Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Energieraad van 25 juni 2019
21 501-33 Raad voor Vervoer, Telecommunicatie en Energie
Nr. 767
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 20 juni 2019
De vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat heeft een aantal vragen en opmerkingen
voorgelegd aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de brief van 7 juni
2019 over de geannoteerde agenda voor de Energieraad van 25 juni 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 766), over de brief van 18 april 2019 over het verslag van de informele Energieraad van
2 april 2019 (Kamerstuk 21 501-33, nr. 760), over de brief van 24 mei 2019 over het fiche «Mededeling Naar een efficiëntere
en meer democratische besluitvorming voor het energie- en klimaatbeleid van de EU»
(Kamerstuk 22 112, nr. 2811) en over de brief van 28 mei 2019 over het rapport van Navigant «EU-langetermijnstrategie
klimaat» (Kamerstukken 31 793 en 22 112, nr. 188)).
De vragen en opmerkingen zijn op 17 juni 2019 aan de Minister van Economische Zaken
en Klimaat voorgelegd. Bij brief van 19 juni 2019 zijn de vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Diks
Adjunct-griffier van de commissie, Jansma
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
II
Antwoord / Reactie van de Minister
00
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
formele Energieraad die op 25 juni plaatsvindt. Deze leden hebben hierover nog enkele
vragen en opmerkingen.
De Minister beschrijft in de geannoteerde agenda van de formele Energieraad dat de
Nederlandse inzet voor het toekomstige energiesysteem van de Energie Unie zich focust
op klimaatneutraliteit en leveringszekerheid. Kan de Minister, overwegende dat kernenergie
een constante energiebron is en dat bij de opwekking van kernenergie geen CO2 vrijkomt, toelichten welke rol hij voorziet voor kernenergie in de Nederlandse inzet
voor de contouren van het toekomstige energiesysteem binnen de Europese Unie?
Kan de Minister, constaterende dat het Roemeens voorzitterschap voornemens is Raadsconclusies
aan te nemen tijdens de formele energieraad op 25 juni over de contouren van het toekomstige
energiesysteem binnen de Energie Unie in relatie tot de Europese energie- en klimaatdoelen,
een toelichting geven op de inhoud van deze Raadsconclusies?
De Minister geeft aan dat tijdens de Europese Raad van 22 maart 2019 geen concreet
jaartal is gekoppeld aan het overeengekomen doel met betrekking tot klimaatneutraliteit.
Constaterende dat de EU in de loop van dit jaar tot overeenstemming moet komen over
een klimaatdoel voor 2050 en dat de lidstaten onderling verschillende opvattingen
delen over klimaatneutraliteit, kan de Minister aangeven op welke termijn hierover
meer duidelijkheid wordt verschaft?
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie tot eind juni
2019 heeft om de aangeleverde Integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs)
per lidstaat te beoordelen. Deze leden vragen of Nederland reeds een reactie heeft
ontvangen. Zo ja, kan de Minister de reactie van de Commissie delen met de Kamer?
Zo nee, kan Nederland naar verwachting nog een reactie ontvangen?
De Minister geeft aan dat de concept-INEKs laten zien dat de ambitie van de lidstaten
om bij te dragen verschilt. Overwegende dat de INEKs een goed middel zijn om integraal
voortgang op de EU-doelen te borgen, kan de Minister deze verschillen toelichten?
De leden van de VVD fractie hebben kennisgenomen van de constatering van de Commissie
dat sinds de inwerkingtreding van het Euratom-verdrag de besluitvormingsbepalingen
op het gebied van kernenergie niet ingrijpend zijn gewijzigd en derhalve geactualiseerd
moeten worden. Kan de Minister toelichten op welke wijze deze besluitvormingsbepalingen
geactualiseerd zouden moeten worden?
De leden van de VVD fractie zijn blij met het uitgevoerde onderzoek van Navigant ten
aanzien van het voorstel van de Europese Commissie voor een EU-langetermijnstrategie
voor klimaat. Kan de Minister aangeven of binnen dit onderzoek ook de rol van kernenergie
voor het halen van het 2050 doel is geanalyseerd? Zo ja, kan de Minister deze analyse
toelichten? Zo nee, waarom niet? Kan de Minister toelichten of de mogelijkheid bestaat
om net als bij het Nero-windpark in Roemenië, kernenergie uit een andere EU-lidstaat
te laten meetellen voor hernieuwbare energiedoelstellingen? Kan de Minister uitleggen
waarom dit wel of niet mogelijk is?
De leden van de VVD hebben vernomen dat uit onderzoek van Navigant blijkt dat een
strategie van vooroplopen het risico van een verslechtering van de concurrentiepositie
van met name de energie-intensieve industrie met zich mee kan brengen. Kan de Minister
aangeven op welke gepresenteerde scenario’s van de Commissie deze conclusie betrekking
heeft?
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
Energieraad van 25 juni 2019. Hierover hebben deze leden nog enkele vragen.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de concept-INEKs laten zien dat de ambitie van
de lidstaten om bij te dragen verschilt. Deze leden vragen om aan te geven waar deze
verschillen in zitten. Zij vragen op welk reductiepercentage van broeikasgassen in
2030 de verschillende concept-INEKs gericht zijn. Het kabinet pleit in Europa voor
het verhogen van de reductieopgave voor 2030. Wanneer is duidelijk of deze verhoging
naar 55 of 49% CO2-reductie in 2030 er wel of niet komt en hoe is het Europese besluitvormingsproces
erop ingericht dat de INEKs van de verschillende lidstaten kunnen worden aangepast
aan een hogere doelstelling?
De leden van de CDA-fractie kunnen zich vinden in de Nederlandse inzet ten aanzien
van de mededeling «Naar een efficiëntere en meer democratische besluitvorming voor
het energie- en klimaatbeleid van de EU». Deze leden delen de mening dat voor besluitvorming
over fiscale onderwerpen de beslissingsbevoegdheid op nationaal niveau essentieel
is en het behoud daarvan fundamenteel.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de geannoteerde
agenda van de Energieraad en hebben nog enkele vragen.
De leden van de D66-fractie vragen de Minister hoe het staat met het vormen van en
Europese kopgroep voor een CO2-reductiedoelstelling van 55%. Ook vragen deze leden de Minister wat de verwachting
is van de toekomstige Europese Commissie op de klimaat- en energiedossiers. Wat verwacht
de Minister van het Fins voorzitterschap en welke, voor Nederland, belangrijke onderwerpen
kunnen verder gebracht worden? Welke andere Europese landen zijn van plan om gebruik
te maken van het Joint Project Mechanism (JPM)? Deze leden fractie lezen dat en marge
van de Energieraad gesproken zal worden over INEKs en buurlanden. Deze leden vragen
de Minister hoe de INEKs van de andere Europese lidstaten beoordeeld zijn door de
Commissie en of met deze plannen de doelen uit het Klimaatakkoord dichterbij komen.
Kan de Minister de reactie van de Europese Commissie op het voorlopige INEK van Nederland
met de Kamer delen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben enkele vragen over de Energieraad van 25 juni
2019. Ten eerste hebben deze leden vragen over de Raadsconclusies die zullen worden
aangenomen op de bijeenkomst. Deze leden zijn verheugd dat er op 22 maart 2019 is
besloten om een klimaatneutrale unie te verwezenlijken en moedigen de Minister aan
bij de inzet om dit te koppelen aan het jaartal 2050. De leden van de GroenLinks-fractie
delen de mening van de Minister dat een CO2-minimumprijs op EU-niveau een prioriteit van Nederland moet zijn. Kan de Minister
toelichten op welke wijze hij zich gaat inzetten om andere landen van het belang van
een CO2-minimumprijs te overtuigen?
