Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kerstens over gemeenten die zich niet aan de AMvB reële prijs houden
Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over gemeenten die zich niet aan de AMvB reële prijs houden (ingezonden 14 juni 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport) (ontvangen 3 juli
2019).
Vraag 1, 5
Bent u op de hoogte van het feit dat de helft van de gemeenten zich niet aan de algemene
maatregel van bestuur (amvb) reële prijs houdt, zodat zorgaanbieders hun medewerkers
niet volgens de cao Verpleeg- & Verzorgingshuizen & Thuiszorg (VVT) kunnen uitbetalen?
Wat is uw reactie hierop en wat gaat u hier aan doen?1
Bent u van mening dat gemeenten op een eenduidige manier de prijzen zouden moeten
indexeren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u daar in overleg met Vereniging van
Nederlandse Gemeenten (VNG) voor zorgen?
Antwoord 1, 5
Ik heb kennisgenomen van het artikel op Zorgvisie waar u aan refereert.
De conclusie in de vraag strookt niet met het beeld dat ik heb vanuit de resultaten
van de onderzoeken die vanuit de regiegroep reële prijs hebben plaatsgevonden. Vanuit
de regiegroep reële prijs zijn in 2017 en 2018 in totaal 30 meldingen (betreffende
74 gemeenten) onderzocht. Voor 10 meldingen kwam de externe deskundige vanuit het
uitgevoerde onderzoek tot de conclusie dat de AMvB reële prijs niet volledig juist
was toegepast. Het aantal onderzochte meldingen en de onderzoeksbevindingen vanuit
de onderzochte meldingen staat in contrast met de stelling dat de helft van de gemeenten
nu niet goed uitvoering zou geven aan de AMvB reële prijs.
Ik herken wel dat gemeenten en aanbieders soms worstelen met de vormgeving van indexatieafspraken
voor Wmo-ondersteuning. Op grond van de AMvB reële prijs moeten gemeenten in hun contracten
afspraken maken over de indexatie van tarieven. De signalen die bij de regiegroep
reële prijs aanhangig werden gemaakt, gingen voor een belangrijk deel over de wijze
waarop indexatieafspraken waren vastgelegd in het contract tussen gemeenten en aanbieders.
Gemeenten willen steeds vaker contracten met een langere looptijd afsluiten met aanbieders,
terwijl de looptijd van cao-afspraken vaak korter is. De huidige cao VVT heeft bijvoorbeeld
een looptijd van 1 april 2018 tot en met 30 juni 2019. Door de korte looptijd van
cao-afspraken, kunnen gemeenten en aanbieders de exacte kostenontwikkelingen vanuit
geldende cao’s op langere termijn niet voorspellen op het moment dat een nieuw contract
wordt afgesloten en indexatieafspraken moeten worden gemaakt. Hier wordt door gemeenten
en aanbieders verschillend mee omgegaan. Soms wordt gekozen algemene indexcijfers
te hanteren voor de jaarlijkse indexatie van tarieven binnen een contract. Er wordt
dan voor de jaarlijkse indexatie van tarieven bijvoorbeeld verwezen naar landelijke
indexcijfers die jaarlijks worden vastgesteld op basis van de ontwikkelingen in prijzen
en lonen. Soms kiezen gemeenten en aanbieders ervoor om in een contract op te nemen
dat er bij een nieuwe cao telkens ook opnieuw afspraken worden gemaakt over de indexatie
van tarieven.
Beide opties bieden voor- en nadelen. Een verwijzing naar landelijke indexcijfers
biedt gemeenten en aanbieders houvast, maar landelijke indexcijfers lopen niet per
definitie één-op-één gelijk met kostenontwikkelingen binnen één of meerdere specifieke
cao’s. De andere mogelijkheid, waarbij gemeente en aanbieder bij een nieuwe cao telkens
opnieuw indexatieafspraken worden gemaakt, is vanuit het perspectief van cao-ontwikkelingen
het meest zuiver. Maar deze werkwijze kost gemeenten en aanbieders wel veel tijd en
het creëert onzekerheid voor de langere termijnramingen van inkomsten en uitgaven
voor gemeenten en aanbieders.
Omdat er tussen gemeenten en aanbieders vaak discussie is over de vormgeving van indexatieafspraken,
hebben sociale partners en de VNG onlangs afgesproken landelijke indexatierichtlijnen
te ontwikkelen. Ik juich dit toe, omdat ik denk dat afspraken over landelijke richtlijnen
van sociale partners met de VNG veel rust en stabiliteit kunnen bieden. Hierover heb
uw de Kamer nader geïnformeerd in mijn brief van 24 juni 2019.2
Vraag 2, 3, 7
Hoeveel gemeenten negeren de nieuwe loonschalen voor huishoudelijke hulp (HV-loonschalen)
die zijn ingegaan op 1 april 2018?
Hoeveel gemeenten leggen de loonsverhoging van vier procent van de cao verpleging
en verzorging per 1 oktober 2018 naast zich neer?
