Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Gerven over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en de Aanvullingswet Grondeigendom
Vragen van het lid Van Gerven (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over de voortgang van het Digitaal Stelsel Omgevingswet en de Aanvullingswet Grondeigendom (ingezonden 19 juni 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
5 juli 2019).
Vraag 1
Wat is de huidige stand van zaken met betrekking tot het Digitaal Stelsel Omgevingswet
(DSO)? Hoeveel gemeenten en provincies zijn inmiddels aangesloten op het DSO en welke
data zijn inmiddels beschikbaar via het DSO? Is er sprake van een of meerdere go/no-go-momenten
bij de ontwikkeling van het DSO en zo ja, welke zijn dit?
Antwoord 1
Het programma Aan de Slag met de Omgevingswet voert tweemaal per jaar een monitor
uit naar de voortgang van de implementatie van de Omgevingswet. Voor de huidige stand
van zaken met betrekking tot het Digitaal Stelsel Omgevingswet verwijs ik graag naar
de kamerbrief Monitor Omgevingswet met kenmerk 2019-0000337105, die u op 27 juni jl.
heeft ontvangen.
De realisatie van het DSO gaat in een aantal fasen. De landelijke voorziening van
het DSO wordt eind 2019 naar verwachting op basisniveau opgeleverd. Aangezien het
basisniveau nu nog niet is opgeleverd, is het momenteel nog niet mogelijk om daadwerkelijk
aan te sluiten op het DSO. Naar verwachting kan dit vanaf begin 2020. Wel doen veel
gemeenten al praktijkproeven en try-outs, in samenwerking met hun softwareleveranciers.
Hiermee doen zij waardevolle ervaring op om straks goed te kunnen aansluiten. Het
overgrote merendeel van de overheden is al bezig met de voorbereidingen op het digitaal
stelsel.
Voor de beantwoording van de vraag of er een of meerdere go/no go momenten bij de
ontwikkeling van het DSO zijn, is een samenhangend geheel aan randvoorwaarden van
belang. Het gaat hierbij om de tijdige beschikbaarheid van wetgeving, een werkend
digitaal stelsel, voortgang van de voorbereidingen van de implementatie bij de overheden
en voldoende tijd om aan te sluiten en te oefenen met nieuwe systemen.
Vraag 2
Kunt u, gelet op het feit dat het Bureau ICT-Toetsing in 2017 aangaf dat de ontwikkeling
van het DSO in de toen voorgenomen vorm grote risico’s met zich meebracht, met name
door de omvang van het stelsel en het ontbreken van invloed van gemeenten, provincies
en het bevoegd gezag, aangeven in hoeverre de afgegeven adviezen en de door uw voorganger
geschetste opvolging daarvan zijn uitgevoerd?
Antwoord 2
Over de opvolging van het BIT-advies heeft mijn voorganger uw Kamer reeds uitvoerig
geïnformeerd. Het advies van het BIT is geheel opgevolgd.
Ik verwijs u naar de brief van 6 oktober 2017 (Kamerstuk 33 118, nr. 98) en de daaropvolgende voortgangsbrieven stelselherziening (Kamerstuk 33 118, nr. 110 en Kamerstuk 33 118, nr. 115).
De Tweede Kamer heeft bij motie opgeroepen in 2019 een nieuw BIT-advies te laten uitbrengen.
Onafhankelijke en regelmatige toetsing is belangrijk. Dit heb ik op 19 januari jl.
tot uiting gebracht in het debat over de Invoeringswet via de aanvaarding van de motie
Ronnes. Die ging specifiek in op het BIT in relatie tot de verdere ontwikkeling van
de landelijke voorziening na oplevering van het basisniveau. Ik heb in de Kamer aangegeven
dat ik deze motie als volgt wil interpreteren: «Ik kan me voorstellen dat we, als
we dat aan het eind van het jaar hebben, om een update van het BIT vragen – dat is
waar de motie om vraagt – en dat we daar voor de vervolgfase weer ons voordeel mee
zouden kunnen doen.» De motie gaat derhalve over de vervolgfase van het DSO. De voorziening
die nu wordt gebouwd valt binnen het basisniveau. De wet- en regelgeving is op het
basisniveau gebaseerd. Ik heb dankbaar gebruik gemaakt van het BIT-advies over het
basisniveau van de landelijke voorziening. Dit nadert oplevering eind 2019, daarmee
zou een nieuw BIT-advies over het basisniveau weinig meerwaarde meer hebben. Ik verwacht
dat het BIT wel nuttige adviezen kan en zal geven over de doorontwikkeling en uitbouw
van de landelijke voorziening. Hierover zal ik dan ook eind 2019 advies vragen aan
het BIT.
