Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda Informele Landbouwraad van 2-4 juni 2019
21 501-32 Landbouw- en Visserijraad
Nr. 1180
VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 4 juni 2019
De vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
over de brief van 22 mei 2019 over de geannoteerde Agenda Informele Landbouwraad 2-4 juni
2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1177), over de brief van 22 mei 2019 over het verslag Landbouw- en Visserijraad 14 mei
2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1178) en over de brief van 15 mei 2019 over de voorgenomen Nederlandse standpunten inzake
de onderwerpen die ter stemming worden voorgelegd aan het eerstvolgende Standing Committee
on Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF) over regelgeving gewasbeschermingsmiddelen
(Kamerstuk 27 858, nr. 455).
De vragen en opmerkingen zijn op 27 mei 2019 aan de Minister van Landbouw, Natuur
en Voedselkwaliteit voorgelegd. Bij brief van 29 mei 2019 zijn de vragen, voorzien
van een inleiding beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Kuiken
Adjunct-griffier van de commissie, Goorden
Inhoudsopgave
I
Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
2
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
3
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
4
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
5
II
Antwoord / Reactie van de Minister
8
I Vragen en opmerkingen vanuit de fracties
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
Geannoteerde agenda L&V raad
De leden van de VVD-fractie lezen dat de informele Landbouwraad in het teken staat
van Research in Agriculture and bioeconomy. Kan de Minister een uitgebreide toelichting
geven op de inbreng van Nederland? Op welke manier gaat de Minister meer ruimte creëren
voor circulaire economie? Deze leden lezen dat Nederland voorstander is en specifiek
voor bioeconomie zal inzetten op verschillende acties. Welke acties zijn dat en op
welke manier worden deze vormgegeven? Heeft de Minister ook aandacht voor de ontwikkeling
van kennis op dit onderwerp en, zo ja, hoe gaat de Minister dat borgen?
Verslag Landbouw- en Visserijraad 14 mei 2019
De leden van de VVD-fractie ondersteunen de lijn van de Minister dat het streven naar
een «gedeeltelijke algemene oriëntatie» te vroeg is. Zoals deze leden al eerder hebben
benadrukt, is het ook zaak dat er eerst helderheid komt over het budget alvorens er
besluitvorming op onderdelen plaatsvindt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het agendapunt met betrekking tot een slimme
en duurzame toekomst voor de Europese landbouw en landelijke gebieden niet aan bod
is gekomen in de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei. Kan de Minister aangeven wanneer
er in Europees verband wel over gesproken wordt en wat de inzet wordt van Nederland?
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de Minister aandacht heeft gevraagd
voor de herziening van de Europese Genetisch Gemodificeerd Organismen (GGO)-regelgeving
voor nieuwe veredelingstechnieken. Deze leden rekenen erop dat de Minister de komende
periode prioriteit geeft aan de herziening, aangezien het aantal werkzame, effectieve
en efficiënte gewasbeschermingsmiddelen die onze Nederlandse boeren en tuinders mogen
en kunnen gebruiken snel afneemt. Wat is er nodig om de GGO-regelgeving te herzien?
Wanneer is duidelijk of de Europese Commissie de herziening van de GGO-regelgeving
in haar werkplan opneemt? Op welke manier zal de Minister dit onderwerp specifiek
aankaarten in het kader van het vormen van een nieuwe Commissie? Op welke manier gaat
de Minister de Kamer betrekken bij de herziening van de GGO-regelgeving?
De leden van de VVD-fractie lezen dat België en Polen hun zorgen hebben geuit over
de marktsituatie in de EU voor appels en peren. Hoe staat Nederland tegenover het
verzoek aan de Europese Commissie om voor de sector hardfruit te voorzien in specifieke
interventiemaatregelen?
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Raad van 14 mei 2019 dat de
lidstaten Frankrijk en Spanje (met ondersteuning van de Zuid- en Oost-Europese lidstaten)
hebben gepleit voor het verhogen van steunpercentages voor lokale actiegroepen en
ultraperifere regio’s in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en
Visserij (EFMZV). Deze leden steunen de Minister in haar beslissing om dit voorstel
niet te steunen, aangezien dit voorstel niet aansluit bij de doelstellingen van het
EFMZV. Kan de Minister aangeven of zij steun heeft van andere lidstaten (en, zo ja,
van welke) en wat haar inzet zal zijn om het voorstel van Frankrijk en Spanje te blokkeren?
De leden van de VVD-fractie lezen in de antwoorden van de Minister op het schriftelijk
overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1179) dat een Europese aanpak van de varroamijt vooral draait om onderzoek en kennisontwikkeling
en niet zozeer om nieuwe Europese regelgeving. Wat zijn de vervolgstappen na afloop
van het onderzoek «EU Honingprogramma 2017–2019»? Wat zijn de eerste resultaten van
het onderzoek? Op welke manier zoekt de Minister steun bij andere EU-lidstaten voor
een Europese aanpak van de varroamijt?
Standing Comittee Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)-brief 15 mei 2019
De leden van de VVD-fractie maken zich oprecht zorgen over de beschikbaarheid van
voldoende middelen en de ontwikkeling van alternatieven. Deze leden vragen de Minister
om een uitgebreidere toelichting op het niet verlengen van desmedifam. Heeft de bietensector
nog voldoende effectieve alternatieven om onkruid te bestrijden? Mocht desmedifam
worden verboden, geldt dit dan voor alle lidstaten? Zo nee, leidt dit dan niet tot
een ongelijk speelveld? Graag een uitgebreide toelichting.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Landbouw- en Visserijraad van 2 tot en met 4 juni. Deze leden hebben enkele
vragen in relatie tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in deze fase een gedeeltelijke algemene
oriëntatie onwenselijk acht. Hoe denken andere lidstaten hierover?
De leden van de CDA-fractie krijgen regelmatig signalen over problemen bij het intekenen
van landbouwpercelen bij de Landbouwtelling. In het verslag van de Landbouw- en Visserijraad
van 14 mei 2019 in Brussel wordt melding gemaakt van de ingebruikname basisregistratie
grootschalige topografie (BGT). Kan de Minister aangeven wat wordt bedoeld met «In
de BGT wordt nauwkeuriger gemeten dan voorheen»? Wat wordt precies verstaan onder
de opmerking dat «de begrenzing definitief wordt»? Deze leden horen regelmatig dat
de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) wijzigingen denkt te moeten aanbrengen
in perceelgrenzen en dat boeren grote moeite moeten doen om deze onterechte wijzigingen
weer recht te zetten. Gaat dit nu tot het verleden behoren?
De leden van de CDA-fractie hebben vernomen dat de online geformuleerde vragen van
de gecombineerde opgave 2019 die gepubliceerd is via de Regeling landbouwtelling en
de gecombineerde opgave van 2019 afwijken. Kan de Minister aangeven wat het afwijken
van een wettelijk gepubliceerde regeling voor gevolgen heeft?
De leden van de CDA-fractie vernemen dat van sommige kotters de vergunning voor het
gebruik van het pulstuig al verloopt op 1 juni. Deze vissers geven aan uitstel nodig
te hebben tot 1 juli om hun kotters van een ander tuig te voorzien. Gezien de brief
van de Minister van 19 februari 2019 (Kamerstuk 32 201, nr. 93), de motie-Dik-Faber (Kamerstuk 32 201, nr. 103) en de ruimte die er is gezien het Europese uitstel van het aannemen van de Verordening
Technische Maatregelen, verzoeken deze leden om het aflopen van de vergunningen te
verplaatsen naar 1 juli. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Informele
Landbouwraad van 2–4 juni 2019 en hebben hier nog enkele vragen over.