Ten tweede hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over de INEKs.
In de geannoteerde agenda wordt over de Nederlandse inzet alleen gesproken over «het
belang om lange termijn zekerheid te bieden in het energie- en klimaatbeleid». Kan
de Minister toelichten wat hij hier concreet mee bedoelt? Daarnaast begrijpen deze
leden dat de mate van ambitie in de INEKs enorm verschilt van lidstaat tot lidstaat.
Deze leden vinden dit zeer zorgelijk aangezien het van groot belang is dat iedere
lidstaat zich voldoende inzet om de Europese 2030-doelstellingen te behalen. Gaat
de Minister hier aandacht voor vragen tijdens de Energieraad?
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over de strategische
langetermijnvisie van de Europese Commissie op een klimaatneutrale economie. Het onderzoek
dat de Minister hiernaar heeft laten uitvoeren door Navigant toont aan dat de scenario’s
haalbaar zijn, maar dat er nog wel enkele onzekerheden bestaan. Navigant stelt onder
andere dat de ontwikkeling van een circulaire economie een cruciale randvoorwaarde
is en dat de wijze waarop een aandeel duurzame energie groter dan 70% in het energienetwerk
kan worden geïntegreerd onzeker is. Gaat de Minister deze onzekerheden tijdens de
Energieraad aankaarten? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er meer aandacht komt
voor deze onzekerheden in de EU-langetermijnstrategie? De leden van de GroenLinks-fractie
lezen verder dat Navigant concludeert dat ambitieuzere vroegtijdige actie door middel
van tussendoelen in 2030 en 2040 zou betekenen dat er een meer kosteneffectief pad
naar klimaatneutraliteit zou komen in 2050. Deze leden zijn blij met de Nederlandse
inzet om het EU 2030-doel te verhogen naar 55% emissiereductie, maar lezen niets over
een Nederlandse inzet voor een 2040-doel, ondanks de conclusie van Navigant en ondanks
de eigen conclusie dat «minder ambitieuze tussendoelen tot effect hebben dat er een
hogere cumulatieve emissie plaatsvindt». Is de Minister gelet op het voorgaande bereid
om tijdens de Energieraad ook te pleiten voor een ambitieus 2040-doel?
Tot slot vragen deze leden hoe het staat met de implementatie van de recent aangenomen
Gasrichtlijn. Welk parlementaire besluitvorming komt er hieromtrent nog aan? Kan de
Minister tevens een toelichting geven over de dreiging van de Verenigde Staten met
sancties voor bedrijven die betrokken zijn bij Nord Stream 2? Hoe reëel acht de Minister
deze dreiging? De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe
route voor Nord Stream 2 die Denemarken onderzoekt. Hoeveel vertraging zou dit mogelijk
op kunnen leveren voor Nord Stream 2? Kan de Minister toelichten waarom Denemarken
deze extra stap heeft ondernomen?
Deze leden vragen hoe het staat met de technische maatregelen die door de Commissie
genomen worden om gas niet alleen van oost naar west van ook van west naar oost kan
stromen. Over welke landen in het oosten gaat dit allemaal? Wanneer zijn deze maatregelen
volledig geïmplementeerd? De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot hoeveel
potentiële gasleveranciers Nederland en de EU voldoende achten om de doelstelling
van een onafhankelijke energievoorziening te garanderen en aan welke eisen deze potentiële
gasleveranciers moeten voldoen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
Energieraad van 25 juni 2019. Vooral het fiche over een efficiëntere en meer democratische
besluitvorming voor het energie- en klimaatbeleid van de EU roept bij deze leden vragen
op.
De leden van de SP-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet voor beslissingsbevoegdheid
is over eigen fiscale regelgeving. Vraag hierbij is wel hoe de Minister zal voorkomen
dat het Europees Parlement alsnog verandert van raadgevend naar medebeslissend orgaan.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de Minister kenbaar gaat maken dat
afstappen van besluitvorming bij unanimiteit wat betreft Nederland onbespreekbaar
is. Wordt de reactie daarop ook teruggekoppeld aan de Kamer?
De Europese Commissie stelt dat sociale rechtvaardigheid belangrijk is binnen het
hervormen van de energiebelasting, zo lezen deze leden. Het kabinet deelt de mening
dat samenwerking hierop belangrijk is. Bij deze leden roept dit de vraag op hoe sociale
rechtvaardigheid gewaarborgd wordt in alle lidstaten wanneer de Europese Unie besluit
over te gaan op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Kan de Minister toelichting
geven op de uitspraak «Nederland deelt de mening van de Commissie dat er op deelterreinen
goede redenen kunnen zijn om af te stappen van unanimiteit»?
Ook vragen de leden van de SP-fractie om een toelichting op de inzet van het kabinet
waarbij efficiëntere besluitvorming op specifieke dossiers voor klimaat en energie
niet opweegt tegen het risico dat Nederland kan lopen in de toekomst op andere fiscale
dossiers.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben kennisgenomen van de stukken
op de agenda van dit schriftelijk overleg en hebben daarover enkele kritische vragen
en opmerkingen.
De Minister schrijft in zijn Kamerbrief van 28 mei 2019 dat er momenteel «bij veel
lidstaten echter nog weerstand bestaat tegen het ophogen van de 2030-doelstelling»
en dat «de EU-langetermijnstrategie grofweg in lijn is met het huidige Nederlandse
klimaatbeleid en het ontwerpklimaatakkoord». De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
waarderen het dat Nederland andere landen wil aanmoedigen om hogere doelen te stellen,
maar zijn ook van mening dat de Minister met de bovenstaande stellingname de Nederlandse
situatie een stuk rooskleuriger voordoet dan deze in werkelijkheid is. De omvang van
de klimaatcrisis vergt, zoals ook is afgesproken in het Parijsakkoord, een maximale
inspanning van alle landen. Nederland heeft deze maximale inspanning tot nu toe niet
geleverd. Stichting Urgenda won de door haar aangespannen rechtszaak tegen de Staat1 al in 2015, maar Nederland wacht sindsdien nog steeds met het realiseren van ambitieuze
en concrete klimaatmaatregelen. Tot nu toe werd alleen het sluiten van de Hemwegcentrale
bekend gemaakt en ontliep de regering het aanpakken van heilige huisjes als de bio-industrie,
fossiele industrie en luchtvaart. Het Urgenda-doel voor 2020 wordt door Nederland
naar alle waarschijnlijkheid niet gehaald. Gaat de Minister tijdens de Energieraad
op 25 juni 2019 in op de gebrekkige Nederlandse inspanningen ten opzichte van het
Urgenda-doel in 2020? Zo nee, waarom niet?
In de recent aangenomen Klimaatwet staat voor het jaar 2030 slechts een boterzacht
«streven» naar 49% CO2-reductie ten opzichte van 1990. Dat is te weinig en op geen enkele wijze afdwingbaar,
zo menen deze leden. Het wetenschappelijk gefundeerde instrument van een «emissiebudget»
werd in het politieke polderproces geschrapt en ambitieuze tussendoelen op weg naar
2050 ontbreken. Daarmee geeft Nederland alle ruimte voor het verder uitstellen en
afschuiven van ambitieus klimaatbeleid. De 17 amendementen van de Partij voor de Dieren
die de Klimaatwet in lijn zouden brengen met het leveren van een maximale inspanning
om de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5 graad Celsius werden door
de indieners van de Klimaatwet verworpen. De leden van de Partij voor de Dieren-fractie
zitten echter niet stil en komen met de «Klimaatwet 1.5»: een wet die het Nederlandse
klimaatbeleid in lijn brengt met het 1,5°C-doel.
