Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Haga en Bosman over het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie
Vragen van de leden Van Haga en Bosman (beiden VVD) aan de Ministers van Defensie en van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat over het kabinetsbeleid ten aanzien van de defensie-industrie (ingezonden 21 februari 2019).
Antwoord van Minister Blok (Buitenlandse Zaken), van Minister Kaag (Buitenlandse Handel
en Ontwikkelingssamenwerking), van Minister Bijleveld-Schouten (Defensie) en van Staatssecretaris
Keijzer (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 18 september 2019). Zie ook Aanhangsel
Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2450.
Vraag 1
Herinnert de Minister van Defensie zich de volgende uitspraak: «We moeten in staat
zijn om ons eigen grondgebied te beschermen. Daarvoor heb je ook een stabiele basis
aan kennis nodig, aan technologie en aan industriële capaciteiten»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zixh de volgende uitspraak:
«Ank en ik delen het Oranjegevoel. [...] We mikken op waar we sterk in zijn, omdat
het in het belang is van de nationale veiligheid»?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Herinnert u zich de uitspraak van het kabinet in het begeleidend schrijven bij de
Defensie Industrie Strategie dat de Nederlandse defensie-industrie moet worden «versterkt,
beschermd en internationaal gepositioneerd»?3
Antwoord 3
Ja.
Vraag 4
Herinnert u zich de oproep van de vorige Commandant der Strijdkrachten aan de Nederlandse
defensie-industrie om te ondersteunen bij innovatie en het onderhoud van defensiematerieel?4
Antwoord 4
Ja.
Vraag 5
Klopt het dat u zich, samen met de bewindspersonen van Justitie & Veiligheid en Economische
Zaken & Klimaat, «flink heeft ingezet om het thema «veiligheid» toe te voegen aan
het topsectorenbeleid van de overheid»?5
Antwoord 5
Ja.
Vraag 6
Klopt het dat het doel van het topsectorenbeleid onder andere is om het innovatie-
en concurrentievermogen van het Nederlandse bedrijfsleven, in het bijzonder die sectoren
waarin Nederland uitblinkt, te versterken? Kan uit de in de vorige vraag geciteerde
inzet worden opgemaakt dat het kabinet ook de ambitie heeft om het innovatie- en concurrentievermogen
van de defensie-industrie en andere bij de veiligheid van Nederland betrokken sectoren
te versterken?
Antwoord 6
Ja.
Vraag 7
Is het kabinet, gegeven de bovengenoemde uitspraken en inspanningen, van mening dat
de defensie-industrie niet alleen bijdraagt aan het verdienvermogen van en de werkgelegenheid
ín Nederland, maar bovenal bijdraagt aan het veilig houden van Nederland?
Antwoord 7
Ja.
Vraag 8
Herinnert u zich de volgende constatering van de directie Internationaal Onderzoek
en Beleidsevaluatie (IOB), de evaluatiedienst van het Ministerie van Buitenlandse
Zaken: «Vanaf 2015 is het vooral Nederland geweest dat vergunningsaanvragen heeft
geweigerd: 7 van de 17 denials in 2015 en 11 van de 12 in 2016. Dit kan worden gezien
als een indicatie van het strengere en restrictievere beleid van Nederland ten opzichte
van andere EU-lidstaten»?6
Antwoord 8
Ja.
Vraag 9
Kan de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich herinneren dat zij impliceerde
geen aanwijzingen te hebben dat Nederland een restrictiever wapenexportbeleid hanteert
dan de landen om ons heen, blijkens de volgende reactie: «Het lastige daarvan is dat
dit altijd beweerd wordt maar dat wanneer je vervolgens vraagt om rugnummers, je die
niet krijgt»?7 Is zij, gegeven de constatering van de IOB, thans van mening dat die «rugnummers»
wel degelijk voorhanden zijn?
Antwoord 9
Het IOB onderzoek stelt dat de EU lidstaten bij de toepassing van de acht criteria
van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport (EUGS) ieder hun eigen afwegingen
blijven maken tussen strategische en veiligheidsaspecten, economische belangen en
ethische criteria. IOB stelt dat het resultaat is dat er grote verschillen blijven
bestaan in de implementatie van het EUGS en de daadwerkelijke export naar gevoelige
bestemmingslanden. Nederland voerde volgens IOB in de periode 2009–2016 een verhoudingsgewijs
strikt exportcontrolebeleid voor de levering van militair materieel aan Egypte, Jemen,
Saoedi-Arabië en de VAE. Dat betekent echter niet dat het Nederlandse beleid in alle
gevallen restrictiever is dan de landen om ons heen.