Het Nationaal Strategisch Plan (NSP) moet maatregelen bevatten die de bioeconomy bevorderen.
Kan de Minister toelichten op welke wijze de huidige plannen voor het NSP hier invulling
aan geven? Zijn er derhalve andere interventies die nog verdere uitwerking behoeven
om de bioeconomy doelstellingen te behalen?
Het is duidelijk geworden dat de uitslag van de verkiezingen voor verschuivingen zorgt
in het Europees Parlement. Kan de Minister een inschatting geven wat voor kansen de
nieuwe samenstelling van het Europees Parlement biedt voor de door Nederland gewenste
substantiële bezuiniging op het GLB, genoemd in de appreciatie van het Meerjarig Financieel
Kader?
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zich opnieuw verdiept in de Europese bioeconomie
strategie, waar weer over gesproken zal worden tijdens de aankomende Landbouw- en
Visserijraad op 2 tot en met 4 juni. Kan de Minister, aangezien de strategie al in
2012 is gepresenteerd, aan deze leden toelichten op welke wijze de strategie tot nu
toe is uitgevoerd en of er al concrete resultaten zijn geboekt?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Horizon 2020 programma
een van de belangrijkste programma’s is voor de financiering van de ontwikkeling en
bevordering van de bioeconomie. Kan de Minister toelichten op basis van welke voorwaarden
deze financiering over de actiepunten en lidstaten wordt verdeeld? Is er een verschil
met het Horizon Europe programma dat hierna zal volgen? Zo ja, kan de Minister dit
toelichten?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat Landbouwcommissaris Phil Hogan
nationaal strategische plannen alleen zal goedkeuren als daar ook maatregelen voor
de bevordering van de bioeconomie in staan. In het huidige voorstel voor het NSP staan
nog geen acties op het gebied van de bioeconomie. Kan de Minister toelichten welke
maatregelen zij van plan is om op te nemen in het NSP ten behoeve van de bioeconomie?
Wanneer verwacht de Minister dat de SWOT-analyse met betrekking tot de bioeconomie
af zal zijn?
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister over de Nederlandse
positie op de aankomende SCoPAFF-bijeenkomst over regelgeving voor gewasbescherming
met zorg gelezen. Hierover hebben deze leden daarom nog een aantal vragen. Zij vernemen
dat SCoPAFF hoofzakelijk besluiten neemt op basis van risico’s voor mens, dier en
milieu, en niet op basis van de landbouwkundige noodzaak. Deze leden vinden het daarom
teleurstellend dat er nog niet opnieuw over het bijenrichtsnoer zal worden onderhandeld,
gezien het feit dat er veel meer bijengif (met name thiacloprid) in de vrije natuur
blijkt te zitten dan voorheen werd gedacht. Kan de Minister toelichten wanneer er
eindelijk een bijenrichtsnoer zal gaan komen waarbij in ieder geval in de toelatingseisen
rekening wordt gehouden met zowel opstapelende effecten op de omgeving als niet-dodelijke
effecten op insecten?
Daarnaast zijn de leden van de GroenLinks-fractie verheugd dat de Nederlandse inzet
is om de goedkeuring van de stoffen desmedifam, thiofonaat-methyl en dimethoaat niet
te vernieuwen. Deze leden maken zich echter zorgen over het voornemen van de Minister
om in te stemmen met het verzoek van de Europese Commissie om de nieuwe stof Bacillus
substilis IAB/BS03 wel goed te keuren, omdat onderzoek uitwijst dat er nog te weinig
bekend is over het effect op mens, dier en milieu. Onderzoek naar de stof florypauxifen
wijst ook uit dat er nog te weinig bekend is over risico’s voor bijen. Is de Minister
bereid deze inzet vanuit het voorzorgsbeginsel te heroverwegen?
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Uitvoering motie automatische verlengingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben zich op verschillende momenten
uitgesproken tegen de automatische verlengingen van pesticiden zonder de wettelijk
voorgeschreven herbeoordeling. Door capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
waaronder de European Food Safety Authority (EFSA), zijn de afgelopen jaren de toelatingen
van vele pesticiden keer op keer automatisch verlengd. Ook van pesticiden waarvan
bekend is dat ze een bedreiging vormen voor de biodiversiteit en de menselijke gezondheid.
Een zeer zorgwekkende en onwenselijke situatie, vinden deze leden.
De Minister heeft de Kamer de afgelopen tijd telkens vooraf geïnformeerd over de voorstellen
van de Europese Commissie voor de automatische verlenging van stoffen, waarvoor dank.
Daarbij meldde zij echter dat Nederland binnen de SCoPAFF-vergaderingen bij de automatische
verlenging van stoffen waarvan de Kamer heeft opgeroepen om deze van de markt te halen,
zich uitsluitend met een stemverklaring uitspreekt tegen de gevaarlijke stoffen, maar
tegelijkertijd gewoon instemt met de automatische verlenging hiervan. Hierdoor werkt
Nederland actief mee aan het op de markt houden van deze gevaarlijke stoffen.
Vorige week nam de Kamer de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176) aan die het kabinet oproept om voortaan daadwerkelijk tegen voorstellen van de Europese
Commissie te stemmen als het gaat om automatische verlenging van toelatingen van stoffen
waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het
bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of
giftig voor de voortplanting zijn. Een stemverklaring afleggen is dus niet voldoende.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen graag van de Minister op welke
wijze zij deze motie gaat uitvoeren.
Thiacloprid
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben, aansluitend hierop, aanvullende
vragen over één van de gevaarlijke stoffen die de afgelopen jaren bij herhaling automatisch
is verlengd, zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling, namelijk thiacloprid.
Kan de Minister bevestigen dat thiacloprid een neonicotinoide is? Erkent de Minister
dat thiacloprid als systemisch bestrijdingsmiddel een lange afbrekingstijd kent? Erkent
de Minister dat dit middel daardoor nog lange tijd schade zal aanbrengen aan het ecosysteem?
Erkent de Minister dat thiacloprid volgens de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408
van de Commissie van 11 maart 20151 moet worden beschouwd als werkzame stof die hormoonontregelende eigenschappen heeft
die schadelijk kunnen zijn voor de mens2?
Erkent de Minister dat thiacloprid om die reden al jaren op de lijst staat met stoffen
die zo risicovol zijn voor mens en/of milieu dat ze vervangen moeten worden, de zogenaamde
«Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen»?
Kan de Minister bevestigen dat thiacloprid in 2005 voor het laatst is beoordeeld?
Kan de Minister bevestigen dat de toelating van thiacloprid sinds 2005 maar liefst
vier keer automatisch is verlengd zonder te kijken naar de risico’s van deze stoffen
voor het milieu, voor bijen en hommels en voor de menselijke gezondheid? Wanneer hebben
deze automatische verlengingen van thiacloprid precies plaatsgevonden? Wat is steeds
de positie van Nederland geweest bij de stemmingen over de voorstellen voor de automatische
verlengingen van thiacloprid? Hoe lang is het proces van de herbeoordeling van thiacloprid
al gaande?
