Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over de leegloop van oudere leraren in het onderwijs en de effecten op het lerarentekort
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over de leegloop van oudere leraren in het onderwijs en de effecten op het lerarentekort (ingezonden 3 juli 2019).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 26 augustus
2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3506.
Vraag 1
Kent u het bericht «Helft oudere leraren wil eerder stoppen met werken»?1 Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 1
Ja, ik ken het bericht en herken dat de komende jaren veel oudere leraren met pensioen
gaan. Volgens het onderzoek gaat het om ruim de helft van de leraren boven de 57.
In het onderzoek is gevraagd wanneer men met pensioen verwacht te gaan. Goed om te
beseffen dat het verwachtingen zijn, maar het geeft wel een indicatie voor de toekomst.
Hoe dan ook vind ik dat werkgevers er alles aan moeten doen om ervoor te zorgen dat
mensen in het onderwijs met plezier tot de pensioenleeftijd blijven werken. Hiervoor
zijn goede arbeidsvoorwaarden en goed personeelsbeleid nodig. In de cao’s zijn maatregelen
opgenomen om oudere leraren duurzaam inzetbaar te houden. Wat betreft personeelsbeleid
kunnen oudere leraren die niet meer (volledig) voor de klas willen of kunnen staan
een andere rol aannemen, zoals coach voor startende leraren en zijinstromers.
In het onderzoek is werkdruk de meest genoemde reden om eerder te stoppen. Ik vind
ook dat de werkdruk omlaag moet. Gelukkig zijn er ook positieve ontwikkelingen. Zo
heeft het kabinet budget beschikbaar gesteld voor het primair onderwijs om de werkdruk
tegen te gaan en is in de cao voortgezet onderwijs geregeld dat leraren extra ontwikkeluren
krijgen. Dit draagt bij aan verlaging van de werkdruk waardoor leraren mogelijk langer
door kunnen werken.
Vraag 2
Erkent u dat het feit dat oudere leraren eerder met pensioen willen, een zorgelijke
ontwikkeling is die het lerarentekort verergert, met alle consequenties van dien?
Antwoord 2
Allereerst, de groeiende uitstroom van het aantal leraren dat met pensioen gaat is
een belangrijke oorzaak is van de tekorten. In de prognoses is hier rekening mee gehouden.
De prognose van de tekorten verergert dan ook niet op basis van dit onderzoek (zie
ook het antwoord op vraag2. Positief is dat de leeftijd waarop leraren met pensioen gaan de afgelopen jaren
juist iets omhoog is gegaan. Mijn inzet is dat met goed personeelsbeleid en de aanpak
van de werkdruk de trend de komende jaren verder uitgebouwd kan worden.
Vraag 3
Verandert de uitkomst van deze enquête iets aan uw prognose van de lerarentekorten
in het primair en voortgezet onderwijs? Zo ja, kunt u ingaan op de wijziging? Zo nee,
kunt u aangeven welke cijfers u gebruikte om de uitstroom van bijna-AOW-gerechtigde
leraren mee te nemen in de prognoses?
Antwoord 3
De prognoses van de lerarentekorten veranderen niet. De prognoses in het primair en
voortgezet onderwijs zijn mede gebaseerd op de gedragingen van leraren uit het verleden.
Een onderdeel daarvan is de gemiddelde uittredeleeftijd voor pensioen. Voor de leraren
in het primair onderwijs is de gemiddelde uittredeleeftijd, op het vaste meetmoment
1 oktober voor het jaar van uittreden, de afgelopen 10 jaar gestegen van 61,2 in schooljaar
2007/2008 naar 62,3 in 2017/2018.
Vraag 4
Erkent u dat de werkdruk juist deze doelgroep leraren het meest benadeelt? Zo ja,
wat gaat u doen om deze voor hen te verlichten? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4
Ik vind het zorgelijk om te lezen dat deze doelgroep een hoge werkdruk ervaart. Het
kabinet heeft daarom ook middelen beschikbaar gesteld om de werkdruk te verlagen.
