Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ronnes over het bericht dat dorpen leeglopen omdat de bouwprojecten niet loskomen
Vragen van het lid Ronnes (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht dat dorpen leeglopen omdat de bouwprojecten niet loskomen (ingezonden 20 mei 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
18 juni 2019)
Vraag 1
Kent u het bericht «De dorpen lopen leeg omdat de bouwprojecten niet loskomen»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Deelt u de conclusie dat het planaanbod voor woningbouw de komende jaren ontoereikend
is om het woningtekort weg te werken, zoals blijkt uit een studie van het Economisch
Instituut voor de Bouw (EIB)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke acties gaat u nemen
om het tij te keren?
Antwoord 2
Ik heb uw Kamer onlangs de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 toegestuurd2. Uit de inventarisatie komt naar voren dat er op dit moment voldoende plannen zijn
om te voorzien in de toename van de behoefte en het inlopen van het tekort tot 2030.
Op basis van de bouwplannen van gemeenten wordt tot 2030 een jaarlijkse nieuwbouw
(incl. transformaties) van 76 duizend woningen verwacht. Met deze productie kan de
spanning op de woningmarkt vanaf 2021 afnemen. Om deze woningen tijdig te realiseren
zal een aantal regio’s nog wel extra plancapaciteit moeten realiseren.
Vraag 3
Herinnert u zich uw woorden: «Zachte plancapaciteit, harde plancapaciteit… uiteindelijk
moet het gewoon omgezet worden in woningen. Dat is waar mensen op zitten te wachten»?
Zo ja, op welke wijze wilt u uw woorden concretiseren?
Antwoord 3
Ik sta achter deze woorden. Het is goed dat er voldoende bouwplannen zijn, maar uiteindelijk
gaat het om het tijdig realiseren van deze plannen. Dit vraagt maximale inspanning
van alle betrokken partijen. In de woondeals die ik heb gesloten, en nog beoog te
sluiten, maak ik afspraken met de meest gespannen regio’s over woningbouw. Deze afspraken
betreffen onder andere het strak monitoren van verleende vergunningen, de gerealiseerde
productie en de voorraad plancapaciteit. Daarnaast ga ik een samenwerking aan rondom
bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen die cruciaal zijn voor het halen van de ambitie
en maak ik afspraken over het versnellen van bouwlocaties op korte termijn. Ook bied
ik ondersteuning middels de inzet van het expertteam woningbouw, de uitbreiding van
de Crisis- en herstelwet en de transformatiefaciliteit. Ik heb daarnaast op 29 mei
aan uw Kamer de brief «Stimuleringsaanpak flexwonen» gestuurd met daarin een aanpak
en concrete maatregelen om op korte termijn in een vraag te voorzien door meer tijdelijke
en flexibele woningen te realiseren3.
Vraag 4
Is het voor u een verrassing dat vooral Zuid-Holland en Utrecht te weinig bouwprojecten
op stapel hebben staan, nu blijkt dat Zuid-Holland 61.000 woningen in harde plannen
voor de periode 2019–2024 heeft staan, terwijl er 105.000 woningen nodig zijn en Utrecht
29.000 woningen hard gepland heeft en er 49.000 nodig heeft?
Antwoord 4
Uit de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 komt naar voren dat de verhouding tussen
de totale netto geïnventariseerde plancapaciteit en de verwachte toename van de woningbehoefte
gemiddeld over alle provincies in de periode 2019–2024 155% procent bedraagt. Dit
betreft zowel harde als zachte plannen. De uitdaging is nu om de beschikbare plannen
tijdig te realiseren. De woondeal die ik heb gesloten met de zuidelijke Randstad bevat
de gezamenlijk ambitie om in deze regio, die overigens niet de gehele provincie beslaat,
in de periode 2018–2025 100.000 woningen daadwerkelijk te realiseren. De woondeal
bevat diverse afspraken waarmee Rijk en regio gezamenlijk inzetten op de daadwerkelijke
realisatie van die aantallen. Aandachtspunt is dat een groot deel van de plannen in
Zuid-Holland zich nog in een vroeg stadium van de planontwikkeling bevindt en nog
niet hard is, dat wil zeggen dat er nog geen bestemmingsplan ligt. De provincie Zuid-Holland
heeft onlangs aangekondigd ruimte te geven voor 30% extra plancapaciteit bovenop de
behoefte. Voor de provincie Utrecht is er helaas geen afdoende beeld van het onderscheid
in harde en zachte plannen. Ik beoog in de woondeal met deze regio zowel afspraken
te maken over betere monitoring van de plancapaciteit, als over daadwerkelijke realisatie
van voldoende woningen.