Onlangs werd bekend dat uit onderzoek van de Universiteit Leiden is gebleken dat thiacloprid
maar liefst 2500 keer giftiger is voor het ecosysteem dan tot nu toe bekend was3. Dit verschil kwam naar voren door de resultaten uit veldonderzoek te vergelijken
met resultaten van laboratoriumstudies. Erkent de Minister dat dit veldonderzoek waardevolle
informatie biedt, omdat dit de wisselwerking duidelijk maakt met andere factoren die
van invloed zijn op de mate waarin waterdieren en andere levende organismen bestand
zijn tegen de schadelijke effecten van pesticiden? Zo nee, op basis waarvan diskwalificeert
de Minister dit onderzoek? Erkent de Minister dat het Leidse onderzoek naar de effecten
van thiacloprid de tekortkomingen toont van laboratoriumstudies?
Tot grote verbazing van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie, meldde Zembla
dat deze studie niet zal worden meegenomen in de lopende herbeoordeling van thiacloprid,
omdat dit volgens het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) niet mogelijk is «gelet op het moment van publicatie». Deze leden gaan er vanuit
dat het onderzoek van de Universiteit Leiden alsnog zal worden betrokken in de lopende
herbeoordeling van thiacloprid. Wat gaat de Minister doen om er voor te zorgen dat
dit gebeurt?
Kan de Minister bevestigen dat het meest recente implementatievoorstel van het bijenrichtsnoer
dat binnen SCoPAFF is geagendeerd, het toepassen van veldstudies zoals deze bij de
(her)beoordeling van stoffen nog altijd op de lange baan schuift? Waar blijft de brief
waarin de Minister uiteenzet hoe het kabinet de aangenomen motie-Ouwehand (Kamerstuk
21 501-32, nr. 1175) voor implementatie van het bijenrichtsnoer als geheel, dus inclusief de veldstudies,
gaat uitvoeren?
Handelszaken landbouwproducten
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie maken zich grote zorgen over een eventueel
handelsverdrag met de Mercosur. De belangen van de Europese boeren en de dieren worden
geofferd voor de belangen van de Europese, met name de Duitse, autobouwers. Het is
onbegrijpelijk dat een kabinet dat kringlooplandbouw als speerpunt van het landbouwbeleid
heeft gemaakt, kritiekloos achter de Europese Commissie aanloopt die op geen enkele
wijze door lijkt te hebben wat voor destructieve gevolgen een handelsverdrag voor
de Europese landbouw heeft. Deze leden voorzien dat wanneer de Europese lidstaten
straks worden overvallen door een uitonderhandeld akkoord, er geen mogelijkheid is
dit akkoord nog aan te passen. Nu is de tijd om in actie te komen.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen verder wat de status is van het
Europese Sustainability Impact Assessment dat wordt gedaan in het kader van de Mercosur-onderhandelingen.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van deze assessment verwachten? Hoe verhoudt deze
assessment zich tot de geactualiseerde cumulatieve effectbeoordeling van alle handelsverdragen,
waar blijkens het verslag van de vorige LNV-raad een aantal delegaties om vroeg? Heeft
de Nederlandse delegatie daar ook om gevraagd? Zo nee, waarom niet? Wordt een dergelijke
effectbeoordeling daadwerkelijk uitgevoerd en zo ja, wanneer kunnen de resultaten
daarvan naar de Kamer worden gestuurd? Welke rol spelen de gevolgen voor de Europese
en Zuid-Amerikaanse landbouw en de gevolgen voor de landbouwdieren en de natuur in
Zuid-Amerika, waaronder het Amazonewoud, in deze effectbeoordeling?
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie vragen of de Minister een specifieke
effectbeoordeling wil doen naar de gevolgen voor de Nederlandse landbouw van een handelsakkoord
met de Mercosur. Zo niet, waarom niet? Zo ja, is deze beoordeling al begonnen en binnen
welke termijn kunnen de resultaten naar de Kamer worden gestuurd? Kan de Minister
een overzicht geven van de posities aangaande de Mercosur-onderhandelingen van de
verschillende Nederlandse stakeholders op landbouwgebied, bijvoorbeeld de boerenbelangenorganisaties
en non-gouvernementele organisaties?
Hoe verklaart de Minister dat in 2018 onder de gecombineerde categorie «under erga
omnes TRQs and out of TRQ» 41.660 ton kippenvlees uit Oekraine is geïmporteerd, veel
meer dan de formele quota, waaronder ruim 26.000 ton kippenvlees is geïmporteerd?4 Hoeveel van de import van die 41.660 ton viel respectievelijk onder «under erga omnes
TRQs» en hoeveel onder «out of TRQ»? Waarom is er de laatste jaren zo’n grote stijging
waarneembaar van de import van Oekraïens kippenvlees in de categorie «under erga omnes
TRQs and out of TRQ»? Wat is het maximale volume van de invoer van kippenvlees die
het Nederlandse kabinet acceptabel acht? Welke invoertarieven gelden er voor Oekraïens
kippenvlees?
Onder welke voorwaarden vallen de import van kippenvlees vanuit de landen Thailand
en Brazilië? Welke invoerbeperkingen gelden er voor die landen? Welke invoerbeperkingen
gelden er voor de invoer van landbouwproducten uit de Mercosurlanden? Kan de Minister
een uitsplitsing geven van invoervolumes per invoerquotum van kippenvlees uit die
landen? Kan de Minister een top 10 geven van invoer van landbouwproducten uit de Mercosurlanden
op basis van zowel volume als invoerwaarde (exclusief tarieven)? Kan de Minister een
top 10 geven van uitvoer van landbouwproducten naar de Mercosurlanden op basis van
zowel volume als uitvoerwaarde (exclusief tarieven)? Hoeveel van de soja die uit Zuid-Amerika
wordt geïmporteerd is bestemd voor dierlijke consumptie, hoeveel voor directe humane
consumptie, hoeveel voor brandstof en hoeveel voor een eventueel andere aanwending?
II Antwoord / Reactie van de Minister
Inleiding
Met deze brief beantwoord ik de vragen van de fracties van uw Kamer van 27 mei jongstleden
over onderwerpen die geagendeerd zijn voor de Informele Landbouwraad van 2–4 juni
aanstaande en de vragen die betrekking hebben op gewasbescherming, visserij, GGO-regelgeving,
bijen en het toekomstige Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB). De beantwoording
van de overige vragen ontvangt u binnen de daarvoor gebruikelijke termijn.
Vragen en opmerkingen van de leden van de VVD-fractie
De leden van de VVD-fractie lezen dat de informele Landbouwraad in het teken staat
van Research in Agriculture and bioeconomy. Kan de Minister een uitgebreide toelichting
geven op de inbreng van Nederland? Op welke manier gaat de Minister meer ruimte creëren
voor circulaire economie? Deze leden lezen dat Nederland voorstander is en specifiek
voor bioeconomie zal inzetten op verschillende acties. Welke acties zijn dat en op
welke manier worden deze vormgegeven? Heeft de Minister ook aandacht voor de ontwikkeling
van kennis op dit onderwerp en, zo ja, hoe gaat de Minister dat borgen?
Tijdens de Informele Landbouwraad zal mijn inbreng zich richten op het belang van
synergie tussen EU-instrumenten en -programma’s zoals Horizon Europe, het GLB en cohesiefondsen.
