Lijst van vragen en antwoorden : Lijst van vragen en antwoorden, gesteld aan de regering, over het rapport Resultaten verantwoordingsonderzoek 2018 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII)
35 200 XII Jaarverslag en slotwet Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat 2018
Nr. 10 LIJST VAN VRAGEN EN ANTWOORDEN
Vastgesteld 20 juni 2019
De vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat heeft een aantal vragen voorgelegd
aan de Minister en de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat over de brief
van de Algemene Rekenkamer van 15 mei 2019 inzake het rapport resultaten verantwoordingsonderzoek
2018 bij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat (XII) (Kamerstuk 35 200 XII, nr. 2).
De Minister en de Staatssecretaris hebben deze vragen beantwoord bij brief van 5 juni
2019. Vragen en antwoorden zijn hierna afgedrukt.
De voorzitter van de commissie, Agnes Mulder
De adjunct-griffier van de commissie, Koerselman
1
Vraag:
Wat beschouwt u, tegen de achtergrond van het feit dat er volgens de Algemene Rekenkamer
beleidsmaatregelen ontbreken om de afvalberg bij de bron aan te pakken, als de bron
van het plastic afval probleem?
Antwoord:
Plastics horen niet in het milieu. Tegelijkertijd gebruiken we steeds meer plastics,
die vervolgens vaak nog na afdanking verbrand worden met CO2-emissies als gevolg, terwijl deze goed gerecycled en opnieuw toegepast zouden kunnen
worden in nieuwe producten en verpakkingen. Daarnaast leidt het niet op de juiste
manier afdanken van plastic tot zwerfvuil. Daarom heb ik een scala aan instrumenten
ingezet en zijn er andere in ontwikkeling. Ik noem hier onder meer het verbod op het
gratis verstrekken van plastic tasjes, de uitgebreide producentenverantwoordelijkheid
voor verpakkingen en de implementatie van de SUP-richtlijn. Daarnaast ontmoedig ik
met de afvalstoffenbelasting het storten en verbranden van plastic afval, waarmee
plastic recycling een gunstiger uitgangspositie krijgt op de markt. Ook bevorder ik
innovaties op het gebied van sortering, mechanische en chemische recycling. En tenslotte
zet ik in op ambitieuze actie van de koplopers in Nederland in het kader van het Plastic
Pact NL om de kringloop versneld te sluiten.
2
Vraag:
Komt er een aanvullend plan voor het plastic dat geen verpakkingsmateriaal is?
Antwoord:
Vooralsnog focus ik mij op de eenmalige plastic producten en verpakkingen die een
korte omloopcyclus hebben. Daarmee richt ik mij op het grootste deel van de stroom
plastic die dagelijks wordt gebruikt en weggegooid. Daarnaast werk ik in het kader
van de transitieagenda kunststoffen aan een bredere agenda voor recycling van plastics.
3
Vraag:
Hoeveel plastic afval wordt op dit moment naar het buitenland geëxporteerd? En hoeveel
hiervan komt terecht in landen met een weinig ontwikkelde milieuwetgeving? Kunt u
hier een overzicht van geven?
Antwoord:
Op basis van Eurostat gegevens uit 2017 en 2018 lijkt er als gevolg van de Chinese
importrestricties een forse afname van export buiten de Europese Unie te hebben plaatsgevonden,
waarbij export m.n. naar Duitsland is toegenomen. Nederlandse recyclers geven aan
dat zij substantieel meer te recyclen plastics aangeboden krijgen. In eerste instantie
leek een verplaatsing van de export van plastic afval buiten de EU plaats te vinden
naar m.n. Vietnam en Indonesië, maar de cijfers laten in het laatste kwartaal van
2018 voor Vietnam een dalende tendens zien, voor Indonesië blijft deze hoger dan normaal.
Dit vind ik een zorgelijke ontwikkeling.
Ik hanteer het principe dat we ons eigen afval in Europa moeten kunnen verwerken,
en dat export – zeker van moeilijker te recyclen plastic stromen – tot een minimum
beperkt moet worden. Op 10 mei jl hebben meer dan 180 landen waaronder Nederland tijdens
de COP-14 van het Verdrag van Bazel het voorstel aangenomen om administratieve eisen
aan transport van plastic afval aan te scherpen. Dit betekent, dat vanaf 1 januari
2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval vanuit de EU naar niet-OESO-landen
mag worden geëxporteerd. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie
worden, samen met kennisinstellingen en internationale bedrijven, innovaties met Indonesië
gedeeld om circulaire oplossingen voor de plastic problematiek aldaar geïmplementeerd
te krijgen, zowel in circulair ontwerp van verpakkingen (CIRCO) als in demonstratieprojecten
rond sortering en mechanische en chemische recycling van plastics.