Dat de sterk afgezwakte Klimaatwet problematisch is, wordt zelfs onderschreven door
de Minister wanneer hij schrijft dat «het volgen van een minder ambitieus reductiepad
dan gepresenteerd in EU langetermijnstrategie, de haalbaarheid van klimaatneutraliteit
in 2050 in gevaar kan brengen. Bovendien hebben minder ambitieuze tussendoelen tot
effect dat er een hogere cumulatieve emissie plaatsvindt, die later moet worden gecompenseerd.
Ook is latere actie uiteindelijk duurder dan vroegtijdige emissiereductie». Erkent
de Minister dat het Nederlandse klimaatbeleid tot nu toe in schril contrast staat
met deze uitgangspunten? Zo nee, waarom niet?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de zogenaamde voortrekkersrol
van Nederland momenteel nogal magertjes uitpakt. Concrete klimaatactie wordt immers
al jarenlang uitgesteld en afgeschoven op toekomstige generaties. Ziet de Minister
ook een spanningsveld tussen enerzijds de ambitieuze uitspraken op het internationale
toneel en anderzijds het achterblijvende en ontoereikende Nederlandse klimaatbeleid?
Zo nee, waarom niet? Wat is momenteel de status van de zogenaamde «kopgroep» in Europa?
Erkent de Minister dat de tijd ontbreekt om nog langer te wachten met concrete klimaatactie?
Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat Nederland, als een van de meest vervuilende
landen ter wereld, juist het goede voorbeeld zou moeten nemen door, in lijn met het
Parijsakkoord en de urgentie van de klimaatcrisis, zelf zijn eigen doelen maximaal
op te hogen? Zo nee, waarom niet?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Inleiding
Hierbij stuur ik uw Kamer mijn reactie op de vragen van 17 juni 2019 naar aanleiding
van het Schriftelijk Overleg over de Energieraad van 25 juni in Luxemburg.
Tevens wil ik u via deze weg informeren over een aanpassing van de agenda van de Energieraad.
Eerder heb ik u bericht dat waarschijnlijk Externe Energierelaties op de agenda zou
komen. Deze is nu door het voorzitterschap geagendeerd als een uitwisseling van ideeën.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De Minister beschrijft in de geannoteerde agenda van de formele Energieraad dat de
Nederlandse inzet voor het toekomstige energiesysteem van de Energie Unie zich focust
op klimaatneutraliteit en leveringszekerheid. Kan de Minister, overwegende dat kernenergie
een constante energiebron is en dat bij de opwekking van kernenergie geen CO2 vrijkomt, toelichten welke rol hij voorziet voor kernenergie in de Nederlandse inzet
voor de contouren van het toekomstige energiesysteem binnen de Europese Unie?
Verschillende studies laten zien dat kernenergie een kosteneffectieve mogelijkheid
kan zijn en dat een positieve business case op lange termijn, tot de mogelijkheden
kan behoren. Daarbij is het huidige beeld dat de bouw van nieuwe kerncentrales in
Nederland voor 2030 niet als reële optie wordt gezien, vanwege onder andere de verwachte
rentabiliteit en de doorlooptijden. Voor mogelijke invullingen van CO2-reductie richting2050 kan kernenergie onderdeel zijn van een kosteneffectieve oplossing
bij het streven naar 95 procent CO2-reductie. In de raadsconclusies is, conform Nederlandse inzet, het principe van technologieneutraliteit
opgenomen. Nederland is dan ook van mening dat er in het Europees energiesysteem ruimte
moet zijn voor landen om te kiezen voor kernenergie, als dat voor hen passend is.
Kan de Minister, constaterende dat het Roemeens voorzitterschap voornemens is Raadsconclusies
aan te nemen tijdens de formele energieraad op 25 juni over de contouren van het toekomstige
energiesysteem binnen de Energie Unie in relatie tot de Europese energie- en klimaatdoelen,
een toelichting geven op de inhoud van deze Raadsconclusies?
De Raadsconclusies over het toekomstige energiesysteem richten zich op drie terreinen:
1) de toekomst van de netwerken en infrastructuur in de Energie Unie, 2) de ontwikkeling
en uitrol van innovatieve schone energietechnologieën en 3) het belang van sectorkoppeling
en systeemintegratie. De raadsconclusies benoemen onder andere expliciet het belang
van waterstof en systeemintegratie en roepen de Commissie op een analyse te maken
en mogelijke initiatieven te hiervoor te ontplooien. Verder worden technologieneutraliteit,
de rol van de markt, marktintegratie en regionale samenwerking benoemd. Verbetering
van de Europese netwerken, zowel binnen de lidstaten als tussen lidstaten wordt benadrukt,
net als de integratie van grote hoeveelheden hernieuwbare energie in de netwerken
en de leveringszekerheid die geborgd moet blijven. Voor Nederland belangrijke punten
zoals de rol van waterstof, het belang van marktgerichte instrumenten om de doelen
te bereiken, de systeemintegratie, technologieneutraliteit en ten slotte de betrouwbaarheid
van het energiesysteem zijn voldoende gewaarborgd in de huidige conclusies. De kern
van de Nederlandse inzet is de link met de doelen van het akkoord van Parijs en de
langetermijnstrategie klimaat. Nu wordt er al een verwijzing gemaakt naar klimaatneutraliteit
in de oproep aan de Commissie voor nieuwe acties op het gebied van energiesystemen.
Het uiteindelijke doel van Nederland is een besluit van de Europese Raad dit jaar
over een «klimaatneutrale» Unie in 2050. Dat besluit zal leidend zijn voor de verdere
discussie over de vraag hoe en met welke instrumenten de Unie de ambitie gaat verwezenlijken
en welke wetgeving daarvoor nodig is of moet worden aangepast.
De Minister geeft aan dat tijdens de Europese Raad van 22 maart 2019 geen concreet
jaartal is gekoppeld aan het overeengekomen doel met betrekking tot klimaatneutraliteit.
Constaterende dat de EU in de loop van dit jaar tot overeenstemming moet komen over
een klimaatdoel voor 2050 en dat de lidstaten onderling verschillende opvattingen
delen over klimaatneutraliteit, kan de Minister aangeven op welke termijn hierover
meer duidelijkheid wordt verschaft?
De Europese Raad van 20 en 21 juni zal van gedachten wisselen over klimaat, mede gebaseerd
op het voorstel van de Commissie voor de EU-langetermijnstrategie voor klimaat en
de eerdere beleidsdebatten hierover in diverse vakraden. De EU-regeringsleiders kwamen
in maart jl. overeen dat de EU zich zou moeten richten op het bereiken van klimaatneutraliteit,
maar koppelden dit doel nog niet aan een concreet tijdspad. Nederland en diverse andere
lidstaten willen dat de EU uiterlijk in 2050 klimaatneutraal is. Samen met de kopgroep
zet Nederland zich hiervoor in richting de Europese Raad. Gezien het krachtenveld
zal het een uitdaging worden om hierover bij de Europese Raad van juni overeenstemming
te bereiken, maar de verwachting is dat later dit jaar alsnog een akkoord zal worden
bereikt. De EU kan haar langetermijnstrategie voor klimaat vervolgens begin 2020 indienen
bij de VN.