Daarnaast zal ik pleiten voor meer betrokkenheid van boeren en ondernemers bij de
vormgeving van onderzoek en vraag ik aandacht voor het thema kennisoverdracht, zoals
kennis op het boerenerf.
Voor wat betreft de vraag over circulaire economie en acties op het gebied van de
bioeconomie, verwijs ik graag naar de in april 2018 gepresenteerde positie en strategie5 ten aanzien van de bioeconomie in Nederland. Dit document geeft de kaders voor de
ontwikkeling van de bioeconomie in Nederland en de positie van de Nederlandse overheid.
Tien actiepunten worden benoemd zoals het mobiliseren van duurzame biomassa, het zorgen
voor een breder draagvlak voor bioeconomie en het ontwikkelen van de marktvraag door
duurzame inkoop te stimuleren en business cases te ontwikkelen. Uiteraard is er ook
aandacht voor kennis en innovatie. Nederland is koploper in innovaties in groene grondstoffen
en heeft een goede infrastructuur om deze optimaal te benutten. Ook heeft Nederland
excellente onderzoeksfaciliteiten en -voorzieningen, en steunt het innovaties op het
gebied van bioeconomie. Samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en onderzoeksinstellingen
is hierbij cruciaal. Dit is onder andere geborgd binnen het Topsectorenbeleid. Binnen
de Topsectoren richt het thema circulair zich op het sluiten van kringlopen, het beperken
van verliezen en het tot waarde brengen van zij- en reststromen uit de agrifoodsector.
Daarbij wordt de hele keten betrokken, van primaire productie tot eindproducten en
hun end-of-life routes.
De leden van de VVD-fractie lezen dat het agendapunt met betrekking tot een slimme
en duurzame toekomst voor de Europese landbouw en landelijke gebieden niet aan bod
is gekomen in de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei. Kan de Minister aangeven wanneer
er in Europees verband wel over gesproken wordt en wat de inzet wordt van Nederland?
Het klopt dat het agendapunt met betrekking tot een slimme en duurzame toekomst voor
de Europese landbouw en landelijke gebieden niet aan bod is gekomen op de Landbouw-
en Visserijraad van 14 mei jl. Het is niet duidelijk of en wanneer dit punt opnieuw
op de Landbouw- en Visserijraad geagendeerd wordt.
De leden van de VVD-fractie vinden het goed dat de Minister aandacht heeft gevraagd
voor de herziening van de Europese Genetisch Gemodificeerd Organismen (GGO)-regelgeving
voor nieuwe veredelingstechnieken. Deze leden rekenen erop dat de Minister de komende
periode prioriteit geeft aan de herziening, aangezien het aantal werkzame, effectieve
en efficiënte gewasbeschermingsmiddelen die onze Nederlandse boeren en tuinders mogen
en kunnen gebruiken snel afneemt. Wat is er nodig om de GGO-regelgeving te herzien?
Wanneer is duidelijk of de Europese Commissie de herziening van de GGO-regelgeving
in haar werkplan opneemt? Op welke manier zal de Minister dit onderwerp specifiek
aankaarten in het kader van het vormen van een nieuwe Commissie? Op welke manier gaat
de Minister de Kamer betrekken bij de herziening van de GGO-regelgeving?
Tijdens de Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 werd mijn oproep door de lidstaten
breed gesteund. Zodra het nieuwe Europese Parlement is geïnstalleerd zal ook een nieuwe
Europese Commissie aantreden. Commissaris Hogan heeft aangegeven met de getoonde brede
steun te verwachten dat de nieuwe Europese Commissie de GGO-regelgeving in het werkprogramma
zal opnemen, maar dat is aan de nieuwe Commissie. Het Europees Parlement zal vermoedelijk
dit najaar kandidaat-Commissarissen bevragen en besluiten of de voorgedragen kandidaten
worden gesteund. Dat is een belangrijk moment waarop het onderwerp aan de orde kan
worden gesteld.
Indien de Europese Commissie het onderwerp in het werkprogramma heeft opgenomen, zal
een inhoudelijke discussie op Europees niveau starten en kan de Europese Commissie
met het initiatief komen voor herziening van de GGO-regelgeving. Uw Kamer is meermaals
geïnformeerd over de mogelijke richting waarop regelgeving zou kunnen worden aangepast.
Voorstellen van de Europese Commissie zullen met een BNC-fiche aan uw Kamer worden
voorgelegd en kunnen met uw Kamer worden besproken.
Ik zet mij in nauwe samenwerking met andere departementen en de Permanente Vertegenwoordiging
van Nederland in Brussel in om draagvlak te creëren en te behouden. Het is belangrijk
om gezamenlijk op te blijven trekken en niet te ver vooruit te lopen, omdat anders
het risico ontstaat dat het draagvlak verdwijnt. Dat mijn oproep tijdens de Landbouw-
en Visserijraad van 14 mei 2019 breed werd gesteund, maakt duidelijk dat deze strategie
werkt.
De leden van de VVD-fractie lezen dat België en Polen hun zorgen hebben geuit over
de marktsituatie in de EU voor appels en peren. Hoe staat Nederland tegenover het
verzoek aan de Europese Commissie om voor de sector hardfruit te voorzien in specifieke
interventiemaatregelen?
Nederland is geen voorstander van nieuwe EU-steunmaatregelen voor de sector hard fruit.
Er lijkt namelijk sprake van een meer structureel probleem van overaanbod als gevolg
van de grote uitbreiding van het productie-areaal in de EU. Dat probleem wordt door
de inzet van deze interventiemaatregelen niet opgelost. Telers die lid zijn van een
producentenorganisatie kunnen in het kader van de reguliere steun aan operationele
programma’s om steun vragen voor het uit de markt nemen van product of vernietiging.
De leden van de VVD-fractie lezen in het verslag van de Raad van 14 mei 2019 dat de
lidstaten Frankrijk en Spanje (met ondersteuning van de Zuid- en Oost-Europese lidstaten)
hebben gepleit voor het verhogen van steunpercentages voor lokale actiegroepen en
ultraperifere regio’s in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en
Visserij (EFMZV). Deze leden steunen de Minister in haar beslissing om dit voorstel
niet te steunen, aangezien dit voorstel niet aansluit bij de doelstellingen van het
EFMZV. Kan de Minister aangeven of zij steun heeft van andere lidstaten (en, zo ja,
van welke) en wat haar inzet zal zijn om het voorstel van Frankrijk en Spanje te blokkeren?
Naast Nederland hebben tijdens de Raad ook Zweden en Oostenrijk hun zorgen geuit over
de Spaans-Franse voorstellen. Door de brede steun van andere lidstaten voor onder
andere het verhogen van het cofinancieringspercentage van de EU-bijdrage naar 80%,
zal dit helaas ook worden overgenomen in het compromisvoorstel. Ik zal hierover mijn
zorg blijven uitdragen en in gesprek blijven met mijn Europese collega’s.
De leden van de VVD-fractie lezen in de antwoorden van de Minister op het schriftelijk
overleg over de geannoteerde agenda Landbouw- en Visserijraad van 14 mei 2019 (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1179) dat een Europese aanpak van de varroamijt vooral draait om onderzoek en kennisontwikkeling
en niet zozeer om nieuwe Europese regelgeving. Wat zijn de vervolgstappen na afloop
van het onderzoek «EU Honingprogramma 2017–2019»? Wat zijn de eerste resultaten van
het onderzoek? Op welke manier zoekt de Minister steun bij andere EU-lidstaten voor
een Europese aanpak van de varroamijt?
