Memorie van toelichting : Memorie van toelichting
35 211 Wijziging van de Waterwet ten behoeve van subsidiëring uit het deltafonds van maatregelen en voorzieningen tegen wateroverlast
Nr. 3
MEMORIE VAN TOELICHTING1
Het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt,
omdat het zonder meer instemmend luidt / uitsluitend opmerkingen van redactionele
aard bevat (artikel 26, vijfde lid, van de Wet op de Raad van State)
Algemeen deel
1. Inleiding
Nederland werkt al geruime tijd aan maatregelen in het waterbeheer en in de ruimtelijke
inrichting om zich aan te passen aan klimaatverandering («ruimtelijke adaptatie»).
In het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie, dat in september 2017 is verschenen bij het
Deltaprogramma 2018, is de ambitie vastgelegd om de aanpak van ruimtelijke adaptatie
te versnellen en intensiveren.2 Dat is nodig, want extreme weersomstandigheden komen steeds vaker voor. Dat betreft
naast extreme neerslag, die wateroverlast kan veroorzaken, ook langere perioden van
droogte en hitte.
Om versnelling mogelijk te maken wil het Rijk tijdelijk middelen beschikbaar stellen
aan de decentrale overheden in de vorm van subsidies uit het deltafonds, om zo een
impuls te geven aan de uitvoering van maatregelen ter bestrijding van wateroverlast.
Daarvoor is een aanpassing van de Waterwet nodig. Dat is beoogd met deze wetswijziging.
2. Aanleiding
Door de klimaatverandering neemt de intensiteit en frequentie van hevige neerslag
toe. De klimaatscenario’s van het KNMI uit 2014 gaven al aan dat extreem weer frequenter
zal voorkomen dan is voorspeld in de klimaatscenario’s van 2010. Binnen het Deltaprogramma
2018 wordt rekening gehouden met deze klimaatscenario’s van 2014. Meer recente inzichten
van het KNMI en de Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer (STOWA) zijn beschreven
in de rapportage «Nieuwe neerslagstatistieken voor kortere tijdsduren; extreme buien zijn extremer geworden». In dit rapport laten de onderzoekinstellingen zien dat in de periode 2003 tot en
met 2016 vaker extreme buien zijn gevallen dan in de periode daarvoor. De top drie
van extreme buien van korte duur zijn buien in 2003 (Marknesse), 2011 (Herwijnen)
en 2014 (Deelen).3
Hevige neerslag zal vaker tot wateroverlast leiden, zowel in stedelijk als in landelijk
gebied. Berekeningen uit 2013 laten zien dat als we geen extra maatregelen nemen,
de schade ten gevolge van klimaatverandering in stedelijk gebied tot 2050 kan oplopen
tot circa 70 miljard euro.4 Deze ruwe raming betreft overigens niet alleen schade door wateroverlast, maar ook
schade door droogte en hitte. Het bedrag geeft derhalve een globale indruk van de
ordegrootte van schade in stedelijk gebied wanneer geen extra maatregelen worden getroffen.
Schade als gevolg van overstromingen is niet meegenomen in de raming. Het rapport
geeft derhalve een globale indruk van de ordegrootte van schade in stedelijk gebied.
Alle overheden willen maatregelen treffen om deze gevolgen van klimaatverandering
op te vangen en schade en overlast te beperken. Daarvoor maken zij plannen in het
kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie. Dit plan ziet op vier gevolgen van
klimaatverandering: wateroverlast, droogte, hitte en de gevolgen van overstromingen.
Voor een versnelling in de uitvoering van maatregelen zijn middelen nodig. De koepels
van de decentrale overheden hebben tijdens de kabinetsformatie 2017 in hun investeringsagenda
«Naar een duurzaam Nederland» bepleit om decentrale overheden mogelijkheden te geven
de uitvoering van ruimtelijke adaptatie te intensiveren door extra rijksmiddelen toe
te voegen aan het deltafonds. In de investeringsagenda geven de decentrale overheden
ook aan wat zij zelf extra willen investeren in klimaatbestendig inrichten, bouwen
en beheren vanaf 2020.
