Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Alkaya en Van den Hul over leefbaar loon in de kledingindustrie
Vragen van de leden Alkaya (SP) en Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking over leefbaar loon in de kledingindustrie (ingezonden 6 juni 2019).
Antwoord van Minister Kaag (Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking) (ontvangen
24 juli 2019).
Vraag 1
Kunt u reageren op het rapport van de Schone Kleren Campagne over het feit dat grote
kledingverkopers nauwelijks kunnen aantonen dat degenen die hun product maken een
leefbaar loon ontvangen, terwijl zij dit wel als doel benoemen voor hun inkoopbeleid?1
Antwoord 1
Het rapport heeft het beleid van twintig modemerken onderzocht, waaronder twee Nederlandse
merken, C&A en G-Star, die onder het Nederlandse Convenant Duurzame Kleding en Textiel
(hierna: het textielconvenant) vallen. Het kabinet betreurt de situatie die het rapport
beschrijft en deelt de opvatting van de Schone Kleren Campagne dat kledingmerken concrete
stappen moeten zetten om de kloof tussen feitelijke lonen en leefbare lonen te dichten.
Dat is ook de afspraak in het Nederlandse textielconvenant. Zie hiervoor ook de antwoorden
op de Kamervragen van 23 november 2018 over het leefbaar loon beleid van H&M (Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 741).
Vraag 2
Wat onderneemt u om leefbare lonen in de productielanden op de agenda te krijgen?
Welke resultaten zijn op dit vlak te benoemen? Is een eventueel gebrek hieraan aanleiding
om uw beleid te wijzigen?
Antwoord 2
Leefbaar loon en leefbaar inkomen is een beleidsprioriteit binnen de BHOS-agenda.
Voor de uitvoering van deze agenda wordt samengewerkt met de ILO, het partnerschap
van Fair Wear Foundation, CNV Internationaal, Mondiaal FNV en de Schone Kleren Campagne.
Ook binnen het IMVO-textielconvenant, gericht op de Nederlandse markt en waarbij de
overheid partij is, is leefbaar loon een prioritair thema. Het Convenant zoekt internationale
samenwerking en opschaling met bestaande initiatieven, waaronder ACT2.
Daarnaast agendeert het kabinet het onderwerp rechtstreeks bij overheden van productielanden.
De inzet vanuit het kabinet op leefbaar loon richt zich voornamelijk op de landen
Bangladesh, Cambodja, Ethiopië, India, Indonesië, Myanmar en Vietnam. In Ethiopië,
India, Indonesië en Vietnam werkt de ILO met steun van Nederland aan een methode voor
berekening van kosten van levensonderhoud, als basis voor de bepaling van het niveau
van het wettelijk minimumloon. De ILO betrekt daarbij overheden, werkgevers en vakbonden.
Nederland en de ILO spannen zich in om onder andere in de textielsector inkopende
merken bij dit project te betrekken, ter bevordering van afspraken over lonen die
de kosten van levensonderhoud van werknemers kunnen dekken.
Hoewel de betaling van een leefbaar loon geen eenvoudige kwestie is, ziet het kabinet
dat kennis over het onderwerp toeneemt en de noodzaak van leefbaar loon steeds meer
wordt erkend, zowel door overheden als bedrijven. Het kabinet ziet dan ook de eerste
voorzichtige positieve ontwikkelingen, met name waar het gaat om de verhoging van
minimumlonen. Zo zal Ethiopië naar verwachting in 2020 voor het eerst een minimumloon
invoeren. In India wordt de benchmark voor kosten van levensonderhoud besproken als
basis voor verhoging van het minimumloon. En in Vietnam overweegt de overheid in de
arbeidswet vast te leggen dat er bij de vaststelling van het wettelijk minimumloon
rekening moet worden gehouden met de kosten van levensonderhoud.
Het kabinet ziet daarom op dit moment geen aanleiding om de koers van haar beleid
te wijzigen.
Vraag 3
In hoeverre zijn leefbare lonen onderdeel van het convenant Duurzame kleding en textiel?
In hoeverre zijn de hierover in het convenant opgenomen regels afdwingbaar?
Antwoord 3
Het thema leefbaar loon is een van de negen prioritaire thema’s in het textielconvenant.