Het EU NL Honingprogramma 2017–2019 loopt medio dit jaar af. Ter continuering van
dit kennisprogramma en ondersteuning van de imkerij, onder andere voor bestrijding
van de varroamijt, heeft mijn ministerie in maart 2019 een voorstel voor een nieuw
honingprogramma voor de periode 2020–2022 bij de Europese Commissie ingediend. Eind
juni 2019 wordt uitsluitsel van de EC verwacht. Het honingprogramma is een kennisprogramma
dat zowel uit kennisontwikkeling als -verspreiding bestaat. De uitkomsten worden door
de uitvoerder van het programma, Wageningen UR, via haar eigen website over honingbijen
en de communicatiekanalen van de imkerorganisaties verspreid.
Het Honingprogramma 2017–2019 gaat over bestrijding van vijanden van bijenvolken en
ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte en is gericht op een
bijenhouderij met meer weerbare honingbijen en minder bijensterfte. Uit het multifactorieel
onderzoek naar effecten van verschillende stressoren van bijenvolken komt naar voren
dat vijanden van bijenvolken de hoofdstressoren zijn in relatie tot overleving van
bijenvolken. Dit onderzoek ondersteunt de imkerij bij de aanpak van bijensterfte.
De varroamijt is nog steeds een van de belangrijkste factoren achter bijensterfte.
Het onderzoek naar weerbare bijen geeft inzicht in varroaresistentie van honingbijenvolken.
Varroaresistente bijenvolken, al dan niet gefaciliteerd door een bijenhouder, zijn
zelf in staat de varroamijtziekte te beheersen en dragen zo duurzaam bij aan een gezonde
bijenhouderij met weerbare bijenvolken. De kennisverspreiding in het honingprogramma
is gericht op onderwerpen gerelateerd aan bijengezondheid, zoals diagnose en bestrijding
van bijenziekten door imkers of resistentie-ontwikkeling, waarbij varroa(mijtziekte)
een terugkerend onderwerp is.
Een Europese aanpak van de varroamijt bestaat voornamelijk uit afstemming en kennisuitwisseling
tussen Europese en internationale onderzoekers op honingbijen en bijengezondheid,
denk aan het delen van uitkomsten van de honingprogramma’s en gegevens van de jaarlijkse
monitoring van (winter)bijensterfte in de lidstaten.
Standing Comittee Plants, Animals, Food and Feed (SCoPAFF)-brief 15 mei 2019
De leden van de VVD-fractie maken zich oprecht zorgen over de beschikbaarheid van
voldoende middelen en de ontwikkeling van alternatieven. Deze leden vragen de Minister
om een uitgebreidere toelichting op het niet verlengen van desmedifam. Heeft de bietensector
nog voldoende effectieve alternatieven om onkruid te bestrijden? Mocht desmedifam
worden verboden, geldt dit dan voor alle lidstaten? Zo nee, leidt dit dan niet tot
een ongelijk speelveld? Graag een uitgebreide toelichting.
Het niet verlengen van de goedkeuring van desmedifam betekent dat deze stof in de
gehele EU niet meer mag worden gebruikt. Wel kan een lidstaat op basis van artikel
53 van verordening (EG) 1107/2009 bij een noodsituatie op het gebied van gewasbescherming
een tijdelijke vrijstelling geven van maximaal 120 dagen. Dit kan tijdelijk tot een
ongelijk speelveld leiden indien (teelt)omstandigheden (zoals klimaat, ziekte/plaag/onkruid
druk, beschikbare alternatieven) tussen lidstaten verder wel gelijk zijn. De stof
desmedifam is onderdeel van het lage doseringen systeem (LDS) dat in suikerbieten
wordt toegepast. Er is in Nederland een chemisch alternatief beschikbaar met de werkzame
stof triflusulfuron-methyl. Met de Toekomstvisie Gewasbescherming beoog ik dat agrariërs
minder afhankelijk worden van chemische gewasbeschermingsmiddelen door meer in te
zetten op weerbare planten en teeltsystemen. Op 27 mei sprak ik met bietentelers over
mijn visie en de knelpunten die ervaren bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda van de
informele Landbouw- en Visserijraad van 2 tot en met 4 juni. Deze leden hebben enkele
vragen in relatie tot het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid.
De leden van de CDA-fractie lezen dat de Minister in deze fase een gedeeltelijke algemene
oriëntatie onwenselijk acht. Hoe denken andere lidstaten hierover?
Een groot aantal lidstaten, waaronder grote landen zoals Frankrijk, Spanje en Duitsland,
vindt de tijd nog niet rijp voor een gedeeltelijke algemene oriëntatie en pleit ervoor
dat het Roemeense voorzitterschap zou moeten werken aan een voortgangsverslag. Het
is dan ook zeer onwaarschijnlijk dat er onder het Roemeens voorzitterschap al een
gedeeltelijke algemene oriëntatie tot stand komt.
De leden van de CDA-fractie vernemen dat van sommige kotters de vergunning voor het
gebruik van het pulstuig al verloopt op 1 juni. Deze vissers geven aan uitstel nodig
te hebben tot 1 juli om hun kotters van een ander tuig te voorzien. Gezien de brief
van de Minister van 19 februari 2019 (Kamerstuk 32 201, nr. 93), de motie-Dik-Faber (Kamerstuk 32 201, nr. 103) en de ruimte die er is gezien het Europese uitstel van het aannemen van de Verordening
Technische Maatregelen, verzoeken deze leden om het aflopen van de vergunningen te
verplaatsen naar 1 juli. Is de Minister daartoe bereid? Zo nee, waarom niet?
In afwachting van de Europese besluitvorming in het Europese Parlement heb ik besloten
de toestemmingen uit categorie drie die afliepen voor 1 juni 2019 te verlengen tot
en met 31 mei 2019. Zoals aangegeven in mijn brief van 18 april (Kamerstuk 32 201, nr. 110) zie ik – gelet op de Europese besluitvorming om pulsvisserij te verbieden – geen
ruimte om deze toestemmingen nogmaals te verlengen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de D66-fractie
De leden van de D66-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda Informele
Landbouwraad van 2–4 juni 2019 en hebben hier nog enkele vragen over.
Het Nationaal Strategisch Plan (NSP) moet maatregelen bevatten die de bioeconomy bevorderen.
Kan de Minister toelichten op welke wijze de huidige plannen voor het NSP hier invulling
aan geven? Zijn er derhalve andere interventies die nog verdere uitwerking behoeven
om de bioeconomy doelstellingen te behalen?
In het Nationaal Strategisch Plan (NSP) is een aantal typen interventies geschikt
om een circulaire bioeconomie te bevorderen. Ik denk daarbij vooral aan kennis en
innovatie, en daarnaast ook aan investeringen. Bij de uitwerking van deze interventies
zal derhalve ook gekeken worden hoe deze zodanig ingezet kunnen worden dat ze een
circulaire bioeconomie ondersteunen. In de huidige plannen is van een concrete uitwerking
nog geen sprake.