De Deltacommissaris adviseerde in zijn aanbiedingsbrief bij het Deltaprogramma 2018
om «jaarlijks een substantieel bedrag extra toe te voegen aan het deltafonds voor
de uitvoering van het Deltaplan Ruimtelijk adaptatie».5
In zowel het Regeerakkoord 2017–20216 als het Interbestuurlijk Programma7 is afgesproken een Bestuursakkoord klimaatadaptatie te sluiten. Het Rijk, de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Unie van Waterschappen (UvW) en het Interprovinciaal
Overleg (IPO) hebben op 20 november 2018 dit Bestuursakkoord ondertekend.8 In het akkoord zijn intentie-afspraken gemaakt over de financiële inzet voor ruimtelijke
adaptatie. Tevens is hierin afgesproken dat gemeenten, waterschappen en provincies
de opgaven en maatregelen eind 2020 landsdekkend in beeld hebben gebracht.
Vanwege de toenemende intensiteit en frequentie van extreme neerslag met (ook bovenregionale)
overlast en schade als gevolg, is er een breed gevoelde urgentie om maatregelen versneld
uit te voeren. Het Rijk kan met cofinanciering een belangrijke impuls geven om de
aanpak gedurende een aantal jaar te versnellen. Het deltafonds is als waterfonds bedoeld
voor het bekostigen van maatregelen in het kader van waterbeheer, maar het verstrekken
van bijdragen uit het deltafonds aan decentrale overheden voor maatregelen tegen wateroverlast
is nu niet mogelijk.9
De motie-Geurts van 5 juli 2018 verzoekt de regering om deze redenen de Waterwet aan
te passen, zodat subsidiëring van maatregelen en voorzieningen ter bestrijding van
wateroverlast en daarmee samenhangende onderzoeken uit het deltafonds mogelijk wordt,
zonder dat dit ten koste gaat van noodzakelijke investeringen in de waterveiligheid.10
Het voorafgaande is aanleiding voor het kabinet om het voorstel te doen tot wijziging
van de Waterwet.
3. Doel en hoofdlijnen van de wetswijziging
De klimaatverandering uit zich in Nederland vaak in te veel of te weinig water. Door
maatregelen te treffen in het kader van het waterbeheer en door een waterrobuuste
en klimaatbestendige ruimtelijke inrichting kunnen gevolgen van klimaatverandering
worden beperkt of opgevangen. Met name de decentrale overheden treffen deze maatregelen.
Voor versnelling en intensivering van de maatregelen hebben decentrale overheden de
komende jaren extra financiële middelen nodig, in aanvulling op wat zij al investeren.
Het Rijk wil daarom door middel van cofinanciering een tijdelijke impuls geven aan
de aanpak. Een extreme bui kan overal vallen. Daarom moet iedere overheid daarop zijn
voorbereid. Om die reden beoogt het Rijk een «vliegwiel» te bieden dat ervoor zorgt
dat alle decentrale overheden aan de slag gaan en zelf ook extra middelen vrijmaken.
Dat wil het Rijk mogelijk maken door middel van subsidies uit het deltafonds. Met
subsidies worden in dit kader bedoeld subsidies in de zin van artikel 4:21, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Indien de bijdragen onder voorwaarde worden
overgemaakt aan gemeenten of provincies, zal het gaan om specifieke uitkeringen als
bedoeld in de Financiële-verhoudingswet (Fvw). Voor het voorzien in voldoende zoetwater
van voldoende kwaliteit en het tegengaan of het beperken van de gevolgen van overstromingen
is het al mogelijk subsidies te verstrekken uit het deltafonds. Maar dit is thans
niet mogelijk voor het voorkomen of beperken van wateroverlast.11 Daarvoor is een wijziging van de Waterwet noodzakelijk. Dit wetsvoorstel voorziet
hier in.
