meldingen aanmerkelijk gebruikersvriendelijker
maken.
63
De leden van de fractie van GroenLinks vragen in hoeverre mensen moeten worden geïnformeerd
over het feit dat hun gegevens zijn geanalyseerd en dat dit niet heeft geleid tot
een strafrechtelijk onderzoek of vervolging.
Noch de FIU-Nederland noch de opsporingsdiensten zijn wettelijk verplicht mensen te
informeren dat een melding van een ongebruikelijke transactie is geanalyseerd, respectievelijk
dat een door de FIU-Nederland verdacht verklaarde transactie, hetgeen een politiegegeven
is, niet heeft geleid tot een strafrechtelijk onderzoek of vervolging. Hierbij zij
opgemerkt dat de mogelijkheden van inzage van politiegegevens en de daarbij behorende
formaliteiten en uitzonderingen, zijn neergelegd in hoofdstuk 4 van de Wet politiegegevens
(Wpg). Voor de verwerking van persoonsgegevens door de FIU-Nederland zijn de relevante
artikelen in voornoemd hoofdstuk van de Wpg van overeenkomstige toepassing verklaard.
64
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering in hoeverre de AP nog bezwaren
heeft bij het huidige (gewijzigde) wetsvoorstel.
Zoals aangegeven in de beantwoording van de vragen 58 en 59 worden alle punten in
het advies van de AP in het wetsvoorstel dan wel op Europees niveau geadresseerd.
Daarmee acht ik de bezwaren van de AP bij het huidige (gewijzigde) wetsvoorstel ondervangen.
65
De leden van de SP-fractie vragen de regering of de huidige invulling van deze wet
zal leiden tot mass-surveillance. Zij vragen of deze vorm van toezicht gebruikt zal
of kan worden voor toezicht op andere activiteiten naast terrorisme en criminaliteit.
Zij vragen hiernaast of dit toezicht ook ingezet kan of zal worden om het massale
ontduiken en ontwijken van belasting via Nederland te bestrijden. Zij vragen hoe lang
deze data bewaard zal worden en hoe omgegaan zal worden met gevoelige informatie zoals
de contributie aan een politieke partij. Zij vragen de regering wat zij gaat doen
om het recht op inzage van deze informatie en de notificatieverplichting van de FIU
sterker te maken. Zij vragen daarbij ook of de regering dit niet zelf moet evalueren
en hoe zij toezicht zal houden op de redelijke en veilige omgang met deze enorme datastromen.
Zij vragen de regering of zij over de gehele wet een evaluatiebepaling kunnen toepassen
voor zowel een evaluatie van de privacyaspecten als een evaluatie van het gehele witwasbeleid.
Ik heb geen aanleiding om te veronderstellen dat deze wet zal leiden tot mass-surveillance.
De gegevens die moeten worden verzameld voor het cliëntenonderzoek worden niet ongericht
verzameld, maar ten behoeve van een welbepaald en nadrukkelijk omschreven en gerechtvaardigd
doel, namelijk het voorkomen van witwassen en financieren van terrorisme. Dit betekent
dat de gegevens niet voor andere doeleinden gebruikt mogen worden. Daarnaast moet
het cliëntenonderzoek risicogebaseerd plaatsvinden: bij cliënten met een laag risico
kan vereenvoudigd cliëntenonderzoek worden toegepast, waarbij minder gegevens hoeven
te worden verzameld. Tot slot kent de vierde anti-witwasrichtlijn objectieve bewaartermijnen:
de gegevens mogen niet langer dan vijf jaar worden bewaard. Uiteraard dienen alle
instellingen die op grond van de richtlijn verplicht zijn tot het verrichten van cliëntenonderzoek
zich te houden aan de AVG. Dit betekent dat zij zich ook moeten houden aan de voorschriften
omtrent de bescherming van bijzondere persoonsgegevens.
Met betrekking tot het recht op inzage en de notificatieverplichting van de FIU-Nederland
wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 61 en 62. Zoals hiervoor aangegeven,
wordt de richtlijn geëvalueerd door de EC waarbij zij uitdrukkelijk aandacht zal besteden
aan de waarborging van de privacyaspecten. De effectiviteit van het gehele anti-witwasbeleid
wordt ook periodiek beoordeeld. Zie hiervoor het antwoord op vraag 49.