De leden van de VVD-fractie hebben vernomen dat de Europese Commissie tot eind juni
2019 heeft om de aangeleverde Integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs)
per lidstaat te beoordelen. Deze leden vragen of Nederland reeds een reactie heeft
ontvangen. Zo ja, kan de Minister de reactie van de Commissie delen met de Kamer?
Zo nee, kan Nederland naar verwachting nog een reactie ontvangen?
De Commissie heeft op 18 juni 2019 aanbevelingen uitgebracht. Hoewel aanbevelingen
overeenkomstig artikel 288 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese
Unie (VWEU) niet bindend zijn, dienen de lidstaten alsnog rekening te houden met die
aanbevelingen. Bij het opstellen van de definitieve versie van het INEK zullen deze
aanbevelingen daarom worden meegenomen. Het totaalbeeld uit de INEKs van alle lidstaten
moet invulling geven aan de ambities van de vijf dimensies van de Energie-Unie en
de Europese 2030-doelen. Uit de Commissiemededeling blijkt dat het Europese CO2-reductiedoel van ten minste 40% in 2030 binnen bereik is. Dat is positief nieuws.
Met de totale inzet van alle INEKs bewegen de lidstaten in de richting van de Europese
doelen voor het aandeel van hernieuwbare energie en voor energie-efficiëntie, maar
zijn er nog niet helemaal. Wat betreft de Nederlandse plannen, die nog niet in detail
alle maatregelen uit het ontwerp-Klimaatakkoord meenamen, beoordeelt de Commissie
voor zowel het aandeel hernieuwbare energie als energie-efficiëntie onze bijdrage
als voldoende. Daarnaast heeft de Commissie zich positief uitgesproken over de ambitieuze
Nederlands emissiereductiedoelstelling van 49% voor 2030. Voor het niet-ETS doel is
alleen bestaand beleid meegenomen, en nog geen gepland beleid, wat er in resulteert
dat dit doel nog niet gehaald wordt.
De Minister geeft aan dat de concept-INEKs laten zien dat de ambitie van de lidstaten
om bij te dragen verschilt. Overwegende dat de INEKs een goed middel zijn om integraal
voortgang op de EU-doelen te borgen, kan de Minister deze verschillen toelichten?
Op de website van de Europese Commissie zijn alle concept INEKs die eind vorig jaar
ingediend zijn gepubliceerd.2 De lidstaten formuleren zelf hun bijdrage aan de Europese doelen voor 2030, uitgaande
van hun eigen specifieke geografische en sociaal-economische situatie en het te voeren
energie- en klimaatbeleid. In de eerste helft van dit jaar heeft de Commissie de concept
INEKs beoordeeld, op basis waarvan zij nu met haar oordeel is gekomen. De Commissie
toetst daarbij of alle INEKs samen voldoende zijn om de doelen op het terrein van
broeikasgasemissies, hernieuwbare energie en energiebesparing in de EU als geheel
te realiseren. Daarnaast gaat de Commissie in op de plannen per lidstaat. Het is aan
de Commissie om te beoordelen of lidstaten voldoende doen.
De leden van de VVD fractie hebben kennisgenomen van de constatering van de Commissie
dat sinds de inwerkingtreding van het Euratom-verdrag de besluitvormingsbepalingen
op het gebied van kernenergie niet ingrijpend zijn gewijzigd en derhalve geactualiseerd
moeten worden. Kan de Minister toelichten op welke wijze deze besluitvormingsbepalingen
geactualiseerd zouden moeten worden?
Sinds de inwerkingtreding van het Euratom-Verdrag eind jaren vijftig zijn de belangrijkste
bepalingen wat betreft de democratische verantwoording en besluitvorming niet ingrijpend
gewijzigd en dus niet geëvolueerd in de richting van een meer verenigd, sterker en
democratische EU. De EC zal een groep van deskundigen op hoog niveau oprichten, die
tot taak heeft de stand van zaken te beoordelen en ook na te gaan hoe op basis van
het huidige Euratom-Verdrag de democratische verantwoordingsplicht en transparantie
kan worden verbeterd. Ik heb geen bezwaren tegen het voorstel tot instellen van de
deskundigengroep op hoog niveau.
De leden van de VVD fractie zijn blij met het uitgevoerde onderzoek van Navigant ten
aanzien van het voorstel van de Europese Commissie voor een EU-langetermijnstrategie
voor klimaat. Kan de Minister aangeven of binnen dit onderzoek ook de rol van kernenergie
voor het halen van het 2050 doel is geanalyseerd? Zo ja, kan de Minister deze analyse
toelichten? Zo nee, waarom niet?
In de langetermijnstrategie van de Europese Commissie worden zeven strategische bouwstenen
uitgewerkt, waarop de EU zich moet richten om klimaatneutraliteit in 2050 te bereiken.
De eerste bouwsteen betreft het maximaliseren van energie-efficiëntie, waarbij o.a.
wordt ingegaan op het maximaliseren van elektrificatie van het energiegebruik, in
combinatie met opwekking van deze elektriciteit middels hernieuwbare bronnen en/of
kernenergie. Daarbij voorziet de Europese Commissie in de EU een aandeel van circa
15% uit kernenergie in 2050, in de scenario’s gericht op klimaatneutraliteit in 2050.
De Europese Commissie duidt in de langetermijnstrategie dat ondanks hoge constructiekosten,
publieke weerstand en vergrootte competitie van andere energiebronnen, kernenergie
op globaal niveau een rol zal spelen in klimaatmitigatie (en geeft aan dat ook de
IPCC dat verwacht).
Met betrekking tot de correctheid van de door de Europese Commissie gehanteerde berekening
voor het aandeel kernenergie geeft Navigant in haar onderzoek (op basis van consultaties
met experts) echter aan, dat de rol van kernenergie in de lange termijnstrategie van
de Europese Commissie mogelijk is overschat, wegens onduidelijkheid over de gebruikte
accounting-methode, die invloed heeft op de conversie van energiebronnen in primaire
energie equivalenten. Voor de bijdrage van kernenergie aan de energiemix wordt doorgaans
gerekend aan de hand van de gemiddelde procesefficiëntie van kernenergie, van 33%.
Sommige methodes (zoals de IPCC-methode) rekenen echter met 100% efficiëntie voor
kernenergie, waardoor het aandeel van kernenergie in de energiemix wordt overschat.
Navigant duidt dat uit de langetermijnstrategie niet blijkt welke account-methode
hierin is toegepast. Ongeacht de toegepaste accounting-methode, zal kernenergie een
rol spelen in de Europese energiemix richting 2050.
Kan de Minister toelichten of de mogelijkheid bestaat om net als bij het Nero-windpark
in Roemenië, kernenergie uit een andere EU-lidstaat te laten meetellen voor hernieuwbare
energiedoelstellingen? Kan de Minister uitleggen waarom dit wel of niet mogelijk is?
Kernenergie kwalificeert volgens zowel de Europese wetgeving als nationale wetgeving
niet als hernieuwbare energie. Ook kernenergie uit een andere EU-lidstaat kan daarom
niet meetellen voor de hernieuwbare-energiedoelstellingen.