4
Vraag:
Wat is de rol van de Nederlandse overheid bij de export van afval? Wat is het toezicht
op de bestemming en verwerking van uit Nederland afkomstig geëxporteerd afval? Hoe
verhoudt zich dit tot de recente VN-afspraken over export van afval naar derdewereldlanden?
Antwoord:
Bij de export van afval heeft de Nederlandse overheid twee belangrijke rollen.
De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) is het bevoegd gezag voor de Europese
Verordening betreffende overbrenging van afvalstoffen (EVOA). Dat houdt in dat de
ILT vooraf toestemming moet verlenen aan internationale transporten van afval dat
op de zogenaamde «oranje lijst» staat en nuttig wordt toegepast en aan internationale
transporten van al het afval dat wordt verwijderd. Voor een transport is toestemming
nodig van het land van herkomst, land van bestemming en eventueel de doorvoerland(en).
Voor een transport zijn dus meerdere toestemmingen (vergunningen) nodig.
Op basis van EU-regelgeving is export van gevaarlijk afval naar niet-OESO-landen verboden.
Ook is export van alle afval naar deze landen verboden als dat afval niet is bestemd
voor «nuttig toepassen».
Voor al het transport van afval heeft de ILT een taak als toezichthouder of handhaver.
Voor transporten, die de EU-buitengrens overschrijden wordt daarbij goed samengewerkt
met de Douane.
Het toezicht in het land van bestemming is de taak van bevoegd gezag van het importerend
land. Het importerend land kan door het onthouden van de toestemming de import van
dit afval tegenhouden. Ook heeft het importerend land de vrijheid om in zijn eigen
nationale regelgeving aanvullende categorieën afval in te delen als afval waarvoor
vergunning vereist is. In dat geval zal het exporterend land, Nederland, rekening
moeten houden met deze in nationale regelgeving vastgelegde interpretatie en is dus
ook vooraf toestemming van een importerend land vereist.
Voor zover mogelijk, werkt onze ILT al samen met de autoriteiten in Azië. Voor zover
dat past binnen de risico-gestuurde aanpak, zoek ik naar mogelijkheden om de handhaving
in samenwerking met de meest betrokken landen te versterken. Ervaring leert, dat een
succesvol versterken van de handhaving in het ene land kan leiden tot verplaatsing
van het probleem naar andere landen in de regio. De beste aanpak is daarom ook dit
keer het aanpakken van de bron. Het Verdrag van Bazel gaat over de te volgen procedures
bij internationale transporten van afval.
Recent, 10 mei, heeft de COP van het Verdrag van Bazel besloten om met ingang van
1 januari 2021 de indeling van plastic afval aan te scherpen. Dit verandert niets
aan de rollen van de Nederlandse overheid. Omdat de aanscherping geformuleerd is als
relatief eenvoudig te controleren eisen aan de samenstelling van groene lijst plastic
afval wordt een positief effect verwacht op de handhaafbaarheid van deze aangescherpte
regels. Voor Europees afval zou dat uiteindelijk moeten inhouden, dat na 1 januari
2021 alleen nog eenvoudig te recyclen plastic afval naar niet-OESO-landen wordt geëxporteerd.
Door sterk in te zetten op innovatie zullen we ook in Nederland de verwerking van
zowel gemakkelijk als moeilijk te recyclen plastic afval uitbreiden.
5
Vraag:
Wat is de oorzaak van de structurele gebreken inzake het risicomanagement, de kennis
en overzicht bij het ministerie en de structurele kwetsbaarheid van het systeem hierdoor,
waarop de Algemene Rekenkamer stevige kritiek heeft?
Antwoord:
De oorzaak van de kritiek van de Algemene Rekenkamer heeft betrekking op systemen
binnen het ministerie die decentraal belegd zijn. Afgelopen jaar zijn op fundamentele
wijze verbeteringen doorgevoerd met name op het gebied van governance, incidentmanagement
en de managementcyclus om het gewenste centrale zicht en de grip op centraal niveau
te borgen. De doorwerking van de genomen matregelen heeft tijd nodig om zichtbaar
te worden voor de Algemene Rekenkamer. IenW voelt zich in de aanpak gesterkt door
o.a. de ADR die incidentmanagement bij IenW als een best practice aangemerkt heeft
bij het Rijk. Er wordt doorgegaan met het verbeteren van de aspecten waarop de Algemene
Rekenkamer aanbevelingen doet. Hierdoor wordt het systeem in toenemende mate robuust.