Vraag 3
Kunt u aangeven in welke situaties gebruik kan worden gemaakt van de uitzondering
op de aanbiedingsplicht aan gemeenten indien zelfrealisatie mogelijk is? Welke middelen
houden gemeenten over om cohesie in de ruimtelijke ordening aan te brengen indien
met een beroep op zelfrealisatie het maatschappelijk belang wordt geschaad?
Antwoord 3
Deze uitzondering geldt alleen als het voorkeursrecht is gevestigd op basis van een
omgevingsplan en de (nieuwe) eigenaar aan de gemeente kan aantonen dat hij bereid
en in staat is om de in het omgevingsplan vastgelegde ontwikkeling te verwezenlijken.
De uitzondering geldt niet als het voorkeursrecht op andere grondslagen wordt gevestigd,
zoals een omgevingsvisie of programma.
In een onteigeningsprocedure kan een eigenaar ook een beroep op zelfrealisatie doen.
De verwachting is dat het beroep in de praktijk niet vaak zal slagen.
Gemeenten kunnen ruimtelijke cohesie aanbrengen en behouden via het omgevingsplan.
De eisen die in het plan aan een nieuwe ontwikkeling worden gesteld, moet de (nieuwe)
eigenaar in acht nemen als hij de ontwikkeling zelf realiseert. Gemeenten kunnen ook
via privaatrechtelijke afspraken met de zelfrealisator ervoor zorgen dat de gewenste
ontwikkeling gaat worden gerealiseerd.
Vraag 4
In hoeverre kunnen gemeenten binnen het wetsvoorstel eigenaren van percelen dwingen
om tot realisatie over te gaan? Bestaat voor gemeenten de mogelijkheid om in het kader
van het realiseren van de woningbouwopgave perceeleigenaren te onteigenen? Bent u
bereid om een zelfbewoningsplicht in de wet op te nemen om huisjesmelkerij tegen te
gaan?
Antwoord 4
Het opleggen van een bouwplicht is op dit moment onder de Wet ruimtelijke ordening
niet mogelijk. Het bestemmen van grond voor woningbouw en het verlenen van een vergunning
maken woningbouw mogelijk, maar daar kan geen verplichting aan gekoppeld worden om
daadwerkelijk te bouwen. Wanneer de gemeente grond zelf uitgeeft is er privaatrechtelijk
wel een bouwplicht met een boetebeding mogelijk, mocht de eigenaar niet tot realisatie
over gaan.
Onder de Omgevingswet is het niet uitgesloten om een bouwplicht voor woningbouw via
het omgevingsplan op te nemen. Maar die mogelijkheid is naar verwachting beperkt omdat
zij wordt begrensd door het eigendomsrecht, dat beschermd wordt door het Europees
recht (artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag voor de Rechten van de Mens)
en het evenredigheidsbeginsel. Inmenging in eigendom. Een bouwplicht moet nl gerechtvaardigd
en proportioneel zijn.
Momenteel loopt een onderzoek naar de mogelijkheden van een bouwplicht voor woningbouw.
Ik verwacht eind augustus de resultaten van dit onderzoek en zal uw Kamer daarover
uiteraard informeren na het zomerreces. Als eigenaren niet in staat en bereid zijn
om een woningbouwopgave te realiseren, heeft de gemeente nu en straks onder de Omgevingswet
de mogelijkheid de eigenaar te onteigenen als zij niet in staat bereid zijn om de
opgave zelf te realiseren.
Wat betreft de zelfbewoningsplicht, heb ik in debat Tweede Kamer van 13 maart 2019
toegezegd onderzoek te starten naar de juridische mogelijkheden van het opleggen van
een zelfbewoningsplicht. Ook op de resultaten van dat onderzoek kan ik niet vooruitlopen.
Vraag 5
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de plenaire behandeling van de Aanvullingswet
Grondeigendom?
Antwoord 5
Ja, dat doe ik bij deze.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.