De oorzaken van werkdruk verschillen per school en persoon. Zoals bekend zijn schoolteams
zelf aan zet om te bepalen waar ze de werkdrukmiddelen aan besteden.
Verder zal in 2020 een tussenevaluatie plaatsvinden van het werkdrukakkoord waarbij
meer inzichtelijk wordt gemaakt of de inzet van de middelen bijdraagt aan een vermindering
van de werkdruk.
Vraag 5
Kunt u inzichtelijk maken hoeveel scholen, uitgesplitst naar primair en voortgezet
onderwijs, op dit moment gebruikmaken van het generatiepact, en hoeveel niet? Zo nee,
kunt u een inschatting maken?
Antwoord 5
Nee, dat kan ik niet. Deze informatie wordt niet geregistreerd.
Vraag 6
Wat zijn de beweegredenen voor scholen om al dan niet te kiezen voor een generatiepact?
Antwoord 6
Besturen kiezen bijvoorbeeld voor een generatiepact als zij willen dat oudere leraren
langer door blijven werken (met minder uren). Minder werken kan daarnaast ook tot
minder ziekteverzuim leiden. Een andere reden kan zijn om het personeelsbestand te
verjongen.
Vraag 7
Vindt u dat alle leraren gebruik zouden moeten kunnen maken van het generatiepact?
Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om dit te realiseren? Zo nee, waarom niet, meewegend
dat dit een deeloplossing voor het lerarentekort is?
Antwoord 7
Ik vind het belangrijk dat besturen goed personeelsbeleid voeren. Daarbij hoort ook
dat zij hun personeelsvoorziening meerjarig vooruit plannen en het werk voor oudere
leraren aantrekkelijk houden. Hoe besturen dat doen is aan hen. Overigens kunnen alle
oudere leraren in het primair en voortgezet onderwijs gebruik maken van cao-maatregelen
om minder te werken zonder evenredig inkomen te verliezen.
Vraag 8
Deelt u de constatering uit de enquête dat op veel scholen een goed personeelsbeleid
ontbreekt? Zo ja, wat gaat u eraan doen om dit te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Ja, ik vind dat het personeelsbeleid op veel scholen kan worden versterkt. Daar heb
ik bij de actualisatie van de sectorakkoorden ook afspraken over gemaakt met de PO-Raad
en de VO-raad. Daarnaast heb ik onderzoek laten doen naar hoe het personeelsbeleid
in het primair en voortgezet onderwijs beter kan. Het onderzoek over het vo is al
gepubliceerd en die over het po volgt na de zomer3. Om strategisch personeelsbeleid nog verder te stimuleren, werk ik aan een wettelijk
eis voor strategisch personeelsbeleid in het po, vo en mbo. Daarmee krijgt de Inspectie
van het Onderwijs de ruimte om schoolbesturen waar nodig op hun personeelsbeleid aan
te spreken4. In het najaar van 2019 wordt hiervoor een wetsvoorstel aangeboden voor openbare
internetconsultatie.
Vraag 9
Wat is uw reactie op de constatering uit de enquête dat 30% van de ondervraagden die
deze zomer stoppen, nog geen vervanging heeft?
Antwoord 9
Ik vertrouw erop dat het in de meeste situaties lukt om een oplossing te vinden, maar
het lerarentekort blijft zorgelijk. Daarom is de aanpak van het lerarentekort een
prioriteit voor mij. Dit doe ik op landelijk niveau samen met de werkgeversorganisaties,
AVS, CNV, FvOv en de G4. Ook in de regio’s wordt steeds meer samengewerkt tegen het
lerarentekort.
Vraag 10
Bent u bereid met de sector in gesprek te gaan om te bezien of het aanbieden van een
naar eigen keuze in te zetten blijfbonus voor leraren die tegen de AOW-gerechtigde
leeftijd aan zitten een uitkomst kan bieden? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom
niet?
Antwoord 10
Dit laat ik aan de sector zelf over. Personeelsbeleid is een verantwoordelijkheid
van de besturen. Ik vind dat besturen een aantrekkelijke werkgever moeten zijn. Hoe
zij dat doen is aan hen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.