Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Sneller, Groothuizen en Sjoerdsma over hoe de sterke zekerheidsrechtelijke positie van banken alternatieve financiers belemmert
Vragen van de leden Sneller, Groothuizen en Sjoerdsma (allen D66) aan de Ministers van Financiën en voor Rechtsbescherming en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over hoe de sterke zekerheidsrechtelijke positie van banken alternatieve financiers belemmert (ingezonden 5 juni 2019).
Antwoord van Minister Hoekstra (Financiën), mede namens de Minister voor Rechtsbescherming
en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (ontvangen 27 augustus 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3266.
Vraag 1
Bent u bekend met het artikel «Waarom banken bij faillissementen altijd aan het langste
eind trekken»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de mening dat alternatieve kredietverleners een belangrijke rol kunnen vervullen
in de financiering van ondernemers en dat een gelijk speelveld voor alternatieve kredietverleners
en banken in beginsel het uitgangspunt zou moeten zijn?
Antwoord 2
Zoals ook benadrukt in de agenda Financiële Sector, hecht dit kabinet aan voldoende
diversiteit in de financiële sector. Van belang is dat MKB bedrijven een voldoende
divers financieringslandschap ter beschikking staat, dat voorziet in hun legitieme
kredietbehoeften. Het kabinet zet onder meer in op de kapitaalmarktunie, die hieraan
zal bijdragen.
Vraag 3, 4
Vormt de huidige financieringspraktijk waarbij banken veelvuldig gebruikmaken van
de bankhypotheek, het bankpandrecht en de verzamelpandakte, in uw optiek een belemmering
voor alternatieve kredietverleners, die in ruil voor kredietverschaffing ook zekerheid
behoeven? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe deze belemmering wettelijk zou kunnen
worden tegengegaan?
Hoe kunnen alternatieve kredietverleners volgens u nog voldoende zekerheid voor kredietverstrekking
verkrijgen, als potentiële kredietnemers reeds – overeenkomstig de huidige praktijk
– pand- en hypotheekrechten op al hun bestaande en toekomstige activa hebben moeten
vestigen ten behoeve van een bank?
Antwoord 3, 4
De vragen 3 en 4 lenen zich voor gezamenlijke beantwoording. Om te beoordelen of het
wenselijk is beleidsvoornemens op dit terrein te ontwikkelen, in welke richting dan
ook, is het noodzakelijk om een onderzoek te verrichten naar de wijze waarop de Nederlandse
financieringspraktijk nu werkt. Wij zijn bereid om een opdracht tot een onderzoek
daarnaar te geven, waarbij tevens, mede gelet op de op 18 juni door Uw Kamer aangenomen
motie,2 de zekerheidsstelling bij MKB-financiering aan de orde zal komen. Ik zal Uw Kamer
mededelen hoe de onderzoeksopdracht luidt en aan wie een dergelijke opdracht zal worden
verstrekt, en Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van het onderzoek.
Vraag 5
Wordt de positie van alternatieve kredietverleners meegenomen binnen het wetgevingsprogramma
herijking faillissementsrecht, meer in het bijzonder bij uw overweging of de positie
van banken en andere crediteuren in faillissement aan herijking toe is?
Antwoord 5
In het kader van het laatste wetsvoorstel van het programma herijking faillissementsrecht
is met vertegenwoordigers uit de faillissementspraktijk gesproken over voorstellen
om de effectiviteit en de doelmatigheid van de afwikkeling van een faillissement te
bevorderen.3 Er wordt onder meer bezien of de positie van zekerheidsgerechtigde schuldeisers herijkt
moet worden. U zult binnenkort in de voortgangsbrief van het programma herijking faillissementsrecht
door de Minister voor Rechtsbescherming worden geïnformeerd over de laatste stand
van zaken.
Vraag 6
Kunt u voorts aangeven of u nog voornemens bent het wetsvoorstel Wet opheffing verpandingsverboden
in te dienen, nu de consultatieperiode van dit wetsvoorstel al ruim een half jaar
gesloten is? Zo ja, wanneer bent u voornemens om dit voorstel in te dienen?
Antwoord 6
Op dit moment wordt de laatste hand gelegd aan de verwerking van de reacties die tijdens
de consultatie en de daarop volgende expertmeeting van 23 mei jl. op het voorontwerp
naar voren zijn gebracht. Het streven is om het wetsvoorstel aan te bieden aan de
Afdeling advisering van de Raad van State kort na het zomerreces.
Vraag 7
Kunt u uiteenzetten in welke Europese landen een verpandingsverbod wel respectievelijk
niet is toegestaan, en welke redenen daaraan steeds ten grondslag liggen?
Antwoord 7
Op deze termijn bleek een uitputtend rechtsvergelijkend overzicht zonder uitvoerig
onderzoek niet haalbaar. Wel is navraag gedaan bij andere Europese lidstaten naar
de situatie in hun land. Dit levert het volgende beeld op. In verschillende lidstaten
zijn beperkingen gesteld aan de mogelijkheid onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen
overeen te komen. Dit geldt in ieder geval voor Duitsland, Oostenrijk en het Verenigd
Koninkrijk. Als reden hiervoor wordt met name gegeven dat ondernemingen door dergelijke
bedingen worden beperkt in hun financieringsmogelijkheden.
In o.a. Bulgarije, Malta en Spanje zijn dergelijke bedingen, op grond van de contractvrijheid,
wel onbeperkt toelaatbaar. Dit geldt ook voor Tsjechië, maar wetgeving om hier voor
bepaalde vorderingen verandering in te brengen, wordt overwogen.
Het feit dat onoverdraagbaarheids- en niet-verpandingsbedingen inmiddels in meerdere
lidstaten aan banden zijn gelegd of wetgeving daartoe wordt overwogen, is een extra
reden om ook in Nederland wetgeving op dit punt te entameren. Voorkomen moet worden
dat Nederlandse bedrijven minder financieringsmogelijkheden ten dienste staan dan
bedrijven in de ons omringende landen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.B. Hoekstra, minister van Financiën -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.