6
Vraag:
Kunt u behalve de Bosscherveldsluis aangeven welke andere grote infrastructurele werken
een verhoogd risico hebben, sinds wanneer en wanneer dit wordt aangepakt?
Antwoord:
Ik heb in beeld welke objecten de komende jaren einde levensduur bereiken. De benodigde
werkzaamheden worden geprogrammeerd in het programma VenR. Dit programma wordt uitgevoerd
in tranches. Tranche 1 t/m 3 zijn in uitvoering. Onlangs is er opdracht gegeven voor
tranche 4. In het programma worden meer dan 130 objecten aangepakt, waaronder de Bosscherveldsluis.
7
Vraag:
Kunt u aan de Kamer rapporteren hoe groot het onderhoudsprobleem is, zonder de verdoezelende
manier van rapporteren middels een prestatie-indicator?
Antwoord:
Op 4 juni is met uw Kamer een algemeen overleg gepland over het onderhoud Wegen en
Bruggen. Op 28 mei jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik
met uitgesteld en achterstallig onderhoud omga (Kamerstuk 35 000 A, nr. 98). Daarnaast informeer ik uw Kamer over de prestaties van de netwerken in de begroting
en in het jaarverslag. In het jaarverslag 2016 heb ik voor het eerst gerapporteerd
over het uitgesteld onderhoud (Kamerstuk 34 725 XII, nr. 2).
De omvang van het uitgesteld onderhoud heeft zich ontwikkeld van € 507 miljoen in
2016 naar € 744 miljoen in 2017 en € 873 miljoen in 2018.
8
Vraag:
Kunt u aangeven waarom het probleem van gebrekkig, achterstallig en uitgesteld onderhoud
sinds 2014 groter is geworden, ondanks het feit dat de Rekenkamer hierover sinds dat
jaar regelmatig rapporteert en de Kamer hier sindsdien elk jaar aandacht voor heeft
gevraagd? Wanneer wordt het beter?
Antwoord:
Op 4 juni is met uw Kamer een algemeen overleg gepland over het onderhoud Wegen en
Bruggen. Op 28 mei jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik
met uitgesteld en achterstallig onderhoud omga.
Uitgesteld onderhoud kan ontstaan door:
• Onvoorziene gebeurtenissen die met hoge prioriteit moeten worden opgepakt
• Het moeten inpassen van maatregelen die niet waren voorzien
• Wijzigende marktomstandigheden, met kostprijzen die sneller stijgen dan geraamd
• Gebrek aan beschikbare capaciteit bij de uitvoeringsorganisatie of op de markt
• Verschuiven van onderhoud om onacceptabele hinder voor de gebruiker van de netwerken
te voorkomen
9
Vraag:
Hoeveel verstoring was er voor de binnenvaart door achterstallig onderhoud van de
vaarwegen?
Antwoord:
De relatie tussen verstoringen voor de binnenvaart en achterstallig onderhoud, wordt
niet als zodanig gemeten. Wel wordt er bijgehouden wat de invloed van ongeplande stremmingen
op de passeertijd bij sluizen en bruggen is. We zien de laatste jaren het aantal storingen
op de vaarwegen toenemen en tezamen met de toenemende VenR-opgave zet dit de beschikbaarheid
onder druk.
10
Vraag:
Kunt u uiteenzetten hoe de stremmingen van de binnenvaart als gevolg van ongepland
onderhoud en storingen voortaan meegenomen worden in de prestatie-indicator van het
ministerie?
Antwoord:
In de begroting en het jaarverslag informeer ik u over de stremmingen als gevolg van
gepland onderhoud, de stremmingen als gevolg van ongepland onderhoud en over het tijdig
melden van ongeplande stremmingen.
11
Vraag:
Wanneer komt, tegen de achtergrond van de vaststelling van de Rekenkamer dat het bedrag
aan uitgesteld onderhoud inmiddels hoger is dan het bedrag voor onderhoud en dat het
tekort jaarlijks toe blijft nemen, het moment dat al het achterstallig en uitgesteld
onderhoud is weggewerkt?
Antwoord:
Op 4 juni is met uw Kamer een algemeen overleg gepland over het onderhoud Wegen en
Bruggen. Op 28 mei jl. heb ik u schriftelijk geïnformeerd over de wijze waarop ik
met uitgesteld en achterstallig onderhoud omga (Kamerstuk 35 200 A, nr. 98).
12
Vraag:
Wat gaat u doen om voortaan de wettelijk voorgeschreven afvalhiërarchie te volgen?
Antwoord:
De afvalhiërarchie is opgenomen in artikel 10.4 van de Wet milieubeheer (Wm). Het
Landelijk afvalbeheerplan (LAP) geeft hier een invulling aan door het stellen van
minimumstandaarden voor bepaalde afvalstromen en het vastleggen van het mengbeleid.