§ 7. Consultatie
66
De leden van de D66-fractie vragen de regering toe te lichten waarom van achttien
reacties de afzender niet openbaar wordt gemaakt? Hoe verhoudt zich dit precies tot
de aanbevelingen van de Commissie-De Wit omtrent de transparantie van «buitenparlementaire
beïnvloeding en lobbyactiviteiten»?
De Commissie De Wit heeft de Tweede Kamer aanbevolen om de mogelijkheden te onderzoeken
om de invloed van belanghebbenden op de inhoud en totstandkoming van wet- en regelgeving
transparanter te maken. Zoals aangegeven in mijn Kamerbrief van 22 maart jl.18 inzake de opvolging van de aanbeveling van de Commissie De Wit, richt deze aanbeveling
zich tot de Kamer maar wordt regelgeving op het terrein van de financiële markten
in beginsel altijd openbaar geconsulteerd via www.internetconsultatie.nl om zo de transparantie van het beleids- en wetgevingsproces te vergroten en de publieke
participatie te verbeteren. Geïnteresseerden kunnen via genoemde website concepten
van wet- en regelgeving raadplegen en daarop reageren. Hun reacties worden ook op
die website openbaar gemaakt en kunnen dus door eenieder worden bekeken, tenzij de
betreffende respondent heeft aangegeven dat niet te willen.
Ook de consultatieversies van de Implementatiewet wijziging vierde anti-witwasrichtlijn en de daarbij behorende memorie van toelichting zijn openbaar geconsulteerd via bovengenoemde
website. Daarop zijn in totaal 44 reacties ontvangen. In twaalf gevallen heeft de
respondent aangegeven zijn of haar reactie niet-openbaar te willen maken. In paragraaf
7 van de memorie van toelichting is ingegaan op de wijze waarop met de ontvangen reacties
is omgegaan.
67
De leden van de D66-fractie vragen ten slotte op welke wijze overleg is gevoerd met
het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer over onderhavig wetsvoorstel. En indien
dit heeft plaatsgevonden, vernemen zij graag welke reacties daar zijn ontvangen.
Wetsvoorstellen worden in principe niet apart in het Maatschappelijk Overleg Betalingsverkeer
(MOB) besproken. In het kader van transparantie wordt van de deelnemende MOB-partijen
verwacht dat, indien zij opmerkingen wensen te maken op conceptwetsvoorstellen, zij
dit doen via de reguliere consultatiemogelijkheden.
§ 7.1. Algemeen
68
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering of alle «onuitvoerbare verplichtingen»
die volgens de consultatie nog in het wetsvoorstel zaten, inmiddels zijn aangepast.
Zo niet, welke niet en waarom niet?
Het achterliggende doel van de anti-witwasrichtlijn is om het financiële stelsel van
de Europese Unie te beschermen tegen gebruik ervan voor witwassen of terrorismefinanciering.
Witwassen en financieren van terrorisme zijn veelal grensoverschrijdend waardoor zij
op het niveau van de Unie moeten worden aangepakt. Daarvoor is een minimumniveau van
gelijkwaardige regels voor alle lidstaten vereist. De vierde anti-witwasrichtlijn
bevat dit minimumniveau. Het is dan ook niet toegestaan voor lidstaten om soepelere
regels vast te stellen. Voor zover de richtlijn het toestaat, zijn alle punten uit
de consultatiereacties geadresseerd. In drie consultatiereacties wordt gesproken van
«onuitvoerbaarheid». Het eerste punt van «uitvoerbaarheid» heeft betrekking op een
passage in de memorie van toelichting waarin werd gesteld dat voor elke transactie
de herkomst van de virtuele valuta’s getraceerd moet worden tot de valuta’s kunnen
worden gekoppeld aan een identiteit, account of adres. Deze passage is naar aanleiding
van deze consultatiereacties aangepast naar een minder gedetailleerde en meer risicogebaseerde
benadering. Ten tweede werd in een consultatiereactie gewezen op de «onuitvoerbaarheid»
van de plicht tot transactiemonitoring bij «software» portemonnees. Om die reden is
het onderscheid tussen een bewaarportemonee en een «software» bewaarportemonnee verduidelijkt.
