Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Omtzigt, Stoffer, Voordewind, Koopmans, De Roon en Baudet over de uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over eenzijdige resoluties bij de VN
Vragen van de leden Omtzigt (CDA), Stoffer (SGP), Voordewind (CU), Koopmans (VVD), De Roon (PVV) en Baudet (FvD) aan de Minister van Buitenlandse Zaken over uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over eenzijdige resoluties bij de VN (ingezonden 26 juli 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken) (ontvangen 19 augustus 2019).
Vraag 1
Kunt u bevestigen dat Nederland voor de resolutie «Situation of and assistance to
Palestinian women» gestemd heeft in de Economische en Sociale Raad van de Verenigde
Naties?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Is er, behalve deze veroordeling van Israel, nog enig ander land veroordeeld tijdens
deze sessie voor het schenden van vrouwenrechten?
Antwoord 2
Nee.
Vraag 3, 4
Kunt u aangeven hoeveel resoluties in de VN-Mensenrechtenraad en in de Economische
en Sociale Raad Israël veroordelen (in de afgelopen vijftien jaar) en hoeveel resoluties
de vijf meest bekritiseerde landen veroordelen?
Hoe vaak is bijvoorbeeld de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar vrouwen zonder
hun «male guardian» helemaal niets mogen, op de agenda geplaatst en hoe vaak is dat
land veroordeeld?
Antwoord 3, 4
Sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad in 2006 zijn, verdeeld over 41 sessies,
66 resoluties aangenomen die zich richten op de mensenrechtensituatie in de Palestijnse
en andere bezette gebieden. In de Economische en Sociale Raad zijn in de periode 2005–2019
dertig resoluties aangenomen met betrekking tot de positie van Palestijnse vrouwen
en de sociaaleconomische situatie in de door Israël bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem.
In deze periode zijn tachtig resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in
Syrië, Soedan,
Myanmar, Democratische Republiek Congo en Noord-Korea. Zorgen over de mensenrechtensituatie
in Saoedi-Arabië worden frequent aan de orde gesteld in verklaringen van onder meer
de Europese Unie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Maart jongstleden werd
een sterk politiek signaal afgegeven met een verklaring van 36 landen, waarin de positie
van vrouwen, vrouwelijke mensenrechtenactivisten in het bijzonder werd benadrukt.
Vraag 5, 6
Acht u dit proportioneel?
Hoe heeft de regering elk van de twee punten van de aangenomen motie-Van der Staaij
c.s. (34 775, nr. 44), uitgevoerd in de VN-organen waarin Nederland vertegenwoordigd is, daar waar die
motie de regering in 2017 opriep om
(1) in VN-verband actief stelling te nemen tegen lidstaten in VN-organisaties die disproportioneel
agenderen tegen Israël, en
(2) zoals de Nederlandse regering eerder gedaan heeft, onrechtvaardige resoluties af te
wijzen?
Kunt u bij beide agendapunten voorbeelden geven?
Antwoord 5, 6
Het kabinet vindt het onbevredigend dat Israël disproportioneel veel vaker genoemd
wordt in resoluties binnen de Verenigde Naties dan sommige andere landen waar mensenrechten
onder grote druk staan. Het kabinet zet zich daarom in om deze disproportionele aandacht
te verminderen en voert daarbij de motie-Van der Staaij uit, zoals aangegeven in eerdere
Kamerbrieven hieromtrent, bijvoorbeeld de brief van 19 september 2018 (kenmerk 23 432 nr. 471) en in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Ten Broeke
en Van Helvert (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2017–2018, met volgnummer
915, d.d. 19 januari 2018).
Het kabinet beoordeelt ieder voorgesteld besluit van een internationale organisatie
op zijn merites. Uitgangspunten daarbij vormen het internationaal recht, het regeerakkoord,
waarin wordt aangegeven dat het kabinet de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse
Autoriteit benut voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing,
en het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, zoals vastgesteld
in Raadsconclusies. Internationaalrechtelijke uitgangspunten zijn leidend bij de beoordeling
van voorgestelde resoluties en andere besluiten waarin de status van de door Israël
bezette gebieden (Golan, Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem,
en Gaza) centraal staat. Het uitspreken van Nederlandse zorgen over disproportionele
aandacht laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet
zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Uit overwegingen zoals hierboven weergegeven, heeft Nederland zich het afgelopen jaar
onthouden van stemming in de Wereldgezondheidsraad over een resolutie over de gezondheidssituatie
in de door Israël bezette gebieden. Nederland was geen lid van de Mensenrechtenraad
toen daar in maart jl. diverse resoluties met betrekking tot het Midden-Oostenvredesproces
werden aangenomen. Nederland was afgelopen jaar ook geen lid van de Uitvoerende Raad
van UNESCO, waar ook dit jaar verschillende resoluties konden worden aangenomen zonder
discussie nadat Israël en de Palestijnse Autoriteit hierover afspraken gemaakt hadden.
In ECOSOC heeft Nederland voor een jaarlijks terugkerende resolutie over de rechten
van Palestijnse vrouwen gestemd. Afgelopen jaren diende de Palestijnse Autoriteit
deze resolutie eveneens in ter adoptie door de Commission on the Status of Women (CSW). Deze resolutie werd voorheen ieder jaar aangenomen in CSW en ECOSOC, ongeacht
de positie van de EU. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, in onderhandelingen
de Palestijnse Autoriteit ervan weten te overtuigen de resolutie niet meer in CSW
te agenderen en ter stemming te brengen en de inhoud van de resolutie aan te passen.
Mede door de Nederlandse inspanning is de tekst van de overgebleven resolutie meer
gebalanceerd geworden en wordt de Secretaris Generaal niet langer gevraagd een apart
rapport te schrijven over de situatie van Palestijnse vrouwen. Voorbeelden van de
inhoudelijke verbetering zijn het feit dat de bezetting niet langer «het» grootste
obstakel voor het verwezenlijken van situatie van Palestijnse vrouwen wordt genoemd,
en daarnaast wordt verwezen naar de verplichtingen waaraan de Palestijnse Autoriteit
zich gebonden acht – waar eerder alleen Israël werd aangesproken.
De onderhandelingsinzet van de EU, waaronder de inzet van Nederland, heeft ertoe geleid
dat de resolutie alleen in ECOSOC is geagendeerd en de inhoud evenwichtiger is geworden.
Zonder actieve bemoeienis zou de resolutie opnieuw in CSW en ECOSOC zijn aangenomen,
zonder inhoudelijke verbeteringen. Nederland heeft, samen met het merendeel van de
Europese leden van de ECOSOC, daarom voor deze resolutie gestemd.
Het terugdringen van het aantal stemmingen over resoluties en de inhoudelijke verbetering
is een positieve stap, maar nog niet voldoende. Het is onverkwikkelijk dat binnen
de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi
Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Nederland zal zich daarom actief blijven inzetten
om disproportionele aandacht tegen te gaan in de VN en voor het verminderen van het
aantal resoluties over Israël en de bezette gebieden. Tevens zal Nederland zich blijven
inzetten voor het brengen van meer inhoudelijke balans in resoluties over het Midden-Oosten
Vredesproces, zodat niet langer uitsluitend het handelen van een partij belicht wordt.
In de Mensenrechtenraad zal Nederland zich inzetten voor het afbouwen van het specifieke
agenda-item over Israël en de bezette gebieden. Nederland zal (concept)resoluties
in internationale mensenrechtenfora op de eigen merites blijven beoordelen, rekening
houdend met de daadwerkelijke mensenrechtensituatie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.