Vraag 5
Deelt u de conclusie dat de ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen nooit wordt
gehaald als er niet snel meer plannen bij komen nu blijkt dat er tot 2025 plannen
zijn voor 300.000 woningen, terwijl er 450.000 woningen nodig zijn, terwijl de helft
van die plannen nog niet in bestemmingsplannen is opgenomen?
Antwoord 5
Uit de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 blijkt dat er voor 566 duizend woningen
aan harde en zachte plannen zijn voor de periode tot 2025. In deze periode wordt een
toename van de woningbehoefte van 364 duizend woningen verwacht, waarmee het aandeel
netto plancapaciteit ten opzichte van de behoefte 155% bedraagt. Er zijn dus voldoende
plannen om te voorzien in de toename van de behoefte en om het woningtekort in te
lopen.
Vraag 6
Herkent u het signaal van gemeenten dat het capaciteitstekort het grootste knelpunt
is voor woningbouw bij gemeenten? Zo ja, op welke wijze kan het Rijk behulpzaam zijn
bij dat probleem?
Antwoord 6
Capaciteitstekorten bij gemeenten zijn een belangrijk knelpunt. Ik vind daarom dat
gemeenten nog meer moeten inzetten op het vergroten van de capaciteit en dat de beschikbare
capaciteit in de tussentijd zo efficiënt mogelijk benut wordt. Dit kan door beter
te prioriteren op plannen die op korte termijn bijdragen aan het realiseren van de
ambitie. Daarnaast ondersteun ik regionale initiatieven om ambtelijke capaciteit tussen
gemeenten te delen en kan ik met inzet van het expertteam woningbouw ook zelf kennis
en capaciteit toevoegen wanneer bouwprojecten vertraging oplopen.
Vraag 7
Herkent u ook het knelpunt dat het niet botert tussen de provincies en de gemeenten,
waarbij de strakke programmering en contingentering van de provincies de gemeenten
in de weg zit? Zo ja, op welke wijze kan het Rijk behulpzaam zijn bij dat probleem?
Antwoord 7
Het komt inderdaad voor dat de samenwerking tussen gemeenten en provincies rondom
woningbouw niet goed verloopt. Bijvoorbeeld wanneer gemeenten en provincies een verschillend
beeld hebben over de ontwikkeling van de woningbehoefte. In de regio’s met de meeste
spanning op de woningmarkt maak ik in de woondeals gezamenlijke afspraken met gemeenten
en provincies over de regionaal benodigde plancapaciteit en bouwproductie. In het
Stedelijk Gebied Eindhoven heeft dit geleid tot een verhoging van de ambitie van de
stad Eindhoven naar 3.000 woningen per jaar. In de Zuidelijke Randstad, waarmee ik
de meest recente woondeal gesloten heb, heeft de provincie onlangs aangegeven dat
gemeenten tot 130% van de behoefte mogen plannen.
Met de regio Alkmaar heb ik onlangs gesproken over de woningbouwopgave. Betrokken
partijen hebben daar nu de handen ineen geslagen om er gezamenlijk voor te zorgen
dat er tijdig voldoende gebouwd wordt. Zowel de regio Alkmaar, de provincie Noord-Holland
als private partijen zijn bij deze samenwerking betrokken. Dit is een veelbelovend
voorbeeld van hoe goede samenwerking de woningbouw kan versnellen.
Ook in andere regio’s kan ik ondersteuning bieden. Zo kan het expertteam woningbouw
helpen bij specifieke projecten waar partijen er onderling niet uitkomen.
Vraag 8
Herkent u ook het signaal van provincies die vinden dat gemeenten te snel de provincie
als hindermacht aanwijzen, terwijl ze zelf het afgesproken aantal te bouwen woningen
niet halen? Zo ja, op welke wijze kan het Rijk behulpzaam zijn bij dat probleem?
Antwoord 8
Gemeenten en provincies spelen beiden een cruciale rol bij het realiseren van de ambities,
elk vanuit een eigen verantwoordelijkheid. Als we tijdig voldoende woningen willen
realiseren dan is maximale inzet van zowel gemeenten als provincies nodig. Een positief
voorbeeld van een regio waar partijen zelf de handen ineen hebben geslagen om de woningbouw
te versnellen is de regio Alkmaar, waar ik in februari mee heb gesproken. Ook marktpartijen
inclusief corporaties zijn daarbij betrokken. Voor deze samenwerking is het cruciaal
dat partijen elkaars rol respecteren, verantwoordelijkheid nemen voor hun eigen rol
en elkaar daar ook op aanspreken. Zoals gezegd draag ik via de woondeals bij aan gezamenlijke
afspraken in de meest gespannen regio’s, maar ook daarbuiten kan ik de samenwerking
tussen partijen ondersteunen. In de regio Alkmaar doe ik dat bijvoorbeeld door ondersteuning
bij het «Ladderproof» maken van de woningbouwprogrammering die partijen gezamenlijk
overeenkomen. Bovendien spreek ik partijen zelf aan op hun verantwoordelijkheid wanneer
zij deze onvoldoende nemen.