Zie voor een verdere toelichting paragraaf 7.4. van de memorie van toelichting bij
het wetsvoorstel. In de derde consultatiereactie wordt erop gewezen dat het zowel
voor aanbieders van diensten met virtuele valuta’s als voor de FIU-Nederland onuitvoerbaar
is als deze aanbieders alle transacties met virtuele valuta’s moeten melden bij de
FIU-Nederland. De objectieve meldgrenzen voor aanbieders van diensten met virtuele
valuta’s zullen worden opgenomen in de Bijlage indicatorenlijst van het Uitvoeringsbesluit
Wwft 2018. Het implementatiebesluit dat deze objectieve meldgrenzen bepaalt, wordt
op korte termijn geconsulteerd. Het ligt niet voor de hand dat daarin de verplichting
wordt opgenomen om alle transacties te melden bij de FIU-Nederland, aangezien dit
niet strookt met de risicogebaseerde benadering die de richtlijn en de Wwft voorschrijven.
Hiermee zijn alle «onuitvoerbare verplichtingen» in het wetsvoorstel aangepast.
69
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe zij ervoor gaat zorgen dat alle
organisaties die onder de nieuwe wetgeving vallen tijdige, duidelijke, niet versnipperde
informatievoorziening krijgen en niet op hoge snelheid overvallen zal worden door
deze nieuwe regels.
Er vindt op diverse manieren regelmatig contact plaats met instellingen die onder
de Wwft vallen. Zo hebben de ministeries van Financiën en Justitie en Veiligheid via
de Commissie Meldplicht contact met (vertegenwoordigers van) alle instellingen die
onder de Wwft vallen, de Wwft-toezichthouders opsporingsinstanties, De FIU-Nederland
en het Openbaar Ministerie. Ook hebben de toezichthouders zelfstandig regelmatig contact
met de onder hen toezicht staande instellingen. Daarnaast heeft de FIU-Nederland ook
een wettelijke voorlichtingstaak. In die hoedanigheid onderhoudt de FIU-Nederland
contact (relatiebeheer) met de verschillende meldersgroepen van instellingen. Via
deze gremia worden de instellingen geïnformeerd over nieuwe, aankomende ontwikkelingen.
Voor aanbieders van diensten met virtuele valuta’s treft DNB speciale maatregelen,
omdat deze aanbieders voor het eerst moeten voldoen aan deze wetgeving. Voor een verdere
toelichting hierop wordt verwezen naar de beantwoording van de vragen 12 en 55. Overigens
zijn de verplichtingen die voor deze aanbieders gaan gelden, zoals het verrichten
van cliëntenonderzoek en transactiemonitoring, niet nieuw. Dezelfde verplichtingen
gelden al voor een groot aantal andere partijen zoals banken en andere financiële
ondernemingen.
§ 7.2. Technische onvolkomenheden
–
§ 7.3. Vergunningstelsel voor aanbieders van diensten met virtuele valuta’s in de
Wwft
70
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om nader in te gaan op de
kritiek van de RvS. In hoeverre ziet de regering daadwerkelijk af van een vergunningstelsel?
Is een registratieplicht waarbij de toezichthouder eisen kan stellen niet in feite
een vergunningstelsel? Wat is precies het verschil tussen het oude voorstel van de
regering en het huidige voorstel, naast het semantische verschil dat het inmiddels
geen vergunningstelsel meer heet?
Voor de beantwoording van deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 33.
Doel van de registratie is dat DNB een inschatting kan maken van de risico’s op witwassen
en financieren van terrorisme bij de aanbieder en dat DNB zich een beeld kan vormen
of de aanbieder in staat is om te voldoen aan zijn verplichtingen. Dit wijkt af van
een vergunningplicht, waarbij er een beoordeling plaatsvindt van de vergunningseisen
en de toezichthouder beoordeelt of een partij in staat is om te voldoen aan alle eisen
die de wet stelt.
71
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat DNB en AFM aanvankelijk voorstander
waren van een vergunningstelsel, maar dat de RvS heeft aangegeven dat dit niet thuishoort
in deze implementatiewet. Waarom heeft de regering er niet voor gekozen om aan beide
partijen tegemoet te komen door een vergunningstelsel in te voeren via een aparte
wet? Voldoet het huidige wetsvoorstel aan de wens van de RvS of aan de wens van DNB/AFM?