Vraag 10
Is het kabinet van mening dat de Franse regering zich niet aan de acht criteria houdt,
zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport?8
Antwoord 10
Nee. Dat er verschillen bestaan ten aanzien van de manier waarop de criteria worden
geïnterpreteerd betekent niet dat een lidstaat zich niet houdt aan de afspraken binnen
het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Lidstaten zijn zelf verantwoordelijk voor de beoordeling
van vergunningaanvragen. Zolang dat het geval is kan het voorkomen dat lidstaten de
criteria verschillend toepassen. Daar zijn meerdere redenen voor. Zo putten lidstaten
uit verschillende (vertrouwelijke) bronnen, waardoor zij niet altijd over dezelfde
informatie beschikken ten tijde van de toetsing.
Vraag 11
Is het kabinet van mening dat een andere regering van een EU-lidstaat zich niet aan
de acht criteria houdt, zoals vermeld in het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake
wapenexport? Zo ja, welke regering?
Antwoord 11
Nee. Zie voor verdere toelichting het antwoord op vraag 10.
Vraag 12
Deelt het kabinet de analyse dat er op dit moment géén sprake is van een gelijk speelveld
in de Europese defensiemarkt?
Antwoord 12
Helaas is het gelijke speelveld niet volmaakt. Er bestaan verschillen in de mate van
striktheid waarmee EU-lidstaten de acht criteria toepassen. Indien deze uiteenlopende
striktheid ertoe leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder
door een andere EU-lidstaat is afgewezen, heeft dat een negatieve uitwerking op het
gelijke speelveld. Het kabinet acht dit onwenselijk en streeft daarom naar harmonisatie
in EU-verband, o.a. met behulp van het EU-consultatiemechanisme: als een EU-lidstaat
een vergelijkbare aanvraag in behandeling heeft welke eerder door een andere lidstaat
is afgewezen, moet de behandelende lidstaat de afwijzende lidstaat immers consulteren.
Het kabinet grijpt dergelijke consultaties aan om afwijzingsgronden bij alle EU-partners
te benadrukken. Nederland doet dit steevast uitgebreid en transparant, en benadrukt
in EU-verband het belang hiervan regelmatig. Op deze wijze draagt Nederland bij aan
een zorgvuldige en consequente toepassing van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake
wapenexport.
Het kabinet streeft er naar dat de gezamenlijke lat omhoog wordt gebracht. Verdere
harmonisatie moet niet leiden tot een minder strikte toetsing, zoals ook werd benadrukt
door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het
VAO Wapenexport op 20 februari jl.
Ten slotte roept het kabinet EU-lidstaten regelmatig op om, ten aanzien van bij de
oorlog in Jemen betrokken landen, een net zo restrictief wapenexportbeleid te hanteren
als Nederland. De Minister-President riep daartoe op tijdens de Europese Raad van
18 oktober 2018 (conform de motie-Van Ojik c.s. van 17 oktober 2018, Kamerstuk 21 501-20, nr. 1368). De Minister van Buitenlandse Zaken deed hetzelfde tijdens een zitting van de Veiligheidsraad
van de Verenigde Naties in november 2018 (conform motie-Sjoerdsma van 14 november
2018, Kamerstuk 21 501-02, nr. 1924) en meest recentelijk tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 18 maart jl.
Vraag 13
Deelt het kabinet de vrees dat het relatief strenge exportvergunningenbeleid, zoals
geconstateerd door onder andere de IOB, flinke gevolgen kan hebben voor het concurrentievermogen
van de Nederlandse defensie-industrie, zolang andere EU-lidstaten de acht wapenexportcriteria
anders interpreteren en de defensie-industrie zo orders blijft verliezen aan concurrenten
uit andere EU-lidstaten?
