Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over de verkoop van nazipropaganda via internet
Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de verkoop van nazipropaganda via internet (ingezonden 7 juni 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 11 juli 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3224.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nazi-spullen zijn gewoon te koop bij webshop AliExpres»?1
Antwoord 1
Ja, ik ben bekend met het bericht.
Vraag 2
Is de verkoop van nazipropaganda in Nederland verboden? Zo ja, op grond van welke
wettelijke bepaling? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 2
In artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is onder meer en voor zover hier
van belang strafbaar gesteld het anders dan ten behoeve van zakelijke berichtgeving
verspreiden of ter verspreiding in voorraad hebben van voorwerpen waarin een discriminerende
uiting is vervat. Het verkopen van nazivoorwerpen kan onder de strafbaarheid zoals
bedoeld in dit artikel vallen. Of het verkopen van de voorwerpen daadwerkelijk strafbaar
is, dient van geval tot geval te worden beoordeeld, met inachtneming van de vaste
jurisprudentie.
Indien uitlatingen in het openbaar gedaan worden, bijvoorbeeld door het plaatsen van
afbeeldingen van de te verkopen voorwerpen op internet, kan er daarnaast sprake zijn
van strafbaarheid op grond van bijvoorbeeld artikel 137c Sr (groepsbelediging), artikel
137d Sr (aanzetten tot haat, discriminatie of gewelddadig optreden), opruiing (artikel
131 Sr) of een ander uitingsdelict. Hierbij geldt eveneens dat van geval tot geval
beoordeeld dient te worden, met inachtneming van de vaste jurisprudentie, of van strafbaarheid
sprake van is.
Vraag 3
Wat is de stand van de jurisprudentie ten aanzien van het verkopen van nazipropaganda,
onder andere wat betreft artikel 137e van het Wetboek van Strafrecht?
Antwoord 3
De verkoop van nazipropaganda is niet per definitie verboden; veel is afhankelijk
van de context waarin dit gebeurt. Dit blijkt ook uit de jurisprudentie. De voorwerpen
dienen volgens de Hoge Raad niet alleen op zichzelf te worden bezien, maar ook in
de gegeven omstandigheden van het geval en in het licht van mogelijke associaties
die zij wekken.2 De bijzondere omstandigheden van een concreet geval kunnen overigens ook leiden tot
het oordeel dat er geen dwingende behoefte is tot veroordeling voor het in voorraad
hebben van voorwerpen met (bijvoorbeeld) een antisemitisch karakter.3 Het ging in dat arrest om de verkoop van een oorspronkelijk exemplaar van «Mein Kampf»
in een antiquariaat. In een arrest van de Hoge Raad van 29 mei 2012 kwam de beoordeling
van verschillende nazidolken aan de orde.4
Vraag 4, 5
Deelt u de mening dat door de verkoop van dergelijke posters antisemitisme, (groeps-)belediging
of haatzaaien bevorderd worden? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat, gezien het bestaande antisemitisme en de opkomst van extreemrechtse
bewegingen waaronder alt-right, van de verspreiding van dit soort spullen een volkomen
verkeerde invloed kan uitgaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 4, 5
Ik acht de verkoop van antisemitisch getinte posters om redenen anders dan educatie
of cultureel-historische motieven ongewenst en discriminatoir. Ik deel de mening dat
van de verspreiding van dit soort voorwerpen voor andere doeleinden dan hiervoor genoemd
een verkeerde invloed kan uitgaan. Dat geldt des te meer als zij in extreemrechtse
kring circuleren, aangezien aangenomen mag worden dat zij dan bedoeld zijn om de eigen
denkbeelden te bevestigen of te versterken. In voorkomende gevallen zal het Openbaar
Ministerie bij de verspreiding van dergelijk materiaal conform de aanwijzing discriminatie5 optreden.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.