Bevoegd gezag dient bij de vergunningverlening rekening te houden met het LAP. Indien
er geen minimumstandaard is toetst het bevoegd gezag bij vergunningverlening rechtstreeks
aan de afvalhiërarchie.
Daarnaast is er ook andere regelgeving die de afvalhiërarchie ondersteunt, hierbij
kan gedacht worden aan het stortverbod.
13
Vraag:
Klopt het dat alle plastics, niet zijnde verpakkingen, die goed recyclebaar zijn en
door consumenten zijn gesorteerd, bij sortering van de afvalverwerker uit de stroom
gehaald worden en alsnog verbrand worden?
Antwoord:
Nee, dat klopt niet.
In de verwerking van door de consument gescheiden ingezameld kunststofafval wordt
geen onderscheid gemaakt tussen verpakkingen en niet-verpakkingen.
Kunststof (dat door consumenten gescheiden wordt ingezameld wordt na inzameling op
kwaliteit en soort kunststof gesorteerd. Zo ontstaan er balen van verschillende kunststof
monostromen die een vervolgverwerking krijgen bij specifieke recyclers van die monostromen.
Sorteerinstallaties maken daarbij geen onderscheid tussen verpakkingen en niet-verpakkingen.
14
Vraag:
Kunt u toelichten welke financiële prikkels producenten hebben om de productie van
nieuwe plastic te verminderen?
Antwoord:
Voor verpakkingen (en in de toekomst voor wegwerpproducten) geldt een producentenverantwoordelijkheid.
Producenten die verpakkingen op de markt brengen, zijn verantwoordelijk voor de inzameling
en recycling van hun verpakkingen en betalen hier ook voor. Hiermee komen de maatschappelijke
kosten van dit plastic voor rekening van de producent, volgens het principe «de vervuiler
betaalt». Hiermee krijgen zij een directe financiële prikkel om de hoeveelheid plastic
die zij gebruiken, te verminderen. Deze prikkel is per 1 januari 2019 nog versterkt
door de introductie van een tariefdifferentiatie door de Stichting Afvalfonds Verpakkingen.
Daarnaast wordt een financiële prikkel gegeven aan producenten door de verhoging van
de afvalstoffenbelasting.
15
Vraag:
Hoeveel arbeidsplaatsen zijn er nodig in de spoorsector om de doelstellingen te behalen
van geplande spoorprojecten, zowel voor onderhoud als aanleg van het spoor en hoeveel
zijn er ingevuld?
Antwoord:
Om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat is op dit moment moeilijk te duiden. Het betreft
uiteenlopende functies bij verschillende onderdelen van de sector waaronder aannemers,
ingenieursbureaus en ProRail zelf. Dit is momenteel onderwerp van gesprek in de sector.
Vanuit zowel ProRail als vanuit de brede spoormarkt is onderkend dat zonder verdere
beheersmaatregelen voor de uitvoering van de geplande werkzaamheden in de toekomst
er een tekort aan personeel kan ontstaan. Daarom worden momenteel allerlei sector
brede initiatieven genomen en verkend om hierop te anticiperen, voorbeelden hiervan
zijn spoorspecifieke opleidingen en het opleiden en begeleid inzetten van statushouders.
16
Vraag:
Op welke manier heeft u er werk van gemaakt om werken in de spoorsector aantrekkelijk
te maken?
Antwoord:
Het behouden van voldoende personeel in de spoorsector is van groot belang en de sector
is hier zelf verantwoordelijk voor. Ik lever mijn bijdrage langs twee lijnen. Ten
eerste doordat ik ProRail heb gevraagd om in het programma Toekomstbestendig Werken
aan het Spoor (TWAS) uitvoering te geven aan een eerder samen met de sector opgestelde
visie, die er onder andere op gericht is om het werken in de sector aantrekkelijker
te maken. Ten tweede heb ik in nauwe samenwerking met de Ministers van OCW en SZW
en verschillende sectorpartijen de voorgestelde ideeën uit het actieplan «Denderende
banen op het spoor» onderzocht. Hierover zal ik uw Kamer voor het zomerreces informeren.
17
Vraag:
Kunt u toelichten of de benodigde arbeidsplaatsen in de spoorsector tot op heden gevuld
kunnen worden en hoe dit zich ontwikkelt de komende jaren?
Antwoord:
zie vraag 15
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. (Agnes) Mulder, voorzitter van de vaste commissie voor Infrastructuur en Waterstaat -
Mede ondertekenaar
G.B. Koerselman, adjunct-griffier