Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Van den Hul over schokkende verschillen tussen de schooladviezen die Friese kinderen in groep 8 krijgen
Vragen van het lid Van den Hul (PvdA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over schokkende verschillen tussen de schooladviezen die Friese kinderen in groep 8 krijgen (ingezonden 17 mei 2019).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 26 juni
2019)
Vraag 1
Wat klopt er van de bevindingen van het Fries Sociaal Planbureau dat er bij de schooladviezen
enorme verschillen bestaan tussen diverse Friese gemeenten?1
Antwoord 1
Het is mij bekend dat er regionale verschillen bestaan tussen regio’s als het gaat
om de hoogte van de schooladviezen. In niet-stedelijke gebieden scoren leerlingen
vaker hoger op de toets dan hun schooladvies. Dit is overigens niet alleen in Friesland
het geval, zie mijn eerdere antwoorden op Kamervragen over soortgelijke problematiek
in de provincie Drenthe.2
Tevens worden hier minder adviezen na een hoger toetsadvies bijgesteld. Dit is ook
een van de constateringen in de brief over schooladviezen en resultaten op eindtoets
in schooljaar 2017–2018, die ik uw Kamer 29 november 2018 heb doen toekomen.3
Vraag 2
Loopt het noordoostelijk deel van Fryslân op dit punt ook ernstig uit de pas met grote
delen van de rest van de provincie?
Antwoord 2
De bevindingen van het Fries Sociaal Planbureau laten zien dat in vergelijking met
de hele provincie, in het noordoosten van Friesland meer leerlingen hoger scoren op
de eindtoets dan hun schooladvies. Het gaat om een verschil van circa 10 procent.
Vraag 3
Hoe beoordeelt u deze stand van zaken?
Antwoord 3
Ik vind dit een zorgelijke ontwikkeling. Eerder wees ik uw Kamer er al op dat vooral
in minder stedelijke regio’s sprake lijkt te zijn van onderadvisering. Deze ontwikkeling
heeft dus al langer mijn aandacht.
Het is daarom goed dat in Friesland – net als in andere niet-stedelijke regio’s –
een positieve dalende trend is te zien in het percentage adviezen dat moet worden
heroverwogen en een positieve stijgende trend in het percentage adviezen dat daarvan
wordt bijgesteld. Ondanks deze positieve ontwikkeling blijf ik werk maken van het
tegengaan van deze regionale verschillen in advisering en bijstelling. Ik ga daar
uitgebreider op in, in mijn brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing PO,
die ik u separaat doe toekomen.
Vraag 4
Wat doen de betrokken scholen met de verplichting om het gegeven advies tegen het
licht te houden als de Centrale Eindtoets een flinke afwijking naar boven vertoont?
Antwoord 4
Op basis van landelijke gegevens van voorgaande schoolgaande jaren is bekend dat van
circa een kwart van de leerlingen met een heroverweging het schooladvies wordt bijgesteld.
Wanneer er sprake is van een verschil van een heel schoolniveau tussen het schooladvies
en de eindtoets, wordt van één van de drie leerlingen het advies bijgesteld.
Vraag 5
Hoe verklaart u dat in en gemeente als Achtkarspelen heel veel leerlingen een te laag
schooladvies krijgen maar het vervolgens ook nog eens zeer beperkt wordt bijgesteld?
Antwoord 5
Dit is door mij of het Fries Sociaal Planbureau niet onderzocht. Zoals ik in het antwoord
op de eerste vraag aangaf, is op basis van landelijke gegevens bekend dat beide vaak
samen gaan: leerlingen in deze regio’s scoren vaak beter op de eindtoets dan hun schooladvies
en hun hogere toetsadvies leidt minder vaak tot een bijstelling.
Vraag 6
Hoe verklaart u dat desondanks het Dockinga College in Dokkum qua opstroom een normale
school is? Had de opstroom niet juist groter moeten zijn bij deze mate van onderadvisering
vanuit de basisscholen?
Antwoord 6
Dit is door mij of het Fries Sociaal Planbureau niet onderzocht. Op basis van landelijke
gegevens is bekend dat leerlingen met een advies dat lager is dan hun toetsadvies
niet noodzakelijk altijd opstromen. Daarbij speelt helaas een rol dat leerlingen doorgaans
presteren conform wat er van hen wordt verwacht, de selffulfilling prophecy.,
4
5 Daarnaast speelt een rol dat in minder stedelijke regio’s er ten onrechte sprake
lijkt te zijn van een lager ambitieniveau bij zowel ouders als scholen.6
Vraag 7
Ziet u een verband met analoge berichten over basisscholen in Groningen?7
Antwoord 7
Dat verband zie ik. Ook in Groningen is – net als in andere niet-stedelijke regio’s
– sprake van onderadvisering.8In de brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing po die ik u separaat doe
toekomen, ga ik nader in op achterliggende oorzaken van onderadvisering en de mogelijkheden
om de effecten van onderadvisering te verminderen.
Vraag 8
Ziet u mogelijkheden om de rol van de afstand tot de school in zo’n plattelandsregio
te beperken?
Antwoord 8
Die mogelijkheden zie ik niet. Bovendien is het de vraag of dit een oplossing biedt
voor het probleem. Eerder meldde ik u al dat de nabijheid van vo-scholen wel van invloed
lijkt te zijn op onderadvisering door scholen.9 Daarnaast speelt een verschil in ambitieniveau een rol. Ik vind het belangrijk om
hier maatregelen op te nemen die zoveel mogelijk aangrijpen op zaken die verschil
kunnen maken, waardoor eventuele onderadvisering tijdig kan worden gecorrigeerd. Mijn
brief over de Eindevaluatie van de Wet eindtoetsing PO gaat hier uitgebreider op in.
Vraag 9
Wat wilt u in het algemeen ondernemen tegen deze schokkende verschillen?
Antwoord 9
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3 en vraag 8.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.