Het is duidelijk geworden dat de uitslag van de verkiezingen voor verschuivingen zorgt
in het Europees Parlement. Kan de Minister een inschatting geven wat voor kansen de
nieuwe samenstelling van het Europees Parlement biedt voor de door Nederland gewenste
substantiële bezuiniging op het GLB, genoemd in de appreciatie van het Meerjarig Financieel
Kader?
Op het uiteindelijke besluit over het Meerjarig Financieel Kader (MFK), waarin de
budgettaire kaders worden vastgelegd, is een bijzondere wetgevingsprocedure van toepassing
waarbij de rol van het Europees Parlement relatief beperkt is (artikel 312 VWEU).
Dit geldt uiteraard niet voor de drie GLB-verordeningen, waarop de gewone wetgevingsprocedure
van toepassing is. Daarnaast wil ik erop wijzen dat een substantiële bezuiniging op
het GLB niet op zichzelf een doel is van het kabinet. Wel ziet het kabinet het, in
het bijzonder in het licht van Brexit en nieuwe opgaven voor de EU, als onvermijdelijk
dat bestaande beleidsterreinen moeten inleveren om de Nederlandse afdracht aan de
EU binnen de perken te kunnen houden. Of de nieuwe samenstelling van het Europees
Parlement een lager budget voor GLB al of niet dichterbij brengt, is op dit moment
niet te zeggen.
Vragen en opmerkingen van de leden van de GroenLinks-fractie
De leden van de GroenLinks-fractie hebben zich opnieuw verdiept in de Europese bioeconomie
strategie, waar weer over gesproken zal worden tijdens de aankomende Landbouw- en
Visserijraad op 2 tot en met 4 juni. Kan de Minister, aangezien de strategie al in
2012 is gepresenteerd, aan deze leden toelichten op welke wijze de strategie tot nu
toe is uitgevoerd en of er al concrete resultaten zijn geboekt?
De actualisering van de Europese bioeconomie strategie komt mede voort uit een evaluatie
van de strategie uit 2012. De evaluatie gaf aan dat het stimuleren van de innovatie
en het creëren van een netwerk goed gelukt zijn, maar dat de implementatie richting
de markt nog achterblijft. De doelstelling uit 2012 – de weg vrijmaken voor een meer
innoverende, hulpbronefficiënte en concurrerende maatschappij, die voedselzekerheid
verzoent met het gebruik van hernieuwbare hulpbronnen voor industriële doeleinden
en de bescherming van het milieu – blijft overeind. Tegelijkertijd concludeert de
Europese Commissie dat we voor tal van wereldwijde uitdagingen (klimaatverandering,
achteruitgang van bodem en ecosystemen, groeiende wereldbevolking enz.) staan, die
mede door middel van een duurzame bioeconomie het hoofd kunnen worden geboden. De
Europese Commissie stelde daarom in 2018 veertien acties voor die moeten worden uitgevoerd.
Hierbij wordt gebruik gemaakt van de instrumenten uit andere Europese trajecten (GLB,
Horizon 2020, structuur- en cohesiefondsen). Een voorbeeld is de oprichting van een
«bioeconomy Platform», gefinancierd door Directoraat-generaal voor Onderzoek en Innovatie
en Directoraat-generaal Landbouw en Plattelandsontwikkeling van de Europese Commissie,
dat zich richt op circulaire bioeconomie.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat het Horizon 2020 programma
een van de belangrijkste programma’s is voor de financiering van de ontwikkeling en
bevordering van de bioeconomie. Kan de Minister toelichten op basis van welke voorwaarden
deze financiering over de actiepunten en lidstaten wordt verdeeld? Is er een verschil
met het Horizon Europe programma dat hierna zal volgen? Zo ja, kan de Minister dit
toelichten?
Binnen het bestaande programma voor onderzoek en innovatie, Horizon 2020, zijn excellentie
en impact de leidende criteria voor de verdeling van onderzoeksmiddelen. In het nieuwe
kaderprogramma voor onderzoek en innovatie «Horizon Europe», dat vanaf 2021 in werking
treedt, wordt geen afbreuk gedaan aan dit principe, impact en excellentie blijven
leidend. Het doel van Horizon Europe is immers het versterken van de wetenschappelijke
en technologische basis van de Unie en het vergroten van de economische en maatschappelijke
impact van investeringen in onderzoek en innovatie. Dit betekent financiering van
het beste onderzoek en geen allocatie van middelen voor specifieke, geografisch afgebakende
delen van de Unie. Wel is er een verdeling van het budget over de thema’s.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben vernomen dat Landbouwcommissaris Phil Hogan
nationaal strategische plannen alleen zal goedkeuren als daar ook maatregelen voor
de bevordering van de bioeconomie in staan. In het huidige voorstel voor het NSP staan
nog geen acties op het gebied van de bioeconomie. Kan de Minister toelichten welke
maatregelen zij van plan is om op te nemen in het NSP ten behoeve van de bioeconomie?
Wanneer verwacht de Minister dat de SWOT-analyse met betrekking tot de bioeconomie
af zal zijn?
In de negen subdoelen in de concept verordening van het nieuwe GLB wordt ook het bevorderen
van de bioeconomie genoemd. In het Nationaal strategisch Plan (NSP) zal hier dus ook
aandacht aan gegeven worden. De Europese Commissie geeft zelf aan dat hier vooral
interventies op het gebied van kennis en innovaties voor in aanmerking komen. Dit
past goed bij de Nederlandse inzet waar we de circulaire bioeconomie ook vooral via
kennis en innovatie willen ondersteunen. De keuze welke interventies in het NSP met
welk budget worden opgenomen, wordt pas later gemaakt. De houtskool-SWOT wordt nu
aangevuld met de opmerkingen die op de stakeholdersbijeenkomst van afgelopen donderdag
gemaakt zijn en de lopende internetconsultatie. De definitieve houtskool-SWOT zal
na het zomerreces aan uw Kamer worden toegezonden.
De leden van de GroenLinks-fractie hebben de brief van de Minister over de Nederlandse
positie op de aankomende SCoPAFF-bijeenkomst over regelgeving voor gewasbescherming
met zorg gelezen. Hierover hebben deze leden daarom nog een aantal vragen. Zij vernemen
dat SCoPAFF hoofzakelijk besluiten neemt op basis van risico’s voor mens, dier en
milieu, en niet op basis van de landbouwkundige noodzaak. Deze leden vinden het daarom
teleurstellend dat er nog niet opnieuw over het bijenrichtsnoer zal worden onderhandeld,
gezien het feit dat er veel meer bijengif (met name thiacloprid) in de vrije natuur
blijkt te zitten dan voorheen werd gedacht. Kan de Minister toelichten wanneer er
eindelijk een bijenrichtsnoer zal gaan komen waarbij in ieder geval in de toelatingseisen
rekening wordt gehouden met zowel opstapelende effecten op de omgeving als niet-dodelijke
effecten op insecten?
De Europese Commissie heeft in de SCoPAFF-vergadering in mei 2019 aangegeven dat naar
verwachting in de eerstvolgende vergadering (juli 2019) een voorstel voor een gefaseerde
invoering van het bijenrichtsnoer wordt geagendeerd.