Antwoord 13
Als de uiteenlopende striktheid waarmee lidstaten de acht criteria toepassen ertoe
leidt dat de ene EU-lidstaat een vergunningaanvraag toekent die eerder door een andere
EU-lidstaat is afgewezen, kan dat zo zijn.
Vraag 14
Herinnert de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat zich de volgende uitspraak:
«De door producent Lockheed Martin aangeboden overdracht is een mijlpaal voor defensie.
Tegelijkertijd markeert dit moment een miljarden impuls voor onze economie en werkgelegenheid.
Nederlandse ondernemers en kennisinstellingen van MKB tot grootbedrijf maken hightech
onderdelen en systemen voor de F-35 of nemen straks het onderhoud op zich. Dit is
een uitstekend voorbeeld van hoe internationale samenwerking bijdraagt aan onze eigen
economie»?9
Antwoord 14
Ja.
Vraag 15
Kan uit de in de vorige vraag geciteerde lofzang, maar ook uit andere uitspraken van
de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat10, worden opgemaakt dat het kabinet niet alleen de F-35, maar ook de betrokkenheid
van het Nederlandse bedrijfsleven bij de ontwikkeling van groot belang vindt?
Antwoord 15
Ja.
Vraag 16
Klopt het dat, indien bedrijven die een deel – minimaal 10 procent – van hun omzet
uit defensie-gerelateerde projecten halen op basis van uitsluitingsgrond 8 van de
FMO-uitsluitingslijst, zij geen gebruik kunnen maken van het Dutch Trade and Investment
Fund (DTIF)?11
Antwoord 16
Dat klopt. Op het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF) is de FMO uitsluitingslijst van toepassing. Op basis van deze uitsluitingslijst
zijn bedrijven uitgesloten van financiering door DTIF, als zij 10% of meer van hun
totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie». Op dit moment beziet het kabinet echter of de handelsinzet voor de defensiesector
op dit punt in het licht van de DIS kan worden aangepast op een manier die recht doet
aan internationale afspraken op het terrein van financiering en geldende wapenexportrestricties.
Vraag 17
Kunt u de Kamer een lijst doen toekomen van alle instrumenten die gebruikmaken van
de zogeheten «FMO uitsluitingslijst», die deel uitmaakt van de voorwaarden van onder
andere DTIF? Zijn er daarnaast andere instrumenten met betrekking tot handelsbevordering
die bedrijven met defensie-gerelateerde activiteiten direct of indirect uitsluiten
van toegang tot het instrumentarium?
Antwoord 17
De FMO uitsluitingslijst is van toepassing op alle internationale handelsinstrumenten
van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, zoals het DGGF
(incl. DTIF), PIB, PSI, ORIO, DRIVE, D2B, FDOV, FDW (incl. Ghana Wash Window), 2g@there,
OSLS&H4D, TF Water Programma’s (Partners voor Water, DSS, Water OS), Energie en Klimaat
(AEF, Endev, Clean Cooking), FBK, EPRM, CT, SDGP, FVO, DHK, DHI, SIB, IDF, PDF, en
DA. Zie ook het antwoord op vraag 19.
Vraag 18
Klopt het dat bedrijven die bijdragen aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 als
gevolg van de genoemde uitsluitingsgrond worden uitgesloten van bijvoorbeeld DTIF?
Antwoord 18
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 16, kan dit het geval zijn, als de omvang
van hun bijdrage aan de ontwikkeling of bouw van de F-35 (die immers een wapen is)
tot gevolg heeft dat zij 10% of meer van hun totale omzet halen «uit de handel in of productie van wapens en/of munitie».
Vraag 19
Kunt u toelichten waarom het kabinet ervoor kiest om bedrijven die 10 procent of meer
van hun omzet uit defensie-gerelateerde activiteiten halen, niet kunnen rekenen op
bijvoorbeeld exportfinanciering?
Antwoord 19
Veel ontwikkelingsbanken, zoals de Wereldbank Groep (WBG) en de FMO, hechten er belang
aan om te voorkomen dat de inzet van middelen die bedoeld zijn voor ontwikkelingssamenwerking
(potentieel) schadelijke consequenties heeft voor mens, dier of natuur. Daarom heeft
de International Finance Corporation van de WBG een uitsluitingslijst ontwikkeld die
allerlei potentieel schadelijke economische activiteiten uitsluit van financiële steun.
