Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van Rooijen over pensioenen
Vragen van het lid Van Rooijen (50PLUS) aan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over pensioenen (ingezonden 23 mei 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid) (ontvangen 27 juni
2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het feit dat bedrijven soms verschillende rapportages (moeten) opstellen
voor verschillende doelstellingen, zoals bijvoorbeeld beursgenoteerde verzekeraars
die een IFRS 17 rapportage opstellen om investeerders inzicht te verschaffen in de
rentabiliteit van de aandelen, een Solvency-2-rapportage om de toezichthouder inzicht
te verschaffen in de mate waarin zij haar verplichtingen aan polishouders kan nakomen,
alsmede een fiscale rapportage om de correcte belastingen af te dragen?
Antwoord 1
Ja, daarmee ben ik bekend.
Vraag 2
Erkent u dat de grondslagen van de verschillende rapportages verschillen en dat het
zelfs kan voorkomen, dat een bepaalde handelwijze in het ene stelsel verplicht en
in het andere stelsel verboden is en dat dit alles samenhangt met de doelstelling
waarvoor de rapportage wordt opgesteld?
Antwoord 2
De genoemde rapportages hebben verschillende doelen. Afhankelijk van het doel wordt
bekeken welke informatie nodig is. Die behoefte leidt bijvoorbeeld tot de keuze voor
een verschillende grondslag. Solvency II heeft bijvoorbeeld als doel de bescherming
van polishouders en helpt verzekeraars en toezichthouders om risico’s eerder te signaleren.
IFRS 17 heeft betrekking op de activiteiten omtrent accounting en heeft vooral als
doel om jaarrekeningen transparanter en onderling beter vergelijkbaar te maken.
Vraag 3
Deelt u het standpunt dat een andere doelstelling automatisch leidt tot andere eisen
aan de waardering en dat leidt weer tot andere waarderingsgrondslagen?
Antwoord 3
Zie het antwoord bij vraag 2.
Vraag 4
Is het waar dat het risicomodel van het Financieel Toetsingskader (FTK) is geijkt
op de eis dat een fonds de komende twaalf maanden met 97,5% zekerheid de verplichtingen
moet kunnen overdragen aan een derde partij?
Antwoord 4
De hierboven genoemde zekerheidsmaat van 97,5% houdt verband met het vereist eigen
vermogen van een pensioenfonds. Het vereist eigen vermogen is de omvang van het eigen
vermogen waarover een pensioenfonds ten minste zou moeten beschikken en ligt voor
een standaard pensioenfonds tussen de 20% en 30% (vereiste dekkingsgraad tussen de
120% en 130%). Dit percentage wordt berekend met de wettelijke zekerheidsmaat van
97,5%, dat wil zeggen dat de kans dat een pensioenfonds niet voldoet aan zijn verplichtingen
kleiner is dan 2,5% (oftewel eens in de 40 jaar). Deze zekerheidsmaat is niet gekoppeld
aan het kunnen overdragen van zijn verplichtingen aan een derde partij, zoals een
verzekeraar.
Vraag 5
Deelt u de visie dat de doelstelling om de verplichtingen de komende twaalf maanden
te kunnen overdragen, een andere doelstelling is dan de doelstelling om de pensioenverplichtingen
gespreid over tientallen jaren te kunnen nakomen?
Antwoord 5
In een kapitaaldekkingsstelsel zijn de genoemde doelen niet apart van elkaar te onderscheiden.
Het doel van een kapitaaldekkingsstelsel is namelijk dat er te allen tijde voldaan
moet worden aan een voldoende dekking van de verplichtingen, zowel qua liquiditeit
(kortere termijn) als qua solvabiliteit (langere termijn).
Vraag 6
Deelt u de visie dat een zo zuiver mogelijke actuele waardering past bij de doelstelling
om de verplichtingen over te dragen, maar dat de doelstelling om de verplichtingen
na te komen om heel andere inzichten vraagt, namelijk de beschikbare middelen op het
moment van uitkeren?
Antwoord 6
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 7
Deelt u de visie dat de prijs van een financieel product niet afhankelijk is van de
overige beleggingen die een fonds in portefeuille heeft?
Antwoord 7
Ja, die visie deel ik. Dit neemt echter niet weg dat de verscheidene beleggingen een
verschillende waarde kunnen hebben. Bovendien is de (verkoop)prijs van een belegging
afhankelijk van alternatieve beleggingen die in de markt beschikbaar zijn.
Vraag 8
Deelt u de visie dat de bijdrage van een financieel product aan het risicoprofiel
van een fonds daarom wel degelijk afhankelijk is van de overige beleggingen die een
fonds in portefeuille heeft, namelijk van de vraag of het product de spreiding van
de portefeuille vergroot of verkleint (de S10-berekening en de commissie parameters
kent immers een afslag op het Vereist Eigen Vermogen en een opslag op het rendement
voor diversificatie)?
Antwoord 8
Ja, het risicoprofiel van een portefeuille is afhankelijk van de onderliggende beleggingen.
Een verandering van die beleggingsmix kan het risicoprofiel veranderen.
Vraag 9
Kan hieruit de conclusie worden getrokken dat het door risicospreiding wel degelijk
mogelijk is om het risicoprofiel te verlagen zonder rendement in te leveren? Kan andersom
risicospreiding ook gebruikt worden om meer rendement te genereren zonder het risicoprofiel
te verhogen?
Antwoord 9
Hier staat de risicorendementsverhouding centraal. Het te ontvangen rendement is op
voorhand onzeker en afhankelijk van of een risico zich voordoet. Meer risicospreiding
betekent dus niet een hoger of lager rendement.
Vraag 10
Erkent u dat arbitragevrije waardering de meest zuivere manier van waarderen is? Deelt
u de visie dat de risicovrije rente de doelstelling om verplichtingen op korte termijn
te kunnen overdragen het beste dient? Deelt u dan ook de visie dat de risicovrije
rente geen inzicht geeft in de middelen die beschikbaar zullen zijn als de pensioenuitkeringen
moeten plaatsvinden?
Antwoord 10
De risicovrije rentetermijnstructuur is de passende discontocurve voor het waarderen
van nominale pensioenaanspraken en -rechten. Het waarderen op basis van de risicovrije
rentetermijnstructuur staat los van de mate van zekerheid waarmee deze pensioenaanspraken
en -rechten naar de toekomst worden nagekomen. Deze rentetermijnstructuur is namelijk
geënt op onder andere het idee dat onzeker toekomstig rendement niet nu al wordt ingeboekt
of uitgedeeld. Dat zorgt namelijk voor onwenselijke herverdeling in een systeem waarin
generaties risico’s met elkaar delen.
Vraag 11
Sluit u volledig uit dat wanneer de doelstelling om de verplichtingen op korte termijn
te kunnen overdragen wordt vervangen door de doelstelling om de verplichtingen op
lange termijn na te kunnen komen, de eisen aan de waardering dienovereenkomstig worden
aangepast?
Antwoord 11
Zie het antwoord op vraag 5.
Vraag 12
Sluit u volledig uit dat andere eisen aan de waardering leiden tot een andere optimale
rekenrente?
Antwoord 12
Zie het antwoord op vraag 10.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.