Brief Presidium : Brief van het Presidium over een voorstel voor een parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen
35 228 Parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen
Nr. 1
BRIEF VAN HET PRESIDIUM
Aan de Leden
Den Haag, 27 juni 2019
Het presidium legt hierbij aan u voor het onderzoeksvoorstel van de vaste commissie
voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid met als volgcommissies de vaste commissie voor
Buitenlandse Zaken en de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid om een parlementaire
ondervraging te doen naar ongewenste beïnvloeding van maatschappelijke en religieuze
organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en de wijze waarop dit
doorbroken kan worden. Bij deze brief is het onderzoeksvoorstel gevoegd.
Het presidium stelt u voor om in te stemmen met dit onderzoeksvoorstel.
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, K. Arib
Bijlage – Onderzoeksvoorstel parlementaire ondervraging ongewenste beïnvloeding uit
onvrije landen
1 Aanleiding van de parlementaire ondervraging
De Tweede Kamer debatteert al jaren over ongewenste buitenlandse financiering van
moskeeën en de mate waarin sprake is van ongewenste beïnvloeding. Het beeld is dat
door het kabinet veel onderzoek is gedaan, veel beleid is aangekondigd (en deels in
gang gezet), moties zijn ingediend door de Kamer, maar dit tot op heden niet heeft
geleid tot voldoende inzicht in de problematiek en mogelijke oplossingen.
Op 30 mei 2018 dienden de leden Van der Staaij en Karabulut bij het debat over buitenlandse
financiering van moskeeën1 een motie in waarin het presidium wordt verzocht een voorstel voor te bereiden voor
een parlementaire ondervraging over de ongewenste financiering van moskeeën:
MOTIE VAN DE LEDEN VAN DER STAAIJ EN KARABULUT2
Voorgesteld 30 mei 2018
De Kamer,
gehoord de beraadslaging,
constaterende dat al lange tijd wordt gedebatteerd over ongewenste financiering van
moskeeën en de mate waarin sprake is van ongewenste beïnvloeding, maar dat hierover
nog steeds veel onduidelijkheid bestaat;
overwegende dat de Kamer ook zelf verantwoordelijkheid draagt voor het creëren van
duidelijkheid over de problematiek van ongewenste financiering van moskeeën en de
wenselijke oplossingen hiervoor, onder meer door het ondervragen van betrokkenen en
deskundigen;
verzoekt het presidium, een voorstel voor te bereiden voor een parlementaire ondervraging
over de ongewenste financiering van moskeeën,
en gaat over tot de orde van de dag.
Van der Staaij
Karabulut
Dat debat was mede ingegeven door de uitzendingen van Nieuwsuur en NRC-artikelen, waarin geheime lijsten van financiering van moskeeën uit «onvrije»
Golfstaten werden onthuld. Uit dit onderzoek bleek dat twee derde van de gemeenten
met een moskee van die lijst aangaf dat de informatie over buitenlandse financiering
niet is gedeeld.
De indieners besloten na het debat de motie aan te houden, zodat de regering concrete
stappen kon zetten. Vervolgens is de motie op 5 maart 2019 alsnog in stemming gebracht
en aangenomen (Handelingen II 2018/19, nr. 58, item 22). Het presidium heeft op 13 maart besloten de motie door te geleiden naar de vaste
commissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en hen de opdracht gegeven een
onderzoeksvoorstel voor te bereiden. Dit verzoek is in de procedurevergadering van
19 maart behandeld en vervolgens in een extra procedurevergadering op 28 maart. Om
tot een onderzoeksvoorstel te komen heeft de commissie een voorbereidingsgroep gevormd
met leden vanuit de commissies SZW, BuZa en J&V.3
Voorbereiding leidt tot bredere opvatting motie
De voorbereidingsgroep is een aantal keren bijeen geweest en heeft op 15 mei een «expertmeeting»
georganiseerd om de problematiek nader te verkennen en te komen tot een onderzoeksvoorstel.4 Uit deze expertmeeting bleek dat beïnvloeding van moskeeën niet alleen via financiële
lijnen loopt: het gaat naast geld ook om goederen en diensten. Voorbeelden zijn het
betalen van salarissen, financieel ondersteunen van studenten, faciliteren van panden,
aanbieden van studies, studiemateriaal, (ir)reguliere onderwijsprogramma’s (al dan
niet via internet), lezingen/conferenties, vertalingen of bijvoorbeeld afgevaardigden
in een moskeebestuur krijgen. Bovendien is een moskee niet een aparte juridische rechtsvorm;
er zit bijvoorbeeld een stichting of vereniging achter. Het gaat dus om maatschappelijke
organisaties en religieuze instellingen. De beïnvloeding vindt ook niet alleen plaats
via moskeeën, maar bijvoorbeeld ook via onderwijsinstellingen.
Wanneer is dergelijke beïnvloeding nu ongewenst? Het kabinet heeft dit nader uitgewerkt:
De beïnvloeding wordt ongewenst als dit problematische gedrag bij de ontvangende organisatie
teweegbrengt dan wel versterkt. Dit is gedrag dat beschouwd kan worden als een vorm
van ondermijning van de democratische rechtsorde. Het kabinet heeft daar dan ook een
grens getrokken:
«Overheid en samenleving moeten zich teweerstellen tegen de uitwassen die op basis
van ideologische of religieuze overtuigingen leiden tot actieve onverdraagzaamheid,
en – onder omstandigheden – het belemmeren van anderen in het uitoefenen van hun grondwettelijke
rechten en vrijheden.»5
Het kabinet richt zich met name op aanpak van problematisch gedrag, met de focus op
het «salafisme», ongewenste buitenlandse financiering en extremistische sprekers.
Daarbij wordt vaak gesproken over zogenoemde «onvrije landen», hoewel er geen (internationaal
geaccepteerde) definitie van het begrip «onvrije landen» bestaat. Daarvoor wordt onder
meer verwezen naar onvrije, deels vrije en vrije landen volgens het «Freedom in the
World rapport». 6
Gezien deze bevindingen acht de voorbereidingsgroep het noodzakelijk de motie breder
op te vatten (zonder af te doen aan de inhoud van de motie) om goed inzicht te krijgen
in de problematiek: zowel de feiten, de urgentie als de oplossingen.
2 Doel
Het doel van het onderzoek is meer inzicht te krijgen in ongewenste beïnvloeding van
maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije
landen en inzicht te krijgen in effectieve maatregelen om deze invloed te doorbreken.
3 Probleemstelling en onderzoeksvragen
Welke ongewenste beïnvloeding vindt er plaats van maatschappelijke en religieuze organisaties
in Nederland, zoals moskeeën, uit onvrije landen en hoe kan deze invloed worden doorbroken?
Onderzoeksvragen:
1. Op welke wijze worden maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland, zoals
moskeeën, beïnvloed vanuit onvrije landen?
2. Om wat voor maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland gaat het vooral?
3. Welke redenen liggen er ten grondslag aan ongewenste beïnvloeding vanuit onvrije landen?
4. Wat zijn de gevolgen van deze beïnvloeding voor de islamitische gemeenschappen en
voor de samenleving als geheel?
5. Welke mogelijkheden hebben de maatschappelijke en religieuze organisaties in Nederland
nu om deze ongewenste beïnvloeding tegen te gaan?
6. Welke maatregelen zijn genomen en welke bevoegdheden hebben landelijke en lokale overheidsinstanties
(o.a. gemeenten) om ongewenste beïnvloeding uit onvrije landen tegen te gaan en wat
is er bekend over (in)effectiviteit van deze maatregelen?
7. Welke andere maatregelen zouden genomen kunnen worden om ongewenste beïnvloeding uit
onvrije landen tegen te gaan?
4 Onderzoeksaanpak
De voorbereidingsgroep stelt voor een parlementaire ondervraging uit te voeren, ofwel
een «kortlopende parlementaire enquête gericht op het verkrijgen van mondelinge inlichtingen
door middel van het horen van personen onder ede.»
Reden hiervoor is dat er veel onderzoek is gedaan, maar dit tot op heden niet heeft
geleid tot voldoende inzicht in de problematiek en mogelijke oplossingen. Ook gezien
de aard van de problematiek, die zich veelal aan het zicht van de samenleving onttrekt,
kan niet worden verwacht dat een reguliere hoorzitting voldoet. Een parlementaire
ondervraging biedt bovendien de mogelijkheid om op korte termijn diepgaand onderzoek
te doen naar een aantal concrete casussen.
Binnen de parlementaire ondervraging is het horen onder ede het uitgangspunt.7 Bij het horen van getuigen kan hier in bijzondere gevallen van worden afgeweken.
Bij deskundigen kan hier niet van worden afgeweken.8 Wel bestaat de mogelijkheid om buiten de parlementaire ondervraging om met deskundigen
een hoorzitting te organiseren. De voorbereidingsgroep acht het nodig om het instrument
van een parlementaire ondervraging in te zetten om horen van getuigen en deskundigen
onder ede mogelijk te maken.
Het vorderen van stukken, zoals bij een reguliere parlementaire enquête aan de orde
is, lijkt op het eerste gezicht niet noodzakelijk. Mocht de ondervragingscommissie
het echter noodzakelijk vinden dit wel te doen, dan is het aan hen om daartoe te besluiten
en daarvan schriftelijk mededeling te doen aan de Kamer.
De voorbereidingsgroep stelt voor om de parlementaire ondervraging op te delen in
twee delen: een algemeen deel waarin een aantal deskundigen (waaronder financiële
en juridische deskundigen) worden gehoord over de problematiek in het algemeen, en
een deel waarin een aantal «onvrije» landen als casus worden onderzocht.
In de casussen kunnen alle aspecten en vragen aan de orde komen: de wijze van beïnvloeding,
de achterliggende redenen van de beïnvloeding, de gevolgen ervan, de maatregelen die
worden genomen door de betreffende maatschappelijke en religieuze organisaties en
(overheids)instanties in Nederland, de effectiviteit van die maatregelen en mogelijke
andere oplossingen.
Gezien de beperkte omvang van een parlementaire ondervraging lijkt het verstandig
om vooralsnog maximaal twee casussen te betrekken, zodat het onderzoek en het aantal
verhoren beperkt kan blijven, maar toch verschillende vormen van beïnvloeding kunnen
worden bekeken. Gedacht kan worden aan Saudi-Arabië en Turkije.
De voorbereidingsgroep is zich daarbij bewust van het feit dat inwoners uit deze landen
niet kunnen worden verplicht te voldoen aan een oproep voor een verhoor, omdat zij
niet onder de Wet parlementaire Enquête (Wpe) vallen. Zij kunnen alleen op vrijwillige
basis komen: op grond van artikel 14 van de Wpe is alleen elke Nederlander, elke ingezetene
van Nederland, iedereen die zich verder in Nederland bevindt, alsmede rechtspersonen
die in Nederland gevestigd zijn of hun bedrijfsactiviteiten geheel of gedeeltelijk
in Nederland uitoefenen, verplicht om medewerking te verlenen indien een ondervragingscommissie
dit vordert.
Gegeven eerdere ervaringen met parlementaire enquêtes en de ondervragingscommissie
fiscale constructies is het voorstel om maximaal vijf dagen hiervoor uit te trekken
en niet meer dan drie verhoren per dag te laten plaatsvinden. In dat geval zouden
dus maximaal 15 personen verhoord kunnen worden.
Om het aantal verhoren te beperken kunnen sommige getuigen/deskundigen mogelijk over
meerdere casussen verhoord worden.
Eindproduct
De ondervragingscommissie zal als eindproduct een verslag opstellen, waarin de belangrijkste
bevindingen en een verantwoording van de parlementaire ondervraging worden gegeven.
Daarnaast zal van de verhoren een woordelijk verslag worden gemaakt. Deze stukken
worden aangeboden aan de Tweede Kamer.
Mocht de ondervraging te weinig informatie opleveren en/of leiden tot nieuwe en aanvullende
vragen, dan zal de ondervragingscommissie suggesties doen voor een vervolgonderzoek.
De Kamer kan vervolgens besluiten tot een mogelijk vervolg.
5 Voorstel planning en organisatie PO
Het streven is om in 2019 dit onderzoek af te ronden. De parlementaire ondervraging
kan in november plaatsvinden. Met de voorbereiding, de ondervragingen zelf en het
opstellen van het verslag is circa vijf maanden gemoeid.
Maand
Activiteit
26 juni 2019
Besluitvorming presidium over onderzoeksvoorstel
Laatste week zomerreces
Besluitvorming Tweede Kamer
Eind juni begin september
Instelling Parlementaire ondervragingscommissie
Staf verzamelt en analyseert relevante informatie
September
Oktober
Inlezen, casusbepaling, al dan niet vorderen stukken, bepalen van uit te nodigen getuigen
en deskundigen die de commissie wil horen, verhoor- en mediatraining
Uitnodigen getuigen en deskundigen en voorbereiden vragenlijsten verhoren
November
Uitvoeren verhoren
Voor het kerstreces (20 december t/m 13 januari)
Opstellen en aanbieding verslag
Januari, februari 2020
Evaluatie, debat over verslag met Kamer en dechargeverlening
6 Begroting
De begroting is afgestemd met de dienst FEZ en de uitgaven worden afgerond begroot
op € 100.000. Aangezien de parlementaire ondervraging onder de Wet op de parlementaire
enquête 2008 (Wpe) valt, waarvoor het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties
(BZK) de financiële middelen beheert, worden de uitgaven van de parlementaire ondervraging
doorberekend aan BZK. Het heeft dus geen gevolgen voor het beschikbare kennis- en
onderzoeksbudget van de Kamer.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K. Arib, Voorzitter van de Tweede Kamer