Daarnaast zijn de leden van de GroenLinks-fractie verheugd dat de Nederlandse inzet
is om de goedkeuring van de stoffen desmedifam, thiofonaat-methyl en dimethoaat niet
te vernieuwen. Deze leden maken zich echter zorgen over het voornemen van de Minister
om in te stemmen met het verzoek van de Europese Commissie om de nieuwe stof Bacillus
substilis IAB/BS03 wel goed te keuren, omdat onderzoek uitwijst dat er nog te weinig
bekend is over het effect op mens, dier en milieu. Onderzoek naar de stof florypauxifen
wijst ook uit dat er nog te weinig bekend is over risico’s voor bijen. Is de Minister
bereid deze inzet vanuit het voorzorgsbeginsel te heroverwegen?
Het voorzorgsbeginsel is vastgelegd in verordening 1107/2009 voor het op de markt
brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Werkzame stoffen zijn verboden tenzij uit een
wetenschappelijke risicobeoordeling is gebleken dat het gebruik ervan veilig is voor
mens, dier en milieu. Ik laat mij in de Nederlandse standpuntbepaling leiden door
de wetenschappelijke adviezen en risico beoordelingen van het Ctgb en EFSA. Voor beide
stoffen was het advies dat veilig gebruik mogelijk is. Om die reden kon Nederland
instemmen met het voorstel van de Europese Commissie.
Vragen en opmerkingen van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie
Uitvoering motie automatische verlengingen
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben zich op verschillende momenten
uitgesproken tegen de automatische verlengingen van pesticiden zonder de wettelijk
voorgeschreven herbeoordeling. Door capaciteitsgebrek bij de Europese beoordelingsinstanties,
waaronder de European Food Safety Authority (EFSA), zijn de afgelopen jaren de toelatingen
van vele pesticiden keer op keer automatisch verlengd. Ook van pesticiden waarvan
bekend is dat ze een bedreiging vormen voor de biodiversiteit en de menselijke gezondheid.
Een zeer zorgwekkende en onwenselijke situatie, vinden deze leden.
De Minister heeft de Kamer de afgelopen tijd telkens vooraf geïnformeerd over de voorstellen
van de Europese Commissie voor de automatische verlenging van stoffen, waarvoor dank.
Daarbij meldde zij echter dat Nederland binnen de SCoPAFF-vergaderingen bij de automatische
verlenging van stoffen waarvan de Kamer heeft opgeroepen om deze van de markt te halen,
zich uitsluitend met een stemverklaring uitspreekt tegen de gevaarlijke stoffen, maar
tegelijkertijd gewoon instemt met de automatische verlenging hiervan. Hierdoor werkt
Nederland actief mee aan het op de markt houden van deze gevaarlijke stoffen.
Vorige week nam de Kamer de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1176) aan die het kabinet oproept om voortaan daadwerkelijk tegen voorstellen van de Europese
Commissie te stemmen als het gaat om automatische verlenging van toelatingen van stoffen
waarvan bekend is dat ze een grote bedreiging vormen voor de biodiversiteit (in het
bijzonder bijen en hommels) of die kankerverwekkend, mutageen, hormoonverstorend en/of
giftig voor de voortplanting zijn. Een stemverklaring afleggen is dus niet voldoende.
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie horen graag van de Minister op welke
wijze zij deze motie gaat uitvoeren.
Indien van een werkzame stof vaststaat dat die een ernstige bedreiging vormt voor
mens, dier en milieu, zal de Europese Commissie, op basis van advies van EFSA, voorstellen
doen tot beperking van het gebruik of intrekken van de goedkeuring. De goedkeuring
van een werkzame stof wordt dus niet automatisch verlengd. Aan een verlenging dient
vooraf een herbeoordeling te hebben plaatsgevonden op basis van de dan vigerende richtsnoeren,
modellen en criteria. Wel kan er sprake zijn van een tijdelijke procedurele verlenging
van een bestaande goedkeuring, indien een aanvrager tijdig een volledig dossier heeft
aangeleverd – drie jaar voordat de goedkeuringsperiode verloopt – en de herbeoordeling
door rapporterende lidstaat, EFSA en Europese Commissie, buiten de schuld van de aanvrager,
vertraging heeft opgelopen. De Europese Commissie dient dan conform artikel 17 van
verordening 1107/2009 de goedkeuringsperiode tijdelijk te verlengen totdat de herbeoordeling
is afgerond. Het niet tijdelijke procedureel verlengen van een goedgekeurde werkzame
stof zonder een concrete inhoudelijke argumentatie is dan strijdig met Europese regelgeving.
De Europese Commissie legt daarbij één concept-uitvoeringsverordening voor aan de
lidstaten met de procedurele tijdelijke verlengingen van meerdere werkzame stoffen.
Om die reden zou het niet akkoord gaan met de procedurele tijdelijke verlenging van
een specifieke werkzame stof die voldoet aan de omschrijving in de motie, als consequentie
hebben dat Nederland niet akkoord kan gaan met het volledige pakket. Dat vind ik niet
zorgvuldig naar de andere aanvragers en gebruikers van werkzame stoffen.
Bovendien gaat het bij de goedkeuring van stoffen niet alleen om de eigenschappen
van een stof maar ook of deze eigenschap ertoe leidt dat er een risico optreedt voor
mens, dier en milieu. De omschrijving van de motie kan ertoe leiden dat Nederland
tegen een tijdelijke procedurele verlenging van een stof stemt die toch voldoet aan
de Europese criteria.
Gezien bovenstaande ben ik voornemens de motie als volgt uit te voeren. De Commissie
legt voorstellen voor procedurele tijdelijke verlenging pakketsgewijs voor. Indien
de Europese Commissie voorstellen indient voor de procedurele tijdelijke verlenging
van een pakket van werkzame stoffen, waaronder een werkzame stof waarvan de Tweede
Kamer heeft bepaald dat een procedurele verlenging van de goedkeuring niet wenselijk
is, zal ik weliswaar voor verlenging van het pakket stemmen maar met een stemverklaring
aangeven dat Nederland tegen verlenging is van de specifiek genoemde werkzame stof.
Daarnaast wil ik er voor pleiten dat in het SCoPAFF de mogelijkheid komt om separaat
over stoffen te stemmen in plaats van alleen in brede pakketten.
Thiacloprid
De leden van de Partij voor de Dieren-fractie hebben, aansluitend hierop, aanvullende
vragen over één van de gevaarlijke stoffen die de afgelopen jaren bij herhaling automatisch
is verlengd, zonder de wettelijk voorgeschreven herbeoordeling, namelijk thiacloprid.
Kan de Minister bevestigen dat thiacloprid een neonicotinoide is? Erkent de Minister
dat thiacloprid als systemisch bestrijdingsmiddel een lange afbrekingstijd kent? Erkent
de Minister dat dit middel daardoor nog lange tijd schade zal aanbrengen aan het ecosysteem?
Erkent de Minister dat thiacloprid volgens de Uitvoeringsverordening (EU) 2015/408
van de Commissie van 11 maart 20156 moet worden beschouwd als werkzame stof die hormoonontregelende eigenschappen heeft
die schadelijk kunnen zijn voor de mens7?
Erkent de Minister dat thiacloprid om die reden al jaren op de lijst staat met stoffen
die zo risicovol zijn voor mens en/of milieu dat ze vervangen moeten worden, de zogenaamde
«Stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen»?
Thiacloprid is een neonicotinoïde. In maart 2019 publiceerde EFSA een Peer review
over thiacloprid. Daarin staat dat thiacloprid een lage tot gemiddelde persistentie
heeft in het milieu.