4. Bestrijding wateroverlast: taken en bevoegdheden en bekostiging
Taken en bevoegdheden
Het treffen van maatregelen en voorzieningen ten behoeve van het voorkomen en beperken
van wateroverlast door overvloedige neerslag is een taak van zowel het Rijk als de
decentrale overheden.
Gemeenten
Bij het voorkomen en beperken van wateroverlast binnen het gemeentelijke grondgebied
hebben gemeenten een centrale rol. Zij geven daaraan uitvoering door bij de voorbereiding
van ruimtelijke plannen, door middel van de watertoets, rekening te houden met de
gevolgen voor de waterhuishoudkundige situatie. Dit kan van invloed zijn op de locatiekeuze
of de wijze waarop een gebied wordt ingericht, waaronder het bouw- en woonrijp maken
van gronden. Door bij het bouw- en woonrijp maken voorzieningen aan te leggen of maatregelen
te treffen, zoals infiltratievoorzieningen of het ophogen van gronden, kan de kans
op wateroverlast worden verkleind. Ook kan de gemeente de openbare ruimte zodanig
inrichten dat water wordt vastgehouden op plekken daar waar het geen schade veroorzaakt.
Gemeenten hebben daarnaast een zorgplicht voor de inzameling en verwerking van afvloeiend
hemelwater en voor het treffen van maatregelen in openbaar gebied om structureel nadelige
gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen en te beperken.12 De zorgplichten gelden voor zover het treffen van maatregelen doelmatig is en de
verantwoordelijkheid niet berust bij een andere waterbeheerder. Zij zijn niet uitgedrukt
in kwantificeerbare normen. Gemeenten hebben een grote mate van beleidsvrijheid bij
deinvulling daarvan.
De zorg voor verwerking van het hemelwater begint bij de perceel- of gebouweigenaar.
Bouwkundige oplossingen zijn voor rekening van perceel- en gebouweigenaren. Ook moet
de perceeleigenaar het hemelwater zoveel als mogelijk in de bodem brengen of op oppervlaktewater
lozen. Als het voor een perceeleigenaar redelijkerwijs niet mogelijk is om hemelwater
in de bodem te brengen, heeft de gemeente een zorgplicht voor het inzamelen en verwerken
van dat hemelwater. De gemeentelijke zorgplicht ziet dus op het aanbieden van een
voorziening waarop het hemelwater kan worden geloosd. Het ingezamelde hemelwater dient
vervolgens ook te worden verwerkt. Het is aan de gemeente om te kiezen hoe dat gebeurt,
bijvoorbeeld door het te bergen, te transporteren, in opvangvijvers te brengen of
in de bodem te infiltreren.
Om de zorgplicht te concretiseren worden gemeentelijke rioleringsplannen opgesteld.13In dit plan wordt een overzicht gegeven van de in de gemeente aanwezige voorzieningen
voor de inzameling en het transport van stedelijk afvalwater en afvloeiend hemelwater.
Ook bevat het plan een overzicht van aan te leggen of te vervangen riolering en de
wijze waarop het rioolstelsel wordt beheerd. Het plan geeft ook een overzicht van
de financiële gevolgen van de in het plan aangekondigde activiteiten.14
De wijze waarop de gemeente invulling geeft aan de hemelwaterzorgplicht kan gevolgen
hebben voor de beheeropgave van de waterbeheerder. Het direct lozen van hemelwater
betekent immers dat het watersysteem meer water te verwerken krijgt dan wanneer water
wordt vastgehouden of geïnfiltreerd. Wordt hemelwater afgevoerd via de gemeentelijke
riolering dan heeft dat gevolgen voor de werking van de rioolwaterzuiveringsinstallatie.
De gemeente dient bij de voorbereiding van een rioleringsplan de provincie en de waterbeheerder(s)
te betrekken.15Over de afbakening van taken worden doorgaans afspraken gemaakt met de waterbeheerder(s).16
Provincies
Provinciale staten leggen in het regionaal waterplan de hoofdlijnen vast van het door
de provincie te voeren waterbeleid voor het regionaal watersysteