Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Asscher en Gijs van Dijk over het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers
Vragen van de leden Asscher en Gijs vanDijk (beiden PvdA) aan de Ministers van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het dreigende faillissement van Utrechts Centrum voor de Kunsten en gevolgen voor diens medewerkers (ingezonden 29 mei 2019).
Antwoord van Minister Koolmees (Sociale Zaken en Werkgelegenheid), mede namens de
Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ontvangen 25 juni 2019)
Vraag 1
Bent u ermee bekend dat medewerkers van het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK)
de gemeente Utrecht voor de rechter dagen omdat de gemeente volgens hen ten onrechte
aanstuurt op een faillissement van de organisatie?1
Antwoord 1
Ja het is ons, Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur
en Wetenschap, bekend dat het Utrechts Centrum voor de Kunsten (UCK) heeft aangekondigd
dat zij en haar medewerkers voornemens zijn enkele gerechtelijke procedures tegen
de gemeente te starten.
Vraag 2
Bent u bekend met het lot van de 200 medewerkers van het UCK, waarvan 60 in vaste
dienst? Hoe vindt u het dat het college de subsidie in zulk kort tijdsbestek beëindigt,
dat het personeel zonder transitievergoeding op straat komt te staan?
Antwoord 2
De gemeente Utrecht heeft de bevoegdheid subsidies te beëindigen. Het is niet aan
ons als Ministers van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en van Onderwijs, Cultuur en
Wetenschap te oordelen over praktijksituaties als deze. Wij zijn ons er van bewust
dat een reorganisatieontslag of onverhoopt een ontslag wegens faillissement zonder
transitievergoeding een grote impact op de betrokken werknemers zal hebben. Wij onderschrijven
dat de belangen van de werknemers in dergelijke situaties niet uit het oog verloren
mogen worden. Het is echter de taak van de werkgever en in geval van faillissement
van de curator om daarop toe te zien.
Vraag 3
Hoe vindt u het dat de medewerkers van het UCK van de gemeente het perspectief krijgen
om als zzp'er in een schijnzelfstandigheid door te gaan vanaf 1 september 2019? Bent
u het eens dat het onwenselijk is dat gedupeerde medewerkers op deze manier in een
ondernemersrol worden gedwongen met een zeer onzeker toekomstperspectief terwijl zij
in een klap al hun opgebouwde rechten kwijt zijn? Hoe kwalificeert u deze zzp-constructie?
Bent u bereid de Belastingdienst deze constructie te laten onderzoeken of er sprake
is van «kwaadwillendheid»?
Antwoord 3
Het kabinet vindt schijnzelfstandigheid onwenselijk. Daarbij wordt opgemerkt dat het
aan de rechter is om zich over de kwalificatie van een specifieke arbeidsrelatie uit
te laten. In algemene zin wordt in dat kader opgemerkt dat als een werknemer zijn
werkzaamheden na een eventueel ontslag onveranderd voortzet als zzp’er en er ten aanzien
van de uitvoering van het werk in de betreffende organisatie geen enkel verschil is
tussen werknemers en zzp’ers, er mogelijk sprake is van schijnzelfstandigheid. Dat
is onwenselijk en dient te worden voorkomen en bestreden. Dat laat onverlet dat werknemers
die hun baan verliezen en nadien als zelfstandige aan het werk gaan niet per definitie
als schijnzelfstandige kunnen worden gekwalificeerd. Zij zijn geen werknemer meer
als er bijvoorbeeld geen sprake (meer) is van een gezagsrelatie of als er geen verplichting
(meer) is om het werk persoonlijk te verrichten. Afhankelijk van de feitelijke situatie
kan de arbeidsrelatie gekwalificeerd worden. Indien er bij partijen twijfel is over
deze kwalificatievraag dan kunnen zij hun zaak voorleggen aan de rechter die in de
beoordeling alle feiten en omstandigheden zal meenemen. Gegeven het voorgaande is
het niet opportuun de Belastingdienst in te schakelen om eventuele kwaadwillendheid
te laten onderzoeken. Los daarvan geldt het volgende. De Belastingdienst bepaalt aan
de hand van risicoselectie op welke bedrijven hij zijn toezicht en handhaving richt.
Deze risicoselectie wordt onder meer gevoed door signalen uit de praktijk. De Belastingdienst
doet over onderzoeken bij individuele belastingplichtigen geen mededelingen op grond
van zijn geheimhoudingsplicht (art. 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen).
Vraag 4
Hoe oordeelt u over de aanname van het UCK en haar medewerkers dat er sprake is van
een «vooropgezet faillisement», waarbij de gemeente bewust aanstuurt op een faillissement
van het UCK en gelijktijdig nieuw beleid heeft ontwikkeld, waarin vrijwel hetzelfde
wordt gevraagd (in hetzelfde pand) als waar het UCK nu in voorziet en dus overzetting
van de activiteiten in een uitgeklede vorm faciliteert te koste van medewerkers en
het UWV?
Antwoord 4
Zoals aangegeven bij vraag 2 heeft de gemeente de bevoegdheid haar beleid te wijzigen
en subsidies te beëindigen. Het is het niet aan ons om te oordelen of er in deze specifieke
situatie als gevolg van deze subsidie beëindiging sprake is van bewust aansturen en
van een «vooropgezet faillissement». Deze taak is voorbehouden aan de curator. Indien
daarom gevraagd kan de rechter daarover oordelen.
Vraag 5, 6 en 7
Vindt u dat u een rol heeft om de gemeente hierop aan te spreken, of is dit een zaak
voor de Inspectie SZW of de Belastingdienst?
Vindt u dat een dergelijke constructie past bij de voorbeeldfunctie van de overheid
nu de afgelopen jaren het bedrijfsleven door rechters en de overheid op de vingers
wordt getikt als het dergelijke constructies toepast? Zo nee, bent u bereid om maatregelen
te nemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Bent u het ermee eens dat de gemeente – zeker gelet het feit dat ze aanstuurt op een
grootschalige stelselwijziging binnen de gemeente waar ze haar eigen opgerichte stichting
failliet laat gaan – dan ook haar verantwoordelijkheid moet nemen en medewerkers van
een compensatie moet voorzien voor de wettelijke ontslagvergoeding? Zo ja, bent u
bereid om hierover in gesprek te gaan met de gemeente Utrecht? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 5, 6 en 7
De gemeente Utrecht heeft een eigen bevoegdheid te besluiten tot financieringswijziging.
Voor zover het UCK van mening is dat de gemeente jegens het UCK een constructie toepast
die in strijd is met de wet, dan kan zij ervoor kiezen dat aan de rechter voor te
leggen. Het is vervolgens aan de rechter daarover te oordelen.
In algemene zin merk ik op dat bij een reorganisatieontslag de werkgever, na verkregen
toestemming van het UWV, de arbeidsovereenkomst kan opzeggen. In dat geval heeft de
werknemer recht op een transitievergoeding. In geval van een onverhoopt faillissement
kan de curator het dienstverband opzeggen zonder dat de werknemer recht heeft op een
transitievergoeding. Als de werknemer wel recht heeft op een transitievergoeding bestaat
die aanspraak jegens de werkgever. Deze aanspraak heeft de werknemer niet ten opzichte
van een derde bij de onderneming van de werkgever betrokken partij. In deze situatie
is er geen sprake van een werkgever- werknemer relatie tussen de gemeente en betrokken
werknemers van het UCK, derhalve heeft de gemeente geen wettelijke verplichting om
wegens beëindiging van het dienstverband aan de betrokken werknemers een transitievergoeding
te betalen. Het is niet aan ons om vast te stellen of de gemeente op andere gronden
een verantwoordelijkheid heeft de betrokken werknemers te compenseren voor eventueel
ontslag zonder transitievergoeding.
Het is in zijn algemeenheid niet aan de Belastingdienst om een partij aan te spreken
op hetgeen u in vraag 4 stelt. De taak van de Belastingdienst is om op basis van relevante
belastingwet- en regelgeving toezicht te houden. Hierbij geldt dat de Belastingdienst
geen mededelingen doet over individuele belastingplichtigen op grond van zijn geheimhoudingsplicht.
Vraag 8
Vindt u het dat de gemeente Utrecht hiermee ingaat tegen de principes van de «Fair
practice code»? Zo ja, bent u bereid om hierover met de gemeente Utrecht in gesprek
te gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 8
Het is voor ons niet te beoordelen in hoeverre de principes van de Fair Practice Code
zijn toegepast door de gemeente Utrecht of door het UCK. De Minister van OCW zal wel
afspraken maken met gemeenten en provincies over eerlijke beloning in de culturele
sector, zoals aangekondigd in de uitgangspuntenbrief Cultuurbeleid 2021–2024.
Vraag 9
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Uitgangspuntennotitie Cultuurbeleid
2021–2024 op 27 juni 2019?
Antwoord 9
Ja.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid -
Mede namens
I.K. van Engelshoven, minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.