Klopt het dat uit de tussenrapportage van onderzoek van Berenschot in maart bleek
dat een derde van de gemeente de tarieven nog niet had aangepast? Wat is inmiddels
het actuele beeld ten aanzien van de aanpassing van de tarieven?
Antwoord 2, 3, 7
Op 6 maart 2019 heb ik uw Kamer per brief een extra tussenrapportage over de verwerking
van de nieuwe afspraken in de cao-VVT in de gemeentelijke tarieven toegezonden3. De meting ten behoeve van deze extra tussenrapportage vond plaats in november 2018.
Gemeenten zijn op dat moment bevraagd of men naar aanleiding van de nieuwe loonschaal
voor huishoudelijke hulpen de tarieven had aangepast of dat men hiertoe nog voornemens
was. 30,4% van de ondervraagde gemeenten gaf in november 2018 aan de tarieven (nog)
niet te hebben gewijzigd naar aanleiding van de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke
hulpen. Hier werden verschillende redenen voor aangevoerd. Meest aangevoerde reden
was dat gemeenten nog niet AMvB-plichtig waren. Deze reden acht ik plausibel. In de
cao VVT is afgesproken dat de nieuwe loonschaal voor huishoudelijke hulp moet worden
ingevoerd door aanbieders als een gemeente vanuit een nieuw of verlengd contract AMvB-plichtig
is.
34,3% van de gemeenten gaf aan de tarieven nog niet aangepast te hebben naar aanleiding
van de generieke tariefsverhoging van 4%. Het merendeel van deze gemeenten (bijna
83%) gaf aan wel al afspraken te hebben gemaakt met aanbieders over het proces dat
wordt gevolgd om tot een nieuw tarief te komen waarin de generieke loonsverhoging
verwerkt zou worden.
Vraag 4
Wat vindt u van het feit dat twintig procent van de gemeenten niet goed indexeert?
Wat gaat u daar aan doen?
Vraag 4
Op basis van mijn inzichten kan ik niet beoordelen of 20% van de gemeenten en aanbieders
geen goede afspraken hebben over de indexatie van tarieven. Ik constateer wel dat
indexatie een veel voorkomend punt van discussie is tussen aanbieders en gemeenten.
Een reële prijs is – conform de AMvB – gebaseerd op verschillende kostprijselementen.
Indexatie van de cao-lonen is hier een onderdeel van. Voor de hogere loonschaal voor
huishoudelijke hulpen en voor de daaropvolgende generieke verhoging van de cao-lonen
VVT geldt wel dat deze veelal eerst bekend werden op een tijdstip nadat contracten,
met indexatiebepalingen, waren gesloten. Om die reden juich ik het toe dat sociale
partners en de VNG hebben afgesproken landelijke indexatierichtlijnen te ontwikkelen
met als doen veldpartijen vooraf te adviseren over een reëel niveau van indexatie.
Vraag 6
Klopt het dat achttien procent van de gemeenten nog helemaal geen tarief voor 2019
heeft vastgesteld? Zo ja, wat vindt u daarvan en wat gaat u er aan doen?
Vraag 6
De eerste meting heeft plaatsgevonden in november 2018. Daarin heeft een aantal gemeenten
aangegeven nog geen tarieven voor 2019 te hebben vastgesteld, maar wel in gesprek
te zijn met de aanbieder over het tarief voor 2019.In de tweede meting van het evaluatieonderzoek
naar de AMvB reële prijs, worden gemeenten gevraagd de tarieven voor 2019 aan te leveren.
De rapportage over deze meting zal begin 2020 aan uw Kamer verstuurd worden.
Vraag 8, 9
Klopt het dat een bijeenkomst met veldpartijen om de bevindingen van het onderzoek
van Berenschot te delen tot tweemaal toe is geannuleerd? Zo ja, met welke reden?
Zijn de bevindingen van het onderzoek van Berenschot inmiddels bekend? Zo ja, kunt
u deze per omgaande naar de Kamer sturen? Zo nee, wanneer wordt het onderzoek afgerond?
Vraag 8, 9
Dat klopt. Reden voor de annulering van de eerste bijeenkomst met de bestuurlijke
begeleidingscommissie was dat de dataverzameling voor de eerste meting door de opdrachtnemer
nog niet volledig afgerond was. Reden voor de tweede annulering van de bestuurlijke
begeleidingscommissie was dat een aantal belangrijke partijen verhinderd bleek te
zijn. De onderzoeksrapportage is inmiddels besproken met de bestuurlijke begeleidingscommissie
(op 19 juni 2019) en aan uw Kamer verzonden op 24 juni 2019.
Vraag 10
Kunt u deze vragen vóór het algemeen overleg Wmo op 26 juni 2019 beantwoorden en daarbij
in ieder geval ook de Kamer informeren over de laatste stand van zaken uit het onderzoek
van Berenschot?
Vraag 10
De rapportage van Berenschot heeft uw Kamer voor het algemeen overleg ontvangen. Het
is niet gelukt de beantwoording van onderhavige vragen gereed te hebben voor het algemeen
overleg Wmo van 26 juni 2019.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.