In de publiek toegankelijke pesticide databank van de Europese Commissie kan worden
gevonden dat thiacloprid een zogenaamde stof is die in aanmerking komt om te worden
vervangen. Voor thiacloprid is dat vanwege zorgen voor hormoonverstorende eigenschappen.
Kan de Minister bevestigen dat thiacloprid in 2005 voor het laatst is beoordeeld?
Kan de Minister bevestigen dat de toelating van thiacloprid sinds 2005 maar liefst
vier keer automatisch is verlengd zonder te kijken naar de risico’s van deze stoffen
voor het milieu, voor bijen en hommels en voor de menselijke gezondheid? Wanneer hebben
deze automatische verlengingen van thiacloprid precies plaatsgevonden? Wat is steeds
de positie van Nederland geweest bij de stemmingen over de voorstellen voor de automatische
verlengingen van thiacloprid? Hoe lang is het proces van de herbeoordeling van thiacloprid
al gaande?
Uit gegevens van de pesticide databank van de Europese Commissie blijkt dat thiacloprid
een eerste goedkeuringsperiode heeft gekregen tot december 2014. Daarna heeft de Europese
Commissie met uitvoeringsverordeningen de goedkeuringsperiode vier maal verlengd (in
december 2012 tot april 2017, in november 2016 tot april 2018, in maart 2018 tot april
2019 en als laatste in januari 2019 tot april 2020). Nederland stemde in deze gevallen
voor de concept uitvoeringsverordeningen waarbij een pakket van werkzame stoffen een
procedurele tijdelijke verlenging kreeg van de goedkeuringsperiode indien een verlenging
nodig was buiten de schuld van de aanvrager.
Het vraagt nader onderzoek bij Europese Commissie en rapporterende lidstaat om precies
aan te geven hoe lang het proces van herbeoordeling van thiacloprid al gaande is.
Uit de Peer review van EFSA blijkt dat de rapporterende lidstaat (Verenigd Koninkrijk)
in 2017 een eerste beoordelingsrapport heeft opgeleverd.
Naar verwachting zal in oktober 2019 een eindvoorstel voor al en dan goedkeuring van
de verlenging van thiacloprid als werkzame stof aan SCoPAFF worden voorgelegd. Ik
zal bij de Europese Commissie er op aandringen om het voorstel zo spoedig mogelijk
ter stemming te brengen in het SCoPAFF.
Onlangs werd bekend dat uit onderzoek van de Universiteit Leiden is gebleken dat thiacloprid
maar liefst 2500 keer giftiger is voor het ecosysteem dan tot nu toe bekend was8. Dit verschil kwam naar voren door de resultaten uit veldonderzoek te vergelijken
met resultaten van laboratoriumstudies. Erkent de Minister dat dit veldonderzoek waardevolle
informatie biedt, omdat dit de wisselwerking duidelijk maakt met andere factoren die
van invloed zijn op de mate waarin waterdieren en andere levende organismen bestand
zijn tegen de schadelijke effecten van pesticiden? Zo nee, op basis waarvan diskwalificeert
de Minister dit onderzoek? Erkent de Minister dat het Leidse onderzoek naar de effecten
van thiacloprid de tekortkomingen toont van laboratoriumstudies?
Tot grote verbazing van de leden van de Partij voor de Dieren-fractie, meldde Zembla
dat deze studie niet zal worden meegenomen in de lopende herbeoordeling van thiacloprid,
omdat dit volgens het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden
(Ctgb) niet mogelijk is «gelet op het moment van publicatie». Deze leden gaan er vanuit
dat het onderzoek van de Universiteit Leiden alsnog zal worden betrokken in de lopende
herbeoordeling van thiacloprid. Wat gaat de Minister doen om er voor te zorgen dat
dit gebeurt?
Veldonderzoek biedt waardevolle informatie en heeft een meerwaarde naast laboratoriumstudies.
In het herbeoordelingsdossier van thiacloprid zitten ook veldstudies. Het Ctgb heeft
aangegeven dat het onderzoek, dat op 30 maart 2018 werd gepubliceerd, te laat was
ingeleverd om te kunnen worden meegenomen in de procedure voor de herbeoordeling van
thiacloprid. De studie is intussen door het Ctgb bekeken en vergeleken met de studies
die wel werden meegenomen in de herbeoordeling van thiacloprid. Er is inmiddels een
veldstudie opgenomen in het dossier met vergelijkbare resultaten als het onderzoek
van Universiteit Leiden.
Kan de Minister bevestigen dat het meest recente implementatievoorstel van het bijenrichtsnoer
dat binnen SCoPAFF is geagendeerd, het toepassen van veldstudies zoals deze bij de
(her)beoordeling van stoffen nog altijd op de lange baan schuift? Waar blijft de brief
waarin de Minister uiteenzet hoe het kabinet de aangenomen motie-Ouwehand (Kamerstuk 21 501-32, nr. 1175) voor implementatie van het bijenrichtsnoer als geheel, dus inclusief de veldstudies,
gaat uitvoeren?
Nee, dat kan ik niet bevestigen. Zoals ik hiervoor heb aangegeven, worden veldstudies
nu ook al meegenomen bij de (her)beoordeling van stoffen. De Europese Commissie zal
– waarschijnlijk in juli 2019 – een voorstel voorleggen aan de lidstaten voor een
gefaseerde implementatie van het bijenrichtsnoer. Daaraan gekoppeld is een wijziging
van een uitvoeringsverordening voor aanpassing van de Uniforme Beginselen. Die wijziging
is al in een ver gevorderd stadium van juridische consultatie tussen Commissie diensten
en de voorbereiding van een publieke consultatie.
Een Nederlandse stem tegen een gefaseerde invoering zou ertoe kunnen leiden dat er
geen meerderheid is voor het voorstel van de Europese Commissie en dat de Europese
Commissie vervolgens weer opnieuw een traject moet starten voor een nieuw voorstel
voor invoering van het bijenrichtsnoer en een nieuwe juridisch traject tot aanpassing
van de Uniforme Beginselen. Aangezien de Europese Commissie al een mandaat heeft verstrekt
aan EFSA tot herziening van onderdelen van het bijenrichtsnoer, zou de Europese Commissie
ook kunnen besluiten om eerst de herziening af te wachten alvorens met een voorstel
tot implementatie te komen.
Geen besluit over een gefaseerde invoering in juli zou dus kunnen leiden tot een vertraging
van een tot twee jaar. Daar is de bescherming van bijen en hommels niet bij gebaat.
Gezien bovenstaande wil ik de motie als volgt uitvoeren.
Indien de Europese Commissie in juli 2019 een voorstel voor een gefaseerde invoering
van het bijenrichtsnoer en bijbehorende aanpassing van de Uniforme Beginselen voorlegt
aan de Lidstaten, ben ik voornemens in te stemmen met het voorstel met een stemverklaring
waarbij ik de Europese Commissie en Lidstaten oproep om voor eind 2019 de bijenrichtsnoer
in zijn geheel in te voeren.
Tijdens de komende Landbouw- en Visserijraad zal ik een vergelijkbare oproep doen
aan de Europese Commissie en lidstaten.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A.H. Kuiken, voorzitter van de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede ondertekenaar
F.C.G. Goorden, adjunct-griffier