De leden van de VVD hebben vernomen dat uit onderzoek van Navigant blijkt dat een
strategie van vooroplopen het risico van een verslechtering van de concurrentiepositie
van met name de energie-intensieve industrie met zich mee kan brengen. Kan de Minister
aangeven op welke gepresenteerde scenario’s van de Commissie deze conclusie betrekking
heeft?
In de analyse omtrent de concurrentiepositie van de EU ten opzichte van de rest van
de wereld, heeft Navigant zich gebaseerd op een scenario waarbij de EU zich richt
op klimaatneutraliteit in 2050 (gericht op een 1,5°C-scenario) en de rest van de wereld
op 72% broeikasgasreductie in 2050 richt (gericht op een 2°C-scenario). Dit strookt
met scenario’s die door het Joint Research Centre en Cambridge Econometrics ten behoeve
van de lange termijn strategie zijn gemaakt.
In het algemeen kan worden gesteld dat de langetermijnstrategie van de Europese Commissie
en het Navigant-onderzoek beperkte macro-economische effecten van de energie- en klimaattransitie
tonen, met een bandbreedte van -1,3% tot +2,2% wijziging in BBP in 2050 ten opzichte
van een basispad (dat geen rekening houdt met de gevolgen van het ontbreken van klimaatmitigatie).
Daarnaast wordt als gevolg van deze transitie voor de gehele EU-economie een toename
in werkgelegenheid voorspeld, hetgeen bij de 1,5°C-scenario’s 2,1 miljoen banen zou
zijn.
Navigant geeft in haar onderzoek aan dat de EU met het ETS sinds 2005 ervaring heeft
opgedaan met het adresseren van zorgen rondom potentiele verslechtering van de concurrentiepositie
van energie-intensieve sectoren. Dat geschiedde o.a. via het uitgeven van gratis emissierechten.
Tot op heden, geeft Navigant aan, tonen studies geen bewijs van zogenaamde carbon leakage, waarbij de productie in dergelijke sectoren naar buiten de EU verplaatst. De risico’s
van verschuiving van productie en investeringen naar andere delen van de wereld en
daarmee met CO2-weglek, kunnen worden gemitigeerd met gerichte inzet en verstandige vormgeving van
beleidsinstrumenten. Daar zet dit kabinet zowel nationaal als Europees op in.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie lezen dat de concept-INEKs laten zien dat de ambitie van
de lidstaten om bij te dragen verschilt. Deze leden vragen om aan te geven waar deze
verschillen in zitten. Zij vragen op welk reductiepercentage van broeikasgassen in
2030 de verschillende concept-INEKs gericht zijn.
De concept INEKs als geheel zijn gericht op het bereiken van het 2030 doel van ten
minste 40%, zoals nu is vastgelegd. De lidstaten formuleren zelf hun bijdrage aan
de Europese doelen voor 2030, uitgaande van hun eigen specifieke geografische en sociaal-economische
situatie en het te voeren energie- en klimaatbeleid, maar moeten minimaal voldoen
aan de nationale broeikasgasdoelen zoals volgen uit de Effort Sharing Regulation.
De leden van de CDA-fractie willen weten wanneer duidelijk is of de verhoging naar
55 of 49% reductie in 2030 er wel of niet komt, en hoe het Europese besluitvormingsproces
erop is ingericht dat de INEKs van de verschillende lidstaten kunnen worden aangepast
aan een hogere doelstelling.
De EU-regeringsleiders zullen eerst een akkoord moeten bereiken op de EU-langetermijnstrategie
voor klimaat (richting 2050), alvorens er zal worden gesproken over eventuele aanscherping
van het 2030-doel. De inzet van Nederland is erop gericht dat de nieuwe Commissie,
die in november aantreedt, hier zo snel mogelijk werk van gaat maken, zodat de EU
uiterlijk eind 2020 een herziene klimaatbijdrage (NDC) kan indienen bij de VN. Vervolgens
is het de inzet van Nederland dat de onderliggende EU-wetgeving, zoals het emissiehandelsysteem
(ETS) en Effort Sharing Regulation (ESR) hierop kan worden aangepast en lidstaten
hun INEK hiermee minimaal in lijn brengen. De Governance-verordening kent een 5-jaarlijkse
herzieningscyclus voor de INEKs, maar lidstaten kunnen op elk gewenst moment hun plannen
aanscherpen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie en de PvdD-fractie vragen hoe het staat met het vormen
van een Europese kopgroep voor een CO2-reductiedoelstelling van 55%.
De groep lidstaten die voorstander is van het aanscherpen van het EU-reductiedoel
voor 2030 is gestaag groeiende. Dertien lidstaten hebben inmiddels publiekelijk verklaard
dat zij willen dat de EU uiterlijk in 2020 een herziene klimaatbijdrage (NDC) indient.
FIN, LUX en ZWE willen net als NL dat dit doel op 55% komt te liggen; de andere lidstaten
hebben nog geen positie ingenomen ten aanzien van het gewenste ambitieniveau. Deze
groep zet erop in om eerst overeenstemming te bereiken over klimaatneutraliteit in
2050, voordat een bredere discussie over het doel voor 2030 kan worden gevoerd.
Tevens vragen de leden van de D66-fractie wat de verwachting is van de toekomstige
Europese Commissie op de klimaat- en energiedossiers, wat de verwachting is van het
Fins voorzitterschap en welke, voor Nederland belangrijke onderwerpen verder gebracht
kunnen worden.
Voor wat betreft klimaat zal het Finse voorzitterschap naar verwachting alles in het
werk stellen om ervoor te zorgen dat de EU uiterlijk begin 2020 haar EU-langetermijnstrategie
voor klimaat kan indienen. Zodra hierover een akkoord is bereikt, zal ook de discussie
op gang komen over eventuele aanscherping van de EU-klimaatbijdrage voor 2030. De
inzet van Nederland is erop gericht dat de nieuwe Commissie, die in november aantreedt,
hier zo snel mogelijk werk van gaat maken, zodat de EU uiterlijk eind 2020 een herziene
klimaatbijdrage (NDC) kan indienen bij de VN. Vervolgens zal de Commissie ook aan
de slag moeten om deze hogere ambitie door te vertalen naar onderliggende wetgeving
en beleidsinstrumenten.
Voor wat betreft Energiedossiers: het omvangrijke wetgevende pakket van de Energie
Unie heeft de periode van de uitgaande Commissie (2014–2019) gekenmerkt. Er zijn Europese
doelen vastgelegd voor CO2-reductie, hernieuwbare energie en energie-efficiëntie, er is een nieuw governance
systeem opgezet om de realisatie van deze doelen te waarborgen, en er is nieuwe wetgeving
aangenomen voor leveringszekerheid van aardgas en voor een nieuw marktontwerp voor
elektriciteit is afgerond. Medio 2020 zal de inkomende Europese Commissie naar verwachting
herzieningen van de gasrichtlijn en de verordening publiceren, met als doel eenzelfde
soort wijziging aan te brengen als met het nieuwe marktontwerp voor elektriciteit
is voorzien. Er zal in deze herziening naar verwachting ook aandacht zijn voor de
rol van groen gas en waterstof in het energiesysteem. Ook zal de Commissie eind dit
jaar de definitieve klimaat- en energieplannen van de lidstaten ontvangen en analyseren.