De convenantspartijen hebben afgesproken ernaar te streven dat in 2020 een leefbaar
loon in de productie- of toeleveringsketen wordt betaald. Deze ambitieuze doelstelling
vergt van aangesloten bedrijven dat zij zich maximaal moeten inspannen voor leefbare
lonen. Hieronder valt dat bedrijven het risico op het niet betalen van een leefbaar
loon moeten identificeren, mitigeren en voorkomen, bijvoorbeeld aan de hand van hun
inkoopprocessen. Ook worden de bedrijven geacht de kloof tussen gangbare lonen en
leefbare lonen bij hun producenten in beeld te brengen en te overbruggen. Het textielconvenant
heeft een klachten- en geschillenmechanisme, voor het geval dat afspraken niet worden
nagekomen. Dat betreft ook de afspraken over leefbare lonen. Deze zomer moeten de
bedrijven in hun actieplannen aangeven welke acties met betrekking tot leefbaar loon
zij zullen ondernemen. De voortgang hiervan wordt jaarlijks gemonitord.
Daarnaast voeren convenantspartijen gezamenlijk, en in samenwerking met (internationale)
steunbetuigers, een project uit gericht op leefbaar loon. Binnen dit project hebben
bedrijven een training gevolgd over leefbaar loon. Deze training is verplicht voor
alle bij het convenant aangesloten bedrijven. De training ondersteunt bedrijven bij
het vormgeven van hun acties ten aanzien van leefbare lonen. Ook worden dit jaar trainingen
gegeven aan productielocaties in de keten van Nederlandse textielmerken.
Vraag 4
Neemt u leefbare lonen op in uw evaluatie van het convenantenbeleid en bent u bereid
het bieden van een leefbaar loon op te nemen als afdwingbaar criterium in eventuele
wetgeving die gaat volgen op dit beleid?
Antwoord 4
De evaluatie van het convenantenbeleid is erop gericht om inzicht te krijgen in de
resultaten van de IMVO-convenanten en de mate waarin deze de implementatie van de
OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven in hoog risicosectoren bevorderen. Resultaten
op het gebied van leefbaar loon maken daar deel van uit, zeker voor de convenanten
die aparte afspraken over leefbaar loon hebben gemaakt. Op basis van deze evaluatie,
en andere onderzoeken, consultaties en kennissessies, wil het kabinet bezien of en
zo ja, welke aanvullende maatregelen nodig zijn binnen een verbeterd IMVO-beleid.
Vraag 5
Kunt u aangeven hoe de kostprijs van kledingstukken in productielanden zich verhouden
tot de verkoopprijs in Nederlandse winkels? Zou het bieden van een leefbaar loon in
een land als Bangladesh tot significante prijsverhogingen leiden? Zo ja, wie profiteert
hier het meest van in de keten en ziet u mogelijkheden om verkoopprijzen gelijk te
houden bij het bieden van een leefbaar loon?
Antwoord 5
Kledingmerken stellen zelf hun winkelprijzen vast. Die prijzen lopen sterk uiteen.
Fair Wear Foundation geeft aan dat zij in de textielsector waarnemen dat de kostprijs
per schakel percentagegewijs verder verhoogd wordt. Ze schatten hierbij in dat tussen
de kostprijs van een kledingstuk in een productieland en de verkoopprijs in de Nederlandse
winkels een prijsverhoging met een factor zes zit. Aangezien de looncomponent maar
een deel uitmaakt van de kostprijs, hoeft een verhoging hiervan niet per definitie
tot een significant hogere prijs te leiden. Naast leefbare lonen kunnen zowel andere
sociaal- en milieu gerelateerde kosten als kosten in de schakels voorafgaand aan de
fabriek, leiden tot een verhoging van de kostprijs.
Omdat elk kledingmerk haar keten anders heeft georganiseerd is niet te zeggen welke
schakel in de keten het meest profiteert van het verhogen van de verkoopprijs in de
textielfabriek. Daarbij wordt de kostprijsverhoging door de keten heen niet alleen
veroorzaakt door winstopslag, maar ook door zaken als invoerheffingen en BTW.
Er zijn evenwel voorbeelden van bedrijven die zorgen voor koopkrachtverbetering van
werknemers zonder dat de kosten hiervan verder in de keten tot (grote) prijsverhogingen
leiden. Dit kan bijvoorbeeld door het financieren van voorzieningen als gezondheidszorg,
onderwijs, huisvesting of transport voor werknemers. Kledingmerken kunnen ook het
aantal schakels in de keten verminderen door werkzaamheden zelf uit te voeren, of
andere voorwaarden stellen aan het verdienmodel van een ketenpartij. Om de verhoging
van winkelprijzen als gevolg van het betalen van leefbare lonen beperkt te houden,
zouden textielbedrijven meer met genoemde alternatieven kunnen experimenteren. Merken
kunnen er uiteraard ook voor kiezen de consequentie van hogere kosten voor hun rekening
te nemen en deze al dan niet door te berekenen in de winkelprijs. Er zijn voorlopers
die deze keuzes maken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.