Vraag 9
Deelt u de kritiek van het EIB dat de drang om zoveel mogelijk binnenstedelijk te
bouwen, zoals de Ladder Duurzame Verstedelijking voorschrijft, de bouw van woningen
remt, nu blijkt dat in de regio’s waar de druk op de woningmarkt groot is meer dan
80 procent van de geplande woningen zich binnenstedelijk bevindt en dat soort plannen
vaker wordt vertraagd of helemaal niet door gaan? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 9
De directe link met de binnen- of buitenstedelijke locatie van bouwplannen herken
ik niet. Zowel binnen- als buitenstedelijke locaties kennen hun eigen uitdagingen.
Op binnenstedelijke locaties kan de inpassing binnen de bestaande bebouwing ingewikkeld
zijn. Op buitenstedelijke locaties kunnen de benodigde publieke investeringen van
gemeenten, provincies en het Rijk aan de voorkant hoger zijn, omdat bijvoorbeeld de
infrastructuur nog ontbreekt. Daarmee zijn buitenstedelijke locaties ook lang niet
altijd sneller te ontwikkelen dan binnenstedelijke locaties. Waar het om gaat is dat
de totale planvoorraad in een regio voldoende is om tijdig te bouwen voor de groei
van de behoefte, en om tekorten terug te dringen. Welke mix van binnen- en buitenstedelijke
locaties daarvoor nodig is zal per regio verschillen.
Vraag 10
Deelt u de conclusie dat de dwang om vooral binnenstedelijk te moeten bouwen leidt
tot «zelfcensuur» waarbij ontwikkelaars met bouwplannen voor eengezinswoningen buiten
de dichte bebouwing er weinig heil in zien om daar werk van te maken? Zo ja, wat zou
een passende reactie van uw zijde daarop zijn?
Antwoord 10
Ik vind het belangrijk dat gemeenten tijdig duidelijkheid geven over waar gebouwd
kan worden, zowel binnenstedelijk als bijvoorbeeld aan de randen van de stad. Dit
voorkomt ook dat ontwikkelaars hun schaarse capaciteit inzetten voor het maken van
woningbouwplannen op locaties waar woningbouw niet realistisch is.
Vraag 11
Herkent u de conclusie van het EIB dat vanwege de Ladder Duurzame verstedelijking,
de provincies bewust kiezen voor een klein planaanbod om zo de plannen sneller «Raad
van State-proof» te krijgen? Zo ja, deelt u dan de conclusie dat het stuitend is dat
daardoor schaarste wordt gecreëerd, hetgeen weer leidt tot stijgende prijzen van woningen?
Antwoord 11
Uit de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 komt naar voren dat met de netto plancapaciteit
voor de periode 2019 tot 2030 ruimschoots wordt voorzien in de toename van de woningbehoefte.
Zoals vermeld bij de beantwoording van vraag vijf zijn er voldoende plannen om te
voorzien in de toename van de behoefte en om de spanning te verminderen. Ik heb dan
ook geen aanwijzingen dat provincies adviezen om bewust krap plannen en het planaanbod
achter te laten blijven bij de verwachte structurele vraagontwikkeling, zoals in het
rapport van het EIB is vermeld, hebben gevolgd.
Vraag 12
Is het niet wonderlijk dat zowel het EIB als ook ABF Research grote moeite hebben
om een goed overzicht te krijgen van wat er precies in de pijplijn zit? Ziet u mogelijkheden
om die informatie sneller en eenduidiger te ontsluiten?
Antwoord 12
Bouwplannen in de pijplijn zijn reeds gegunde bouwplannen die bijgehouden worden in
de Basisregistratie Adressen en Gebouwen (BAG). Hierin is de status van vergunning
verleend, bouw gestart tot oplevering per bouwproject te volgen.
Er is geen landsdekkend overzicht van alle plancapaciteit beschikbaar in een monitor.
De provincies Noord- en Zuid-Holland en Utrecht hebben een eigen planmonitor en veruit
de meeste provincies zijn actief op het gebied van planmonitoring en onderschrijven
het belang hiervan. De basisinformatie voor een planmonitor woningbouw komt van de
gemeenten. Gemeenten hebben het meest actuele en volledige inzicht in de cijfers.
Gemeenten worden minimaal eens per jaar benaderd door de provincies om gegevens aan
te leveren. Wat, en op welke manier, er verzameld wordt verschilt wel per provincie.
Een landelijke planmonitor woningbouw zou de provinciale monitoring kunnen vervangen.