Dit zal belangrijke informatie opleveren over de haalbaarheid van de Europese doelen
voor klimaat en energie en de noodzaak voor aanvullend beleid om het doel van klimaatneutraliteit
op de lange termijn binnen bereik te houden. Het inkomende Finse Voorzitterschap zal
tijdens de Energie en Milieuraad op 25 en 26 juni een presentatie geven over haar
prioriteiten voor het komende half jaar. Wel is te verwachten dat de Finnen prioriteit
geven aan de mededeling van de Commissie over de concept klimaat – en energieplannen,
omdat ze dit al geagendeerd hebben voor de raadswerkgroep energie in juli. Dit zal
vermoedelijk ook worden geagendeerd tijdens de formele energieraad van september 2019.
Welke andere Europese landen zijn van plan om gebruik te maken van het Joint Project
Mechanism (JPM)?
In de Europese Unie zijn de afgelopen jaren vier projecten geweest die vallen onder
het Joint Project Mechanism. Dit betreffen twee projecten voor de overdracht van hernieuwbare
energie tussen Luxemburg enerzijds en Estland en Litouwen anderzijds. Daarnaast is
er een zonne-energieproject tussen Duitsland en Denemarken ontwikkeld waarin de landen
hun nationale subsidiesystemen gedeeltelijk voor elkaar hebben opengesteld. Tot slot
hebben Zweden en Noorwegen een project gelanceerd voor gezamenlijke certificering.
Het is mij op dit moment onbekend of andere Europese lidstaten van plan zijn om gebruik
te maken van het Joint Project Mechanism.
Deze leden lezen dat en marge van de Energieraad gesproken zal worden over INEKs en
buurlanden. Deze leden vragen de Minister hoe de INEKs van de andere Europese lidstaten
beoordeeld zijn door de Commissie en of met deze plannen de doelen uit het Klimaatakkoord
dichterbij komen. Kan de Minister de reactie van de Europese Commissie op het voorlopige
INEK van Nederland met de Kamer delen?
De Commissiemededeling is openbaar toegankelijk.3 De aanbevelingen van de Commissie op het Nederlandse INEK zullen worden verwerkt
en verantwoord in de definitieve versie van het INEK. In het definitieve INEK zullen
de uitkomsten van het Klimaatakkoord worden verwerkt. Het definitieve INEK wordt in
de tweede helft van 2019 aan de Tweede Kamer voorgelegd. Uiterlijk 31 december 2019
moet het definitieve INEK bij de Europese Commissie worden ingediend.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie delen de mening van de Minister dat een CO2-minimumprijs op EU-niveau een prioriteit van Nederland moet zijn. Kan de Minister
toelichten op welke wijze hij zich gaat inzetten om andere landen van het belang van
een CO2-minimumprijs te overtuigen?
Nederland heeft zich in de onderhandelingen over de Raadsconclusies ervoor ingezet
een verwijzing naar het belang van de introductie van een CO2-minimumprijs op te nemen. Hiervoor ontbrak echter steun bij een meerderheid van de
lidstaten. Daarnaast heeft Nederland in aanloop naar de bijeenkomst van de Europese
Raad op 9 mei jl. in beleidspapers over de prioriteiten van de Europese Unie in de
periode 2019–2024 ook het belang van de introductie van een CO2-minimumprijs in het ETS benadrukt (bijlage bij Kamerstuk 21 501-20, nr. 1450). Parallel hieraan heb ik in meerdere bilaterale gesprekken die ik in het afgelopen
jaar heb gevoerd met mijn Duitse ambtscollega een pleidooi voor de introductie van
een CO2-minimumprijs gehouden. Gelet op de verwevenheid van de Nederlandse en Duitse elektriciteitsmarkt
is het in termen van CO2-reductie en leveringszekerheid namelijk belangrijk dat Duitsland meedoet aan de introductie
ervan. Tenslotte tracht Nederland de verkenning van voor- en nadelen van een CO2-minimumprijs een rol te geven in de voorgenomen verdieping van de samenwerking op
de Integrale nationale energie- en klimaatplannen (INEKs) in Pentalateraal elektriciteitsforum.
Ten tweede hebben de leden van de GroenLinks-fractie een aantal vragen over de INEKs.
In de geannoteerde agenda wordt over de Nederlandse inzet alleen gesproken over «het
belang om lange termijn zekerheid te bieden in het energie- en klimaatbeleid». Kan
de Minister toelichten wat hij hier concreet mee bedoelt? Daarnaast begrijpen deze
leden dat de mate van ambitie in de INEKs enorm verschilt van lidstaat tot lidstaat.
Deze leden vinden dit zeer zorgelijk aangezien het van groot belang is dat iedere
lidstaat zich voldoende inzet om de Europese 2030-doelstellingen te behalen. Gaat
de Minister hier aandacht voor vragen tijdens de Energieraad?
De INEKs bevatten informatie over het energie- en klimaatbeleid van de respectievelijke
EU-lidstaten over de periode 2021–2030. Door het vastgelegde format zijn INEKs een
handig middel om de doelstellingen en maatregelen met elkaar te vergelijken. Op deze
manier bieden de INEKs zowel overheden als investeerders zekerheid en voorspelbaarheid
van beleid voor deze periode. De Commissie heeft op 18 juni 2019 aanbevelingen met
betrekking tot de concept INEKs uitgebracht. Uit de Commissiemededeling blijkt dat
het Europese CO2-reductiedoel van ten minste 40% in 2030 binnen bereik is. Met de totale inzet van
alle INEKs bewegen de lidstaten in de richting van de Europese doelen voor het aandeel
van hernieuwbare energie en voor energie-efficiëntie, maar zijn er nog niet helemaal.
Nederland zet zich in voor een ambitieus klimaatbeleid en draagt dit in zowel bilaterale
overleggen als in de Energieraad uit.
Ten derde hebben de leden van de GroenLinks-fractie enkele vragen over de strategische
langetermijnvisie van de Europese Commissie op een klimaatneutrale economie. Het onderzoek
dat de Minister hiernaar heeft laten uitvoeren door Navigant toont aan dat de scenario’s
haalbaar zijn, maar dat er nog wel enkele onzekerheden bestaan. Navigant stelt onder
andere dat de ontwikkeling van een circulaire economie een cruciale randvoorwaarde
is en dat de wijze waarop een aandeel duurzame energie groter dan 70% in het energienetwerk
kan worden geïntegreerd onzeker is. Gaat de Minister deze onzekerheden tijdens de
Energieraad aankaarten? Hoe gaat de Minister ervoor zorgen dat er meer aandacht komt
voor deze onzekerheden in de EU-langetermijnstrategie?
De door Navigant gesignaleerde onzekerheden zijn relevant en dienen ook te worden
geadresseerd. In de verdere uitwerking van de langetermijnstrategie, die na besluitvorming
in de Europese Raad over de doelstelling van klimaatneutraliteit naar verwachting
in 2020 gereed kan zijn, zal Nederland hier aandacht voor vragen. De Energieraad heeft
in een eerder stadium al uitgebreid over de ontwerp lange termijnstrategie gesproken
en zal hier nu niet in detail op ingaan.
De leden van de GroenLinks-fractie lezen verder dat Navigant concludeert dat ambitieuzere
vroegtijdige actie door middel van tussendoelen in 2030 en 2040 zou betekenen dat
er een meer kosteneffectief pad naar klimaatneutraliteit zou komen in 2050. Deze leden
zijn blij met de Nederlandse inzet om het EU 2030-doel te verhogen naar 55% emissiereductie,
maar lezen niets over een Nederlandse inzet voor een 2040-doel, ondanks de conclusie
van Navigant en ondanks de eigen conclusie dat «minder ambitieuze tussendoelen tot
effect hebben dat er een hogere cumulatieve emissie plaatsvindt». Is de Minister gelet
op het voorgaande bereid om tijdens de Energieraad ook te pleiten voor een ambitieus
2040-doel?
