Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Laan-Geselschap en Becker over het bericht ‘Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet’
Vragen van de leden Laan-Geselschap en Becker (beiden VVD) aan de Ministers van Justitie en Veiligheid en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid over het bericht «Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet» (ingezonden 5 april 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid), mede namens de Ministers
voor Rechtsbescherming en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (ontvangen 26 juni
2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2470.
Vraag 1
Kent u het bericht «Staatsvijand nummer één deradicaliseert maar niet»?1
Antwoord 1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Vraag 2 en 3
Wat vindt u van het beeld dat in het artikel wordt geschetst over de manier waarop
in het traject van Samir A. gewerkt zou zijn aan de-radicalisering en de mate waarin
dit (niet) is geslaagd?
Klopt het dat er fouten gemaakt zijn in het de-radicaliseringstraject van Samir A.?
Zo ja, staan die fouten op zichzelf of zijn die fouten inherent aan het systeem/traject?
In hoeveel andere gevallen is sprake van een vergelijkbaar traject? Herkent u bijvoorbeeld
het beeld dat overheidsdiensten langs elkaar heen werken in terrorismezaken? Wat gaat
u doen zodat dit voortaan anders gaat?
Antwoord 2 en 3
Samir A. is in oktober 2008 veroordeeld tot 9 jaar detentie voor onder meer deelname
aan een organisatie met een terroristisch oogmerk en werving voor de gewapende strijd.
In september 2013 werd A. na tweederde van zijn gevangenisstraf te hebben uitgezeten
voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Het was het in het belang van de nationale veiligheid
om hem te deradicaliseren. Om Reclassering Nederland te ondersteunen bij de specifieke
aanpak die Samir A. nodig had, is door de NCTV een expert ingezet. Deze expert had
ervaring met de begeleiding van jihadisten en leek contact te kunnen leggen met betrokkene.
Toen in 2015 bleek dat het beoogde doel, aantoonbare deradicalisering van A., niet
werd behaald, is de inzet van deze expert beëindigd.
Het deradicaliseren van een persoon is een zeer complex en weerbarstig traject. Een
traject is individueel en afhankelijk van veel factoren. Ondanks alle inspanningen
die gepleegd worden en interventies die worden ingezet, kan het slagen van een deradicaliseringstraject
nooit gegarandeerd worden. In 2015 is het team Terrorisme, Extremisme en Radicalisering
(TER) bij Reclassering Nederland opgericht ten behoeve van een specifieke aanpak gericht
op de begeleiding en de re-integratie van gedetineerde extremisten. In de periode
2012 -2018 hebben in totaal 189 justitiabelen deelgenomen aan een programma van het
TER team. Op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid heeft de Universiteit
Leiden de aanpak van dit gespecialiseerde team geëvalueerd. Zoals aangegeven in mijn
brief aan uw Kamer met mijn reactie op het rapport concludeerden de onderzoekers in
hun rapport dat de aanpak van het TER-team effectief is en bijdraagt aan datgene waarvoor
het team is opgericht: het voorkomen van recidive.2
Op het gebied van re-integratie en deradicalisering vindt regelmatig overleg plaats
tussen de TA’s (Terrorismeafdelingen), ontvangende penitentiaire instellingen, reclassering
en gemeenten. Om de continuïteit van interventies te bewaken is het multidisciplinair
afstemmingsoverleg resocialisatie (MAR) ingericht. Het MAR bewaakt en stimuleert de
continuïteit van interventies doordat de partijen gezamenlijk op casusniveau bekijken
welke interventies passend zijn voor de betreffende (ex)gedetineerde met een terroristische
achtergrond.
Vraag 4 en 5
Worden alle mensen die zich schuldig maken aan financiering van terrorisme strafrechtelijk
vervolgd en is dit bij de personen in dit artikel ook gebeurd? Zo nee, waarom niet?
Wat zijn de gevolgen voor een persoon die zelf eerder veroordeeld is voor een terroristisch
misdrijf waarbij later uit een daad van terrorismefinanciering blijkt dat deze persoon
niet gederadicaliseerd is?
Antwoord 4 en 5
In elke zaak maakt het Openbaar Ministerie een afweging of strafrechtelijke vervolging
opportuun is. Opportuniteitsoverwegingen kunnen zijn de bewijsbaarheid van het feit,
de persoon van de verdachte of de omstandigheden waaronder een feit is begaan.
Vraag 6
Kunt u aangeven hoe verschillende diensten, zoals bijvoorbeeld de reclassering, het
openbaar ministerie (OM), de gemeente en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding
en Veiligheid (NCTV), zich tot elkaar verhouden tijdens een de-radicaliseringstraject?
Wie heeft in een dergelijk traject de regie?
