Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Nispen over de erkenning van gevangenisstraffen uit andere EU-landen
Vragen van het lid Van Nispen (SP) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de erkenning van gevangenisstraffen uit andere EU-landen (ingezonden 4 juni 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming) (ontvangen 2 juli 2019). Zie ook
            Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3253.
         
Vraag 1
            
Bent u bekend met de zaak van de Nederlander de heer H., die in Hongarije is veroordeeld
               tot een gevangenisstraf waarvan de overname van de executie van die straf door Nederland,
               waarmee Nederland inmiddels heeft ingestemd, door Hongarije wordt geweigerd?1
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2, 5
            
Klopt het dat op grond van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende
               en voorwaardelijke sancties (de WETS) uitgangspunt is dat lidstaten van de Europese
               Unie (EU) mee moeten werken aan de tenuitvoerlegging van een gevangenisstraf in het
               land van herkomst van de veroordeelde?
            
Welke weigeringsgronden hebben EU-lidstaten op grond waarvan voorkomen wordt dat Nederlanders
               in het eigen land hun gevangenisstraf uit mogen zitten?
            
Antwoord 2, 5
            
Kaderbesluit 2008/909/JBZ (het Kaderbesluit) strekt ertoe de resocialisatie te bevorderen
               van veroordeelden die zijn veroordeeld tot een vrijheidsbenemende sanctie in een andere
               lidstaat binnen de Europese Unie dan waar zij onderdaan van zijn en/of voorafgaand
               aan hun veroordeling rechtmatig verbleven.2 Dit wordt bewerkstelligd door de tenuitvoerlegging van die sanctie over te dragen
               aan laatstbedoelde lidstaat.
            
In het Kaderbesluit wordt het uitgangspunt gehanteerd dat lidstaten verplicht zijn
               een vonnis van een staat van veroordeling te erkennen na ontvangst van een verzoek
               daartoe. Dit is evenwel alleen het geval indien de veroordeelde onderdaan is van eerstgenoemde
               lidstaat en daar ook woonde voorafgaand aan de veroordeling. Er bestaat in beginsel
               geen verplichting voor de staat van veroordeling om een verzoek tot erkenning in te
               dienen. Dit is alleen anders indien een veroordeelde door de staat waarvan hij onderdaan
               is, ter fine van strafvervolging, is overgeleverd aan de staat van veroordeling en
               hierbij een terugkeergarantie is afgegeven. Van belang hierbij is nog dat – met uitzondering
               van zaken met een terugkeergarantie – het voor een staat van veroordeling mogelijk
               is om op elk moment, tot aan de daadwerkelijke overdracht van de veroordeelde, een
               verzoek tot overdracht in te trekken. Hiervoor hoeft geen sprake te zijn van een specifieke
               omstandigheid. Gedacht hierbij kan worden aan de situatie waarin de staat van tenuitvoerlegging
               aangeeft dat na overdracht de strafduur zal worden aangepast en de staat van veroordeling
               de aangepaste strafduur onvoldoende recht vindt doen aan het gepleegde delict.
            
De WETS betreft de implementatie van bovengenoemd Kaderbesluit in Nederland en geeft
               daarmee weer hoe de Nederlandse procedures rondom overname en overdracht van sancties
               zijn georganiseerd. Er kan dan ook niet worden gesteld dat de WETS Nederland verplicht
               tot erkenning en tenuitvoerlegging van sancties.
            
Vraag 3, 6
            
Klopt het dat de WETS-procedure in deze zaak heel erg lang heeft geduurd en dat Hongarije
               uiteindelijk in deze kwestie de overname van de executie van de gevangenisstraf door
               Nederland weigert?
            
Komt het vaker voor dat de veroordelende lidstaat het niet eens is met de aanpassing
               van de straf door Nederland, met als gevolg dat de overname niet door gaat?
            
Antwoord 3, 6
            
Zoals reeds in het antwoord op de vragen 2 en 5 kort is aangestipt, kan op grond van
               het Kaderbesluit een straf door de staat van tenuitvoerlegging worden aangepast. Dit
               is ten eerste het geval indien de duur van de opgelegde vrijheidsbenemende sanctie
               het wettelijke strafmaximum voor het desbetreffende strafbare feit in de staat van
               tenuitvoerlegging overstijgt. Ten tweede kan dit aan de orde zijn indien de aard van
               de opgelegde sanctie onverenigbaar is met het recht van de staat van tenuitvoerlegging.
               In die gevallen dient de duur van de straf te worden aangepast om het buitenlandse
               vonnis in Nederland ten uitvoer te kunnen leggen. Het komt voor dat, net als in de
               bedoelde casus, een staat van veroordeling de overdracht niet wenst voort te zetten
               op het moment dat de strafduur wordt verlaagd naar het Nederlandse strafmaximum. Ik
               beschik niet over cijfers die aantonen hoe vaak dit voorkomt. Ten aanzien van voormelde
               casus is nog relevant te melden dat mij niet is gebleken dat deze procedure erg lang
               heeft geduurd.
            