Naast voordelen van een landelijk bijgehouden systeem waarin uniformiteit in dataverzameling
teweeggebracht wordt kleven er ook nadelen aan. Zo gelden er in verschillende regio’s
andere beleidsopgaves die vragen om (extra) specifieke beleidsinformatie. Dit vraagt
dus van een planmonitor dat naast standaard plankenmerken ook aanvullende gegevens
kunnen worden opgenomen die per regio / provincie kunnen verschillen. Daarnaast sluit
de informatie van regionale en provinciale inventarisaties niet geheel op elkaar aan
waardoor veel afstemming zou moeten plaatsvinden om de informatieverstrekking te standaardiseren.
Dit levert voor de korte termijn geen snellere en eenduidigere informatie op over
de plancapaciteit.
Vraag 13
Wilt u reflecteren op hetgeen Jos Feijtel, die actief is in uw aanjaagteam woningbouw,
stelt dat het nodig is dat er in plaats van planoptimisme juist planrealisme moet
komen? Zo ja, op welke wijze kan het Rijk behulpzaam zijn bij dat probleem?
Antwoord 13
Ook ik constateer dat gemeenten en provincies lang niet altijd voldoende zicht hebben
op de mate waarin hun bouwplannen daadwerkelijk te realiseren zijn, en op welke termijn.
Om de komende jaren voldoende te bouwen is het van belang dat gemeenten voldoende
plannen hebben die aansluiten bij de behoefte en waarvan het realistisch is dat ze
tijdig tot uitvoering gebracht worden. Van provincies verwacht ik dat zij hierin de
lead nemen, door partijen op regionaal of provinciaal niveau bij elkaar te brengen
en te zorgen voor een goede bouwprogrammering die realistisch is. Ook moeten zij de
realisatie van die programmering goed monitoren en waar nodig bijsturen. Ook de medewerking
van marktpartijen is belangrijk, zij hebben cruciale informatie over of en op welke
termijn bouwplannen te realiseren zijn. Zo kunnen regio’s hun planrealisme vergroten.
Het Rijk kan waar nodig ondersteunen, bijvoorbeeld door inzet van het expertteam woningbouw.
Vraag 14
Hoe beoordeelt u de kwaliteit van de data die worden aangeleverd door provincies en
gemeenten, aangezien we al bijna RWW twee jaar bezig zijn om goed inzicht te krijgen
in de bouwopgave versus bouwcapaciteit (uitgesplitst in hard en zacht)? Is deze inmiddels
zodanig ingericht dat het inzicht eenduidig is en van voldoende kwaliteit?
Antwoord 14
De compleetheid van de data is sinds de eerste inventarisatie in 2018 sterk toegenomen.
De kwaliteit en het detailniveau van de aangeleverde informatie is zeer divers. Het
loopt uiteen van provinciale inschattingen, woningbouwafspraken (welke gemeente «mag»
hoeveel woningen bouwen), tot en met door gemeenten aangeleverde informatie op planniveau
(inclusief verwachte fasering, hardheid, binnen/buiten bestaand stedelijk gebied en
mogelijke belemmeringen).
Deze verschillen hebben voor een belangrijk deel te maken met verschillen in de wijze
waarop provincies informatie verzamelen en openbaar maken of beschikbaar stellen.
In bijlage 2 van het rapport: «Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019» zijn gedetailleerde
opmerkingen van de provincies bij de aangeleverde cijfers opgenomen.
Vraag 15
Wanneer kan de volgende ABF rapportage inventarisatie bouwkwaliteit verwacht worden?
Antwoord 15
Ik heb de Inventarisatie Plancapaciteit mei 2019 recentelijk met de Staat van de Volkshuisvesting
naar de Kamer gestuurd. Deze bevat de meest recente gegevens over de behoefte en de
totale capaciteit aan bouwplannen voor de periode 2019 tot 2030. Provincies inventariseren
vaak één keer per jaar de plancapaciteit. Zodoende zijn er niet voor alle provincies
nieuwe cijfers, ten opzichte van de vorige rapportage uit oktober 2018 beschikbaar.
In het najaar van 2019 volgt een update van deze inventarisatie.
Vraag 16
Kunt u gedetailleerd aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de uitvoering
van de motie Ronnes/Koerhuis over daadwerkelijk overprogrammeren in harde plancapaciteit
(Kamerstuk 32 847, nr. 456)?
Antwoord 16
In de Kamerbrief bij de Staat van de Volkshuisvesting heb ik u de laatste stand van
zaken rondom deze motie gegeven4.
Vraag 17
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het AO Bouwopgave van 5 juni 2019?
Antwoord 17
Het AO Bouwopgave is in verband met een technische briefing over de inventarisatie
plancapaciteit uitgesteld naar 19 juni. U ontvangt deze antwoorden voorafgaand aan
deze nieuwe datum.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.