Antwoord 6
Tijdens detentie is DJI verantwoordelijk voor het proces van re-integratie en de inzet
van interventies om een gedetineerde te deradicaliseren. Daarnaast heeft het TER-team
van Reclassering Nederland vanuit haar wettelijke taak als adviseur en toezichthouder
een rol in de duiding van de persoon en het maken van een inschatting voor de mogelijkheden
tot deradicalisering. Dit team richt zich op het motiveren van de (ex-)gedetineerde
om de oorzaken van het strafbare gedrag aan te pakken en te re-integreren buiten het
extremistische netwerk.
Aan het einde van de straf of aan het einde van het opgelegde toezichtkader van de
reclassering neemt de gemeente de regie over.
In het multidisciplinaire casusoverleg, waaraan onder andere het OM, politie, en gemeente
deelnemen, worden maatregelen en interventies bepaald en op elkaar afgestemd. Reclassering
Nederland kan tijdens de periode van toezicht onderdeel uitmaken van het overleg.
De NCTV geeft advies en biedt expertise en ondersteuning in de aanpak van terrorisme
en extremisme. Adviseren over de inzet van interventies in het kader van deradicalisering
kan hier een onderdeel van uit maken.
Vraag 7 en 8
Hoe wordt beoordeeld of een persoon de juiste expertise heeft om een deradicaliseringstraject
te begeleiden en wat zijn hieromtrent de regels en vergoedingen? Hoe wordt gedurende
het traject door de begeleider gerapporteerd aan de NCTV en hoe wordt gecontroleerd
of daadwerkelijk sprake is van een effectief traject?
Klopt het de NCTV, zoals in het geval van Samir A., imams inzet om een geradicaliseerd
persoon te begeleiden bij de-radicalisering, hoe vaak komt dit voor en wat is hierachter
de gedachte?
Antwoord 7 en 8
Met het oog op re-integratie en deradicalisering vinden er gesprekken plaats met specialisten,
zoals een psycholoog, psychiater of geestelijk verzorger (imam). Deze specialisten
zijn in dienst van DJI en getraind om radicalisering te signaleren en tegen te gaan.
Voor deze medewerkers geldt dat zij moeten voldoen aan de door DJI vastgestelde professionele
criteria. De NCTV draagt financieel bij aan expertiseontwikkeling. Incidenteel financiert
de NCTV de inzet van experts, waaronder islamologen, door Reclassering Nederland en/of
de TA’s. Daarnaast wordt gebruik gemaakt van de expertise van het Landelijk Steunpunt
Extremisme en van het team TER van de reclassering. Voor medewerkers van beide organisaties
gelden strenge selectie-eisen. Zij worden specifiek opgeleid om de doelgroep de begeleiden.
Vraag 9
Hoe wordt geborgd dat, wanneer ervoor wordt gekozen een imam de geradicaliseerde persoon
te begeleiden, hij daadwerkelijk de kernwaarden van de vrije Nederlandse samenleving,
de gelijkwaardigheid van man en vrouw, homo en hetero en de basis van de democratische
rechtsstaat bijbrengt en deelt u de mening dat het kwetsbaar kan zijn het traject
volledig in de kringen van de gesloten wereld van de moskee te laten verlopen?
Antwoord 9
Een specialist die wordt ingezet met oog op re-integratie en deradicalisering rapporteert
over gedane werkzaamheden richting de instantie die hem of haar inzet. Het gaat dan
om DJI voor inzet tijdens de detentieperiode, Reclassering Nederland voor inzet gedurende
toezicht na detentie, en de gemeenten in het geval van een (voortgezet) traject na
afloop van een strafrechtelijk traject.
Vraag 10
Hoe kan het dat iemand die door het OM nog altijd gevaarlijk wordt geacht, toch proefverlof
kan krijgen?
Antwoord 10
Gedetineerden komen na tweederde van hun gevangenisstraf van rechtswege voorwaardelijk
vrij onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd
niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Het Openbaar Ministerie (OM) kan daarnaast
bijzondere voorwaarden betreffende het gedrag van de veroordeelde stellen. De bijzondere
voorwaarden die kunnen worden opgelegd, zijn vermeld in artikel 15a Wetboek van Strafrecht.
Het OM neemt de beslissing omtrent het stellen van bijzondere voorwaarden. Het OM
kan de bijzondere voorwaarden aanvullen, wijzigen of opheffen zodra het gedrag van
de veroordeelde daartoe aanleiding geeft. De proeftijd gaat in op de dag van de voorwaardelijke
invrijheidstelling.