De overweging van de Raad van State om negatief te adviseren over de vergunningplicht
was niet gestoeld op het argument dat een vergunningstelsel niet thuis hoort in de
Wwft, maar op de overweging dat een vergunningstelsel in deze vorm in strijd is met
Europees recht. De redenering van de Raad van State is als volgt. De eisen die in
het wetsvoorstel aan aanbieders van diensten met virtuele valuta’s worden gesteld,
zijn gelijk aan de eisen in de richtlijn. Er is dus sprake van «pure» implementatie,
oftewel, er worden nationaal geen extra eisen gesteld. Volgens de Raad van State acht
de Europese wetgever met de eisen die de richtlijn zijn opgenomen, een registratieplicht
toereikend om de risico’s op witwassen en financieren van terrorisme te ondervangen.
Anders gezegd, de Europese wetgever achtte een vergunningstelsel niet proportioneel.
Omdat bij de implementatie geen extra eisen worden gesteld, is de nationale introductie
van een vergunningstelsel eveneens niet proportioneel. Volgens de Raad van State worden
door een vergunningstelsel onnodige drempels opgeworpen, dat in strijd is met het
Europese beginsel van wederzijdse erkenning. Ook als zonder extra eisen een vergunningstelsel
in een aparte wet of de Wft was opgenomen, zou dit in strijd zijn geweest met Europees
recht.
Dit had anders gelegen als er nationaal wel extra eisen – bovenop de eisen in de richtlijn
– werden gesteld voor deze aanbieders, zoals prudentiële eisen. AFM en DNB hebben
echter in hun advies over de regulering van aanbieders van diensten met virtuele valuta’s
aangegeven dat zij op dit moment geen noodzaak zien om andere eisen te stellen dan
de eisen die uit de wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn volgen. AFM en DNB
zien dus geen aanleiding om bijvoorbeeld prudentiële regels te stellen. Om deze reden
zag het kabinet geen andere mogelijkheid dan het advies van de Raad van State te volgen
en de vergunningplicht te wijzigen in een registratieplicht.
72
De leden van de fractie van GroenLinks constateren dat de regering het eerst wel belangrijk
vond om een vergunningstelsel in te voeren. Wat is er inhoudelijk veranderd aan de
voorkeur van de regering om een vergunningstelsel in te voeren? Of is er in feite
nu alsnog een vergunningstelsel ingevoerd?
Omdat het vergunningstelsel in deze vorm volgens de Raad van State in strijd was met
Europees recht, namelijk in strijd met het beginsel van wederzijdse erkenning, is
de vergunningplicht gewijzigd in een registratieplicht. Zie voor een uitgebreidere
toelichting het antwoord op vraag 71. Voor het materiële verschil tussen een vergunningplicht
en een registratieplicht wordt verwezen naar het antwoord op vraag 33.
§ 7.4. Uitvoering van Wwft-verplichtingen door aanbieders van diensten met virtuele
valuta’s
–
§ 7.5. De aanbieder die zich richt op de Nederlandse markt
–
§ 7.6. Bewijs van inschrijving in het UBO-register
73
De leden van de SP-fractie vragen de regering hoe dit wetsvoorstel samenhangt met
het Ultimate Beneficial Owner (UBO)-register. Zullen deze samen ook ingezet kunnen
worden om belastingontwijking en ontduiking tegen te gaan?
De wijziging van de vierde anti-witwasrichtlijn wordt in Nederland in vier wetsvoorstellen
geïmplementeerd, namelijk een wetsvoorstel om uiteindelijk belanghebbenden van vennootschappen
en andere juridische entiteiten te registreren, een wetsvoorstel om uiteindelijk belanghebbenden
van trusts en soortgelijke juridische constructies te registreren, een wetsvoorstel
dat een verwijzingsportaal bankgegevens mogelijk maakt en het onderhavige wetsvoorstel
waarmee de overige bepalingen worden geïmplementeerd. Tezamen moeten deze wetsvoorstellen
bijdragen aan het nog beter voorkomen en bestrijden van witwassen en financieren van
terrorisme. Belastingontduiking is een van de onderliggende delicten van witwassen
en deze wetsvoorstellen kunnen bijdragen aan de tegengaan daarvan. Zo kan de registratie
van uiteindelijk belanghebbenden inzicht geven in financiële stromen die bij belastingontduiking
betrokken zijn. Daarnaast regelt onderhavig wetsvoorstel dat Wwft-toezichthouders
informatie kunnen delen met onder meer de Belastingdienst en de FIOD ten behoeve van
de onderzoeken en de opsporing van witwassen en de onderliggende delicten.