Deze uitsluitingslijst is ook overgenomen door de FMO en is sindsdien in Nederland
bekend als de FMO-uitsluitingslijst.
Ook de Nederlandse overheid is de FMO-uitsluitingslijst gaan hanteren, om te voorkomen
dat economische activiteiten met (potentieel) schadelijke consequenties voor mens,
dier of natuur ondersteund worden door het budget voor ontwikkelingssamenwerking.
Om tot een coherent hulp- en handelsbeleid te komen is deze lijst vervolgens van toepassing
verklaard op alle handelsinstrumenten van het budget voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking,
waaronder het Dutch Trade and Investment Fund (DTIF).
In het licht van de nieuwe Defensie Industrie Strategie zijn echter generieke handelsbevorderende
instrumenten, zoals handelsmissies en het Partners In Business (PIB) programma, open
gesteld voor ook díe bedrijven uit de defensie-gerelateerde sector, waarvan de handel
in of productie van wapens of munitie meer dan 10% uitmaakt van hun primaire bedrijfsactiviteiten.
Het kabinet heeft de uitvoerders van zijn generieke handelsbevorderende instrumenten
opgedragen deze aanpassing door te voeren. Uiteraard zal de overheid bij het inzetten
van dergelijke instrumenten ter bevordering van export door de Nederlandse defensie-industrie
toetsen op IMVO-gronden en rekening houden met geldende wapenexportrestricties.
De komende tijd beziet het kabinet of ook andere aspecten van de handelsinzet voor
de defensiesector (zoals het DTIF) in het licht van de DIS zouden kunnen worden aangepast
op een manier die recht doet aan internationale afspraken op het terrein van financiering
en geldende wapenexportrestricties.
Vraag 20
Deelt u de analyse dat de voorwaarden van in elk geval een deel van het handelsbevorderingsinstrumentarium
– het instrumentarium dat onder de verantwoordelijkheid van de Minister voor Buitenlandse
Handel en Ontwikkelingssamenwerking valt – deelname aan het F-35-project, dat bovendien
door verschillende kabinetten, waaronder dit kabinet, is aangemoedigd, in feite bestraft?
Antwoord 20
Het huidige beleid staat in de meeste situaties inderdaad geen overheidsfinanciering
toe.
Vraag 21
Kunt een preciezere inschatting geven van wanneer u terug zult komen op de aangehouden
motie-Bosman c.s. terzake?12 Kunt u uw reactie op de motie per brief aan de Kamer doen toekomen?
Antwoord 21
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19, zijn generieke handels- bevorderende
instrumenten in het licht van de Defensie Industrie Strategie reeds opengesteld voor
de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag 2019 of ook andere aspecten
van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden aangepast.
Vraag 22
Bent u bereid in het, tijdens het notaoverleg over de Defensie Industrie Strategie
op 18 februari 2019 toegezegde, gesprek te bespreken hoe het kabinetsbeleid ten aanzien
van de defensie-industrie zodanig kan worden geharmoniseerd dat het kabinet niet langer
via het ene departement de defensie-industrie aanmoedigt, om haar via het andere departement
uit te sluiten en te bestraffen voor het ontplooien van defensie-gerelateerde activiteiten?
Antwoord 22
Het kabinet heeft geenszins de intentie om de defensie-industrie te bestraffen, uit
te sluiten noch op enige andere wijze te benadelen. Vanwege het bijzondere karakter
van de defensie-industrie en het eveneens reeds benadrukte belang van een coherent
hulp- en handelsbeleid, gelden echter wel wapenexportrestricties en zijn de in het
antwoord op vraag 17 genoemde internationale financieringsinstrumenten thans niet
opengesteld voor de defensie-industrie.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 19 en 21, staan generieke handelsbevorderende
instrumenten nu open voor de defensiesector en beziet het kabinet tot Prinsjesdag
2019 of ook andere aspecten van de handelsinzet voor de defensiesector kunnen worden
aangepast.
Vraag 23
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Antwoord 23
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken -
Mede ondertekenaar
M.C.G. Keijzer, staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
S.A.M. Kaag, minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking -
Mede ondertekenaar
A.Th.B. Bijleveld-Schouten, minister van Defensie
Bijlagen
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.