Het OM kan ook een vordering instellen strekkende tot het achterwege laten of uitstellen
van de voorwaardelijke invrijheidstelling. Indien de vordering door de rechter geheel
of gedeeltelijk wordt afgewezen kan de rechtbank het OM adviseren bijzondere voorwaarden
op te leggen. Het OM beslist of en zo ja, welke bijzondere voorwaarden worden opgelegd.
Vraag 11 en 12
Hoe is het mogelijk dat iemand met een radicaliseringsverleden na het uitzitten van
de straf weer in dezelfde omgeving terecht komt met kwetsbare jongeren die gevoelig
zijn voor een radicale boodschap? Hoe verhoudt dit zich tot de taak die de Minister
van Integratie heeft om radicalisering juist te voorkomen?
Bent u bereid beleid te ontwikkelen om in de toekomst te voorkomen dat voor terrorisme
veroordeelden (na vrijlating) een inspirator kunnen worden voor andere jihadisten,
bijvoorbeeld door de mogelijkheden te onderzoeken om hen niet in dezelfde omgeving
terug te plaatsen? Ziet u mogelijkheden voor strafrechtelijke vervolging van «inspiratiepraktijken»?
Antwoord 11 en 12
Om de verspreiding van extremistisch gedachtegoed te voorkomen, onderlinge beïnvloeding
tegen te gaan en een succesvolle terugkeer in de maatschappij te bereiken, wordt binnen
de terroristen afdelingen van de Dienst Justitiële Inrichtingen ingezet op maatwerk.
Daarmee wordt gewerkt aan de optimale bescherming van de samenleving tegen deze (ex-)gedetineerden.
In principe kan iemand die zijn straf heeft ondergaan zich vestigen waar hij wil,
ook indien er sprake is van een voorwaardelijke invrijheidstelling mits de opgelegde
voorwaarden zich daar niet tegen verzetten. Er wordt voor de vrijlating in het casusoverleg
gezien of er redenen zijn om op grond van de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen
Terrorismebestrijding een gebiedsverbod op te leggen zodat de beïnvloeding door de
extremistische ex-gedetineerde kan worden tegengegaan. Mocht er na vrijlating sprake
zijn van «inspiratiepraktijken» en deze een strafbaar feit opleveren, dan kan strafrechtelijk
worden vervolgd. Deze beslissing is aan het OM.
In mijn brief van 26 april 2018 aan uw Kamer3 is onderstreept dat de inzet op preventie een gedeeld belang en gezamenlijke opgave
van het kabinet is. De op 18 april jl. naar u toegestuurde Rapportage Integrale Aanpak
Terrorisme4 geeft de belangrijkste bereikte mijlpalen van preventief beleid weer. De inzet van
het Ministerie van SZW richt zich op het verhogen van de weerbaarheid van kwetsbare
jongeren en groepen in wijken tegen radicalisering. Zo wordt er gewerkt aan het verstevigen
van de omgeving waarin iemand opnieuw komt wonen zodat deze minder gevoelig is voor
radicale boodschappen. Ook draagt het Ministerie van SZW bij aan het wegnemen van
de brede voedingsbodem voor radicalisering, zoals het verminderen van polarisatie
en het bevorderen van arbeidsparticipatie van migranten.
Vraag 13
Wat is het beleid wanneer mensen niet vatbaar blijken voor de-radicalisering?
Antwoord 13
Het is niet zinvol om mensen te dwingen om mee te werken aan een traject om te deradicaliseren.
Indien iemand geweld wil gebruiken om zijn of haar overtuigingen op te leggen aan
anderen kan hiertegen worden opgetreden. Binnen het justitieel kader wordt actief
ingezet op gedragsbeïnvloeding. Ook buiten het justitieel kader kan een vrijwillig
deradicaliseringstraject gestart worden. Daar waar gedragsbeïnvloeding niet mogelijk
is, richten partijen uit het casusoverleg, maar ook inlichtingendiensten zich doorlopend
op het inschatten van de dreiging en het mitigeren daarvan.
In het multidisciplinaire lokale casusoverleg worden maatregelen en interventies bepaald
en op elkaar afgestemd. Zo kan op lokaal niveau de afweging worden gemaakt om maatregelen
uit de Tijdelijke Wet Bestuurlijke Maatregelen Terrorismebestrijding in te zetten
om bijvoorbeeld contacten met andere personen uit het extremistische netwerk tegen
te gaan.
Vraag 14
Kunt u alle vragen separaat beantwoorden?
Antwoord 14
Een deel van de vragen is van een separaat antwoord voorzien. Wegens gesignaleerde
overlap in enkele antwoorden is er, ten behoeve van overzichtelijkheid en leesbaarheid,
op onderdelen voor gezamenlijke beantwoording van die vragen gekozen.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming -
Mede namens
W. Koolmees, minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.