Vraag 4
            
Hoe lang duren deze procedures gemiddeld en hoe lang mogen deze procedures naar uw
               mening maximaal duren?
            
Antwoord 4
            
In de WETS zijn verschillende termijnen opgenomen. Zo heeft de beoogde staat van tenuitvoerlegging
               negentig dagen na ontvangst van het verzoek de tijd om een beslissing te nemen over
               de erkenning van de rechterlijke uitspraak. Daarnaast moet de veroordeelde, na erkenning
               van de beslissing, binnen dertig dagen naar de uitvoerende lidstaat worden overgebracht.
               Deze termijnen gelden, met dien verstande dat het eventueel overschrijden van deze
               termijnen niet betekent dat een verplichting tot erkenning komt te vervallen. De gestelde
               termijnen brengen mee dat is voorzien in een erkenningsprocedure die in beginsel binnen
               deze termijn kan worden afgerond. Dat dit niet altijd mogelijk is, door bijvoorbeeld
               de noodzaak om aanvullende informatie op te vragen bij de veroordelende lidstaat of
               wegens het opstellen van een sociale rapportage bij terugkeergaranties, blijkt wel
               uit het feit dat in de jaren 2016 en 2017 slechts in circa de helft van de zaken die
               door Nederland zijn overgedragen aan andere lidstaten binnen de daarvoor gestelde
               termijn zijn afgerond.
            
Vraag 7
            
Welke gevolgen heeft een dergelijke opstelling van de staat van veroordeling voor
               de resocialisatieperspectieven van een veroordeelde wanneer deze uiteindelijk in Nederland
               terugkeert?
            
Antwoord 7
            
Indien een Nederlander in het buitenland wordt opgepakt op verdenking van een strafbaar
               feit, wordt deze door een medewerker van de Nederlandse ambassade bezocht en geïnformeerd
               over het bestaan van Bureau Buitenland. Dit onderdeel van Reclassering Nederland werkt
               op vrijwillige basis en begeleidt verdachten en veroordeelden die onderdaan zijn van
               Nederland en die na hun detentie terugkeren naar Nederland. Lokaal woonachtige Nederlandse
               reclasseringsvrijwilligers bezoeken deze verdachten en veroordeelden in opdracht van
               Reclassering Nederland. De begeleiding is gericht op het beïnvloeden van de kans op
               recidive en op het beperken van detentieschade. Dit wordt bewerkstelligd door te helpen
               met het reflecteren op het eigen gedrag, na te denken over de toekomst, versterken
               van het sociale netwerk in Nederland en het aansporen tot het inwinnen van informatie
               over alles wat zij moeten regelen als zij vrijkomen. In het geval dat een veroordeelde,
               om welke reden dan ook, zijn gehele sanctie ondergaat in het buitenland, speelt Bureau
               Buitenland ook een rol in die zin dat de veroordeelde verwezen wordt naar de gemeentelijke
               nazorg en eventueel reguliere hulpverleningsorganisatie, waarbij – indien de veroordeelde
               daar toestemming voor heeft gegeven – ook informatie over de veroordeelde wordt overgedragen.
               Alhoewel het uiteraard behulpzaam bij de resocialisatie is als een veroordeelde een
               gedeelte van zijn sanctie in Nederland ondergaat, ben ik van mening dat door de inzet
               van Bureau Buitenland en de nazorg door gemeenten een veroordeelde goed in staat wordt
               gesteld om op een goede wijze in de Nederlandse maatschappij terug te keren.
            
Vraag 8
            
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat andere lidstaten van de EU, op grond van de
               bestaande afspraken, er aan meewerken dat straffen die door Nederland erkend zijn
               ook in Nederland ten uitvoer gelegd kunnen worden? Bent u bereid over deze kwestie,
               en indien nodig ook in soortgelijke gevallen, uw buitenlandse ambtgenoten hierop aan
               te spreken?
            
Antwoord 8
            
Zoals is opgenomen in het antwoord op de vragen 2 en 5 bestaat er geen verplichting
               voor een staat van veroordeling om een verzoek tot overdracht in te dienen en is het
               mogelijk om een dergelijk verzoek in te trekken, behoudens de gevallen waarin eerdergenoemde
               terugkeergarantie aan de orde is. Uit het enkele feit dat er geen verzoek wordt ingediend,
               dan wel een verzoek wordt ingetrokken kan dan ook niet worden geconcludeerd dat de
               lidstaten het Kaderbesluit niet naar behoren uitvoeren. Ik zie dan ook geen aanleiding
               om hierover te spreken met mijn ambtsgenoten. De centrale autoriteit overlegt overigens
               op regelmatige basis over individuele gevallen met de bevoegde autoriteiten van de
               lidstaten.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
 S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.