§ 7.7. Regels met betrekking tot anoniem elektronisch geld
74
De leden van de D66-fractie begrijpen dat onder prepaidkaarten met een beperkte bestedingsmogelijkheid
ook onder meer boekenbonnen vallen. Acht de regering het noodzakelijk om boekenbonnen
aan nadere regelgeving te onderwerpen, gezien het doel van deze implementatiewet om
witwassen en terrorismefinanciering tegen te gaan? Zijn er gevallen uit het verleden
bekend waarbij boekenbonnen zijn gebruikt voor de financiering van terrorisme of voor
witwassen? Welke mogelijkheden ziet de regering om boekenbonnen, maar ook andere cadeaukaarten
en bonnen waarvan te verwachten valt dat deze niet gebruikt zullen worden voor witwassen
en financiering van terrorisme te ontzien in deze implementatiewet? Waarom heeft de
regering niet gekozen voor een minder verstrekkend regime waarbij een beperkt aantal
prepaidkaarten met een hoger risico worden gedefinieerd? Had de regering al in een
eerder stadium scherp dat onder deze bepaling ook cadeaukaarten zoals een boekenbon
konden vallen en heeft de regering dit opgemerkt in het eerdere Europese wetgevingsproces?
Partijen die prepaidkaarten (met elektronisch geld) aanbieden worden gekwalificeerd
als elektronischgeldinstelling. In beginsel is voor de uitgifte van elektronisch geld
een vergunning vereist. De Wft maakt het echter mogelijk om elektronischgeldinstellingen
vrij te stellen van de vergunningplicht. Vrijstelling is onder andere mogelijk indien
de onderneming die het elektronisch geld uitgeeft een beperkte omzet heeft, het gaat
om elektronisch geld dat in Nederland wordt uitgegeven en het gaat om een betaalinstrument
(zoals een prepaidkaart) waar maximaal een bedrag van 150 euro op kan worden opgeslagen.
Partijen die voor deze vrijstelling in aanmerking komen dienen zich te melden bij
DNB. Vrijgestelde elektronischgeldinstellingen zijn ook opgenomen in het openbaar
register van DNB. Voorbeelden van vrijgestelde elektronischgeldinstelling zijn Fashion
Giftcard B.V. en Stichting Nationale Platenbon. De verplichtingen uit de Wwft gelden
echter voor alle elektronischgeldinstellingen, ook als zij zijn vrijgesteld. Deze
verplichting volgt rechtstreeks uit de anti-witwasrichtlijn. Lidstaten kunnen hier
niet vanaf wijken. Vrijgestelde elektronischgeldinstellingen die cadeaubonnen uitgeven,
zijn daarom vanaf bepaalde bedragen gebonden aan de verplichtingen van de richtlijn,
zoals het uitvoeren van het cliëntenonderzoek.
Nederland was zich bewust van de gevolgen van de verscherpte regels voor elektronisch
geld voor cadeaukaarten. Tijdens de onderhandelingen is er geen discussie geweest
over de drempelwaarden voor het uitvoeren van cliëntenonderzoek bij elektronisch geld.
Directe aanleiding voor de aangescherpte regels was het gebruik van anoniem elektronisch
geld bij de terroristische aanslagen in Parijs in 2015, waardoor geen enkele lidstaat
vraagtekens had bij de noodzaak hiervan.
§ 7.8. Derde hoogrisicolanden
–
§ 7.9. Toezicht op aanbieders van omwisseldiensten en bewaarportemonnees
–
§ 7.10. Overgangsrecht voor huidige aanbieders van omwisseldiensten en bewaarportemonnees
75
De leden van de D66-fractie lezen dat er voor aanbieders van omwisseldiensten en bewaarportemonees
een overgangsperiode is voorzien van 6 maanden. Moeten zij binnen die periode ook
al hun cliënten onderworpen hebben aan een cliëntonderzoek? Gezien de ervaring met
invoering van het cliëntonderzoek bij banken, verwacht de regering dat aanbieders
van omwisseldiensten en bewaarportemonees dit in zes maanden hebben afgerond en zo
ja, waar is dit vertrouwen op gebaseerd?