Voor het aanscherpen van de EU-klimaatambitie is het cruciaal dat er eerst overeenstemming
komt over het tijdspad voor het bereiken van klimaatneutraliteit. Wat Nederland betreft
moet de EU uiterlijk in 2050 klimaatneutraal zijn. Vervolgens zal dit doel moeten
worden doorvertaald naar een ambitieus en kosteneffectief tussendoel voor 2030, waarna
de onderliggende wet- en regelgeving hierop moet worden aangepast. Een pleidooi voor
een 2040-doel is nu niet aan de orde.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen zich af hoe het staat met de implementatie
van de recent aangenomen Gasrichtlijn. Welk parlementaire besluitvorming komt er hieromtrent
nog aan, vragen deze leden?
De gewijzigde gasrichtlijn is op 23 mei gepubliceerd. De implementatietermijn is 9
maanden. Inmiddels wordt de gewijzigde gasrichtlijn meegenomen in een implementatiepakket
van EU-regelgeving met nog een aantal Europese verordeningen: de elektriciteitsmarktverordening,
de Acer-verordening, de risicoparaatheid verordening en de verordening gasleveringszekerheid.
Het is de verwachting dat dit pakket van EU-regelgeving in de zomer bij de Raad van
State ligt en na de zomer ter behandeling aan uw Kamer wordt gestuurd.
Kan de Minister tevens een toelichting geven over de dreiging van de Verenigde Staten
met sancties voor bedrijven die betrokken zijn bij Nord Stream 2? Hoe reëel acht de
Minister deze dreiging?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties
tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven betrokken
bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere
sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland.
Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het
kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht
de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven
in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Het kabinet is hierover in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven
en blijft actief zijn zorgen bij de VS onder de aandacht brengen.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben kennisgenomen van de nieuwe route voor Nord
Stream 2 die Denemarken onderzoekt. Hoeveel vertraging zou dit mogelijk op kunnen
leveren voor Nord Stream 2? Kan de Minister toelichten waarom Denemarken deze extra
stap heeft ondernomen?
De Nord Stream 2 pijpleiding loopt door de territoriale wateren en/of exclusieve economische
zones van een aantal lidstaten, waaronder Denemarken. Van elk van deze landen moet
een vergunning komen. Inmiddels zijn Finland, Zweden en Duitsland akkoord. Denemarken
heeft nog geen vergunning uitgegeven en een alternatief traject, waarvoor lichtere
vergunningseisen gelden, wordt onderzocht. Het eerdere Deense uitstel was al voorzien
door de verkiezingen in Denemarken van eerder in juni 2019. Nu de verkiezingen hebben
plaatsgevonden is het de verwachting dat de vergunning binnenkort wordt afgegeven.
Deze leden vragen hoe het staat met de technische maatregelen die door de Commissie
genomen worden om gas niet alleen van oost naar west van ook van west naar oost kan
stromen. Over welke landen in het oosten gaat dit allemaal? Wanneer zijn deze maatregelen
volledig geïmplementeerd?
De technische maatregelen om «reverse flow» van oost naar west en van west naar oost
mogelijk te maken worden genomen door de lidstaten in samenwerking met hun transmissiesysteembeheerders.
Deze maatregelen zijn onder meer het gevolg van de verstoring van de gaslevering van
januari 2009. Sindsdien is onder meer op basis van Verordening (EU) 2009/9154 en met steun vanuit het programma voor de trans-Europese energie-infrastructuur en
de daaraan gekoppelde Connecting Europe Facility flink geïnvesteerd in de aanleg van
deze reverse flow. Daarmee kan gas vanuit het westen onder meer stromen naar Polen,
Tsjechië, Slowakije, Roemenië en ook naar Oekraïne.
De leden van de GroenLinks-fractie vragen tot slot hoeveel potentiële gasleveranciers
Nederland en de EU voldoende achten om de doelstelling van een onafhankelijke energievoorziening
te garanderen en aan welke eisen deze potentiële gasleveranciers moeten voldoen.
Door de Europese energie-toezichthouders is het zogenaamde Gas Target Model opgesteld
waarin criteria zijn geformuleerd om te bepalen of lidstaten over een goed functionerende
gasmarkt beschikken. Daarbij wordt onder meer gekeken naar het aantal aanvoerroutes
c.q. bronnen van gas, waarbij het criterium is dat een lidstaat over tenminste drie
aanvoerroutes/bronnen moet beschikken. Daaraan worden geen verdere eisen gesteld anders
dan dat het onverhoopt wegvallen van de grootste aanvoerroute c.q. bron moet kunnen
worden opgevangen.
Om dit te realiseren is in de EU hard gewerkt om er in ieder geval voor te zorgen
dat lidstaten niet van één bron afhankelijk zijn. Dit betreft onder meer technische
maatregelen om gas zowel van oost naar west als van west naar oost te laten stromen.
Bovendien vindt er de laatste tijd steeds meer aanvoer van vloeibaar gas (LNG) plaats
en zijn er meer plannen voor de bouw van LNG-terminals in Europa. Dit past ook in
het beleid van diversificatie van gasimportbronnen waar ik uw Kamer recentelijk over
berichtte.5 In Nederland uit zich dit bijvoorbeeld door een hogere bezettingsgraad van de GATE
LNG terminal in Rotterdam. Binnen de hele EU geldt nu dat alleen Hongarije nog voor
100 procent afhankelijk is van Rusland en dat alle andere lidstaten ten minste 2 bronnen
hebben.
Vragen en opmerkingen van de leden van de SP-fractie
De leden van de SP-fractie zijn verheugd te lezen dat het kabinet voor beslissingsbevoegdheid
is over eigen fiscale regelgeving. Vraag hierbij is wel hoe de Minister zal voorkomen
dat het Europees Parlement alsnog verandert van raadgevend naar medebeslissend orgaan.
De leden van de SP-fractie vragen op welke wijze de Minister kenbaar gaat maken dat
afstappen van besluitvorming bij unanimiteit wat betreft Nederland onbespreekbaar
is. Wordt de reactie daarop ook teruggekoppeld aan de Kamer?
Op 15 januari jl. heeft de Europese Commissie ook een mededeling uitgevaardigd over
de wijziging van de wijze van besluitvorming bij belastingzaken naar gekwalificeerde
meerderheid. Het kabinet heeft in het BNC-fiche aangegeven zeer kritisch te staan
tegenover besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid bij fiscale dossiers.6 In de Ecofin-Raad van 12 februari jl. is deze mededeling besproken door de lidstaten.
Na afloop is hiervan een verslag gestuurd aan uw Kamer.7 Nederland heeft tijdens deze Ecofin-Raad aangegeven zeer kritisch te staan tegenover
besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid bij fiscale dossiers. Naast Nederland
hebben ook veel andere lidstaten aangegeven geen voorstander te zijn van besluitvorming
met gekwalificeerde meerderheid bij fiscale dossiers. Om de wijze van besluitvorming
bij fiscale dossiers voor zowel de Raad als het Europees Parlement te kunnen wijzigen
dient de Europese Raad daar een unaniem voorstel voor te doen (op basis van de zogenoemde
«passerelle»-bepalingen). Vervolgens mag geen van de nationale parlementen hier bezwaar
tegen hebben. Gezien het beperkte enthousiasme van de lidstaten voor het wijzigen
van de wijze van besluitvorming bij fiscale dossiers naar besluitvorming met gekwalificeerde
meerderheid, is het niet voor de hand liggend dat op korte termijn een voorstel wordt
gedaan door de Europese Raad. Nederland zal hier in de Europese Raad in ieder geval
niet mee instemmen.
De Europese Commissie stelt dat sociale rechtvaardigheid belangrijk is binnen het
hervormen van de energiebelasting, zo lezen deze leden. Het kabinet deelt de mening
dat samenwerking hierop belangrijk is. Bij deze leden roept dit de vraag op hoe sociale
rechtvaardigheid gewaarborgd wordt in alle lidstaten wanneer de Europese Unie besluit
over te gaan op besluitvorming met gekwalificeerde meerderheid. Kan de Minister toelichting
geven op de uitspraak «Nederland deelt de mening van de Commissie dat er op deelterreinen
goede redenen kunnen zijn om af te stappen van unanimiteit»?
Het is allereerst aan lidstaten zelf de rechtvaardigheid van hun fiscale stelsels
te bewaken en te bevorderen. Samenwerking bijvoorbeeld via het uitwisselen van best practices tussen lidstaten kan hieraan bijdragen. Nederland onderschrijft niet het argument
van de Commissie dat het streven naar sociale rechtvaardigheid van energiebelasting
een reden is om over te stappen op besluitvorming bij gekwalificeerde meerderheid.
De positieve en negatieve grensoverschrijdende effecten van sociaal beleid maken coördinatie
wel wenselijk.
Met de laatst aangehaalde uitspraak wil het kabinet duidelijk maken dat, buiten fiscale
dossiers, het opportuun kan zijn om de wijze van besluitvorming nader te beoordelen.
Een voorbeeld is de in het BNC-fiche behandelde besluitvorming rondom het Euratom-Verdrag,
waarvoor een deskundigengroep op hoog niveau wordt ingesteld.
Ook vragen de leden van de SP-fractie om een toelichting op de inzet van het kabinet
waarbij efficiëntere besluitvorming op specifieke dossiers voor klimaat en energie
niet opweegt tegen het risico dat Nederland kan lopen in de toekomst op andere fiscale
dossiers.
Onder verwijzing naar de beantwoording van de eerste vragen van de SP, is het kabinet
derhalve van mening dat voor besluitvorming over fiscale onderwerpen de beslissingsbevoegdheid
op nationaal niveau essentieel en fundamenteel van aard is. Tevens geeft het kabinet
nogmaals ter overweging dat unanimiteit de besluitvorming niet in de weg hoeft te
staan. Dit blijkt uit de diverse voorstellen die de afgelopen jaren unaniem zijn aangenomen
op het terrein van de directe en indirecte belastingen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de PvdD-fractie
Gaat de Minister tijdens de Energieraad op 25 juni 2019 in op de gebrekkige Nederlandse
inspanningen ten opzichte van het Urgenda-doel in 2020? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet werkt op dit moment aanvullende maatregelen uit die kunnen worden ingezet
voor het Urgenda-vonnis. Daarbij wordt onder andere gekeken naar uitvoerbaarheid,
de kosten van de maatregel, eventuele weglekeffecten en draagvlak. Vanwege de sterke
onderlinge samenhang met het Klimaatakkoord wil het kabinet ook dat besluitvorming
hierover in samenhang plaatsvindt.
Het kabinet streeft er naar om op korte termijn een maatregelenpakket te presenteren.
Ik kan daarop niet vooruitlopen, en zal dus niet in de Energieraad ingaan op de inspanningen
van het kabinet m.b.t. Urgenda.
Dat de sterk afgezwakte Klimaatwet problematisch is, wordt zelfs onderschreven door
de Minister wanneer hij schrijft dat «het volgen van een minder ambitieus reductiepad
dan gepresenteerd in EU langetermijnstrategie, de haalbaarheid van klimaatneutraliteit
in 2050 in gevaar kan brengen. Bovendien hebben minder ambitieuze tussendoelen tot
effect dat er een hogere cumulatieve emissie plaatsvindt, die later moet worden gecompenseerd.
Ook is latere actie uiteindelijk duurder dan vroegtijdige emissiereductie». Erkent
de Minister dat het Nederlandse klimaatbeleid tot nu toe in schril contrast staat
met deze uitgangspunten? Zo nee, waarom niet?
Navigant omschrijft dat het volgen van een minder ambitieus reductiepad dan gepresenteerd
in EU langetermijnstrategie, de haalbaarheid van klimaatneutraliteit in 2050 in gevaar
kan brengen. Het kabinet zet juist in op het verhogen van de ambitie voor 2030, naar
een 55% emissiereductie in de EU. Tevens werkt Nederland al via het klimaatakkoord
aan 49% reductie in Nederland in 2030 en doet daarmee al meer dan wat de EU van haar
verlangt. De Europese Commissie gaat er bij haar scenario’s vanuit dat er pas na 2030
additioneel beleid wordt gevoerd, terwijl het kabinet dus verder gaat. Daarmee is
de kabinetsinzet op klimaatbeleid in lijn met de bevindingen van Navigant.
Voorts toont het Navigant-rapport dat de langetermijnstrategie van de Europese Commissie
in grote lijnen overeenkomt met het Nederlandse klimaatbeleid en het ontwerpklimaatakkoord.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie zijn van mening dat de zogenaamde voortrekkersrol
van Nederland momenteel nogal magertjes uitpakt. Concrete klimaatactie wordt immers
al jarenlang uitgesteld en afgeschoven op toekomstige generaties. Ziet de Minister
ook een spanningsveld tussen enerzijds de ambitieuze uitspraken op het internationale
toneel en anderzijds het achterblijvende en ontoereikende Nederlandse klimaatbeleid?
Zo nee, waarom niet? Wat is momenteel de status van de zogenaamde «kopgroep» in Europa?
Erkent de Minister dat de tijd ontbreekt om nog langer te wachten met concrete klimaatactie?
Zo nee, waarom niet? Erkent de Minister dat Nederland, als een van de meest vervuilende
landen ter wereld, juist het goede voorbeeld zou moeten nemen door, in lijn met het
Parijsakkoord en de urgentie van de klimaatcrisis, zelf zijn eigen doelen maximaal
op te hogen? Zo nee, waarom niet?
De inzet van het kabinet is er consequent op gericht om de EU-klimaatambitie aan te
scherpen in lijn met het 1,5-gradendoel uit het Parijsakkoord, gericht op klimaatneutraliteit
in 2050. Tegelijkertijd zijn we in Nederland hard aan de slag om onze eigen ambities
voor 2030 hiermee in lijn te brengen, middels het toewerken naar een Klimaatakkoord.
Daarin gaan we met een doel van 49% voor 2030 verder dan wat de EU nu van ons verlangt.
Het kabinet wacht dus niet af, maar neemt actief de leiding om concrete klimaatactie
in gang te zetten, zowel in Nederland als in Europa, en geeft daarbij zelf het goede
voorbeeld. Ik herken mij derhalve niet in de tegenstellingen die worden geschetst
door de PvdD-fractie.
Voor de status van de kopgroep verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen van
de leden van de fractie van D66.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
L.I. Diks, voorzitter van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat -
Mede ondertekenaar
R.P. Jansma, adjunct-griffier