De overgangsregeling geldt voor bestaande aanbieders die voordat de implementatiewet
in werking treedt, een verzoek tot registratie hebben ingediend bij DNB. Deze aanbieders
mogen tot maximaal zes maanden nadat de wet in werking is getreden hun dienstverlening
voortzetten zonder dat zij geregistreerd zijn bij DNB. Tijdens deze zes maanden is
de verplichting om te beschikken over dagelijks beleidsbepalers die betrouwbaar en
geschikt zijn niet van toepassing. Alle overige verplichtingen uit de Wwft gelden
gedurende die zes maanden wel. Dat betekent dat zij, vanaf het moment dat de implementatiewet
in werking treedt, moeten voldoen aan hun verplichtingen op grond van de Wwft. Dit
geldt ook voor het cliëntenonderzoek. De richtlijn bepaalt dat aanbieders van diensten
met virtuele valuta’s vanaf 10 januari 2020 aan de regelgeving moeten voldoen en bevat
geen overgangsrecht. Vanwege de praktische uitvoerbaarheid wordt op dit punt één uitzondering
gemaakt, namelijk voor de verplichting om over betrouwbare en geschikte dagelijks
beleidsbepalers te beschikken. Op deze manier heeft DNB voldoende tijd om alle dagelijks
beleidsbepalers van bestaande aanbieders te onderwerpen aan deze toets.
ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING
76
De leden van de SP-fractie vragen de regering naar de reden voor het frequente gebruik
van de ministeriële regeling en AMvB-bepalingen in deze wet. Zij vragen de regering
of dit frequente gebruik van ministeriële regelingen en AMvB’s gebruikelijk is in
wetgeving. Hierbij vragen zij of dit ook zo is toegepast in de Wft en de rest van
de Wwft en de Wet toezicht trustkantoren. Deze leden vragen hierbij om een uitgesplitste
uitleg per artikel waarom er gekozen is voor het gebruik van de ministeriële regeling
en de AMvB. Zij vragen hierbij of de ministeriële regelingen veranderd kunnen worden
in AMvB’s. Zij vragen de regering bovendien om alle algemene maatregelen van bestuur
voorhangend te maken.
De grondslagen voor lagere regelgeving maken allen onderdeel uit van hoofdstuk 3A,
waarin de registratie van aanbieders van diensten met virtuele valuta’s wordt geregeld.
Bij de wettelijke vormgeving van een vergunningsplicht of registratieplicht is een
aantal als dit niet ongebruikelijk. Hoofdstuk 3A wijkt in dit opzicht niet af van
de Wft en de Wet toezicht trustkantoren die vergelijkbare regimes kennen. Bij de vormgeving
van de registratieplicht zijn de aanwijzingen voor de regelgeving in acht genomen.
Op grond van Aanwijzing 2:35 wordt zeer terughoudend omgegaan met het voorhangen van
amvb’s. Aanwijzing 2.21 bepaalt wat bij wet moet worden geregeld. Voorbeelden zijn
een vergunningstelsel en het toekennen van bevoegdheden. Aanwijzing 2.24 bepaalt wat
in een ministeriële regeling mag worden opgenomen. Het betreft onder andere voorschriften
van administratieve aard, uitwerkingen van details en voorschriften waarvan wordt
voorzien dat zij vaak moeten worden gewijzigd. Deze systematiek is gevolgd bij het
wetsvoorstel. De bepalingen die in een ministeriële regeling zullen worden opgenomen,
zijn van een dermate hoog detailniveau en vragen om periodieke wijziging dat vastleggen
hiervan in een amvb niet wenselijk is. Het betreft bijvoorbeeld een lijst van administratieve
gegevens die aanbieders bij DNB moeten aanleveren als zij zich willen registreren
en de kosten voor het financieel toezicht van eenmalige handelingen (zoals registratie
van de aanbieder). Het voorhangen van de maatregel(en) van bestuur acht ik niet passend.
Bepalingen die in de amvb’s worden opgenomen zijn bepalingen waarbij geen ruimte is
voor het maken van keuzen van beleidsinhoudelijke aard. Bovendien zijn gelijkluidende
regels reeds in bestaande amvb’s vastgelegd, zoals het besluit prudentiële regels
Wft (Bpr) en het Besluit toezicht trustkantoren 2018 (Btt 2018). Een voorbeeld hiervan
is de nadere uitwerking van de regels omtrent de betrouwbaarheid en geschiktheid van
dagelijks beleidsbepalers. Verder wordt het Implementatiebesluit, waarin de amvb’s
worden gewijzigd, openbaar geconsulteerd. Kamerleden kunnen op die wijze kennis nemen
van de voornemens van het kabinet om de grondslagen in te vullen.
BIJLAGE – transponeringstabel
77
Het valt de leden van de D66-fractie op dat de implementatiewetgeving geruime tijd
na het aannemen van de richtlijn naar de Kamer is verzonden. Kan de regering toelichten
wat hier de reden voor is? Hoe wordt gezorgd dat alle artikelen daaruit tijdig worden
omgezet nu deze versnipperd over verschillende wetsvoorstellen bij de Kamer aanhangig
worden gemaakt?
Het is onjuist dat de implementatiewetgeving geruime tijd na het aannemen van de richtlijn
naar de Kamer is verzonden. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen de vierde
anti-witwasrichtlijn (Richtlijn 2015/849) en de richtlijn die de vierde anti-witwasrichtlijn
wijzigt (richtlijn 2018/843) en die ook wel «AMLD5» wordt genoemd. Dit wetsvoorstel
strekt ter implementatie van deze laatste richtlijn.
AMLD5 is op 19 juni 2018 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie en
20 dagen na publicatie in werking getreden, namelijk op 9 juli 2018. Dit betekent
dat de Implementatiewet een jaar na inwerkingtreding van de richtlijn naar de Kamer
is verzonden. Voorafgaand aan indiening bij de Tweede Kamer dient een aantal noodzakelijke
stappen te worden genomen, zoals openbare consultatie, advisering door de AP en de
Raad van State, die allen meerdere maanden in beslag nemen.
AMLD5 wordt met vier wetsvoorstellen geïmplementeerd, namelijk het wetsvoorstel verwijzingsportaal
bankgegevens (artikel 32bis van de richtlijn), de Implementatiewet registratie uiteindelijk
belanghebbenden van vennootschappen en andere juridische entiteiten (artikel 30 van
de richtlijn), de Implementatiewet registratie uiteindelijk belanghebbenden van trusts
en soortgelijke juridische constructies (artikel 31 van de richtlijn) en dit wetsvoorstel
dat de overige bepalingen uit de richtlijn implementeert. De gewijzigde vierde anti-witwasrichtlijnen
kent voor de genoemde artikelen van de richtlijn verschillende inwerkingtredingdata.
De verschillende inwerkingtredingsdata zijn opgenomen in artikel 67 van de richtlijn.
Het verschilt dus per wetsvoorstel wanneer er sprake is van tijdige implementatie.
Dit was één van de overwegingen om de richtlijn middels verschillende wetsvoorstellen
te implementeren. Andere reden is dat de registers voor uiteindelijk belanghebbenden
een aanzienlijke aanpassing van ICT-infrastructuur vergen en de implementatie overwegend
plaatsvindt door middel van het wijzigen van andere wetgeving dan de Wwft. Hetzelfde
geldt ten aanzien van bepalingen omtrent het oprichten van een verwijzingsportaal
bankgegevens. Dit laatste wetsvoorstel was overigens een reeds lopend nationaal traject,
waar de implementatie van artikel 32bis van de richtlijn in is meegenomen.
78
De leden van de fractie van GroenLinks vragen de regering om wat uitgebreider te beargumenteren
waarom voor sommige lidstaatopties niet gekozen is, aangezien de uitleg in de transponeringstabel
aan de korte kant is.
Zie voor een toelichting op de lidstaatoptie van artikel 12 van de richtlijn om anoniem
elektronisch geld volledig te verbieden, de beantwoording van de vragen 22 tot en
met 24. Van de overige lidstaatopties is wel gebruik gemaakt.
OVERIG
79
De leden van de fractie van GroenLinks zijn benieuwd of de regering van plan is de
wet (deels) te evalueren en zo ja, wanneer en op basis van welke criteria.
De regering heeft dit voornemen niet omdat de effectiviteit van het regelgevend kader
ter voorkoming van witwassen en terrorismefinanciering reeds op verschillende niveaus
en periodiek wordt geëvalueerd. Zie voor een uitgebreidere toelichting het antwoord
op vraag 49.
De Minister van Financiën,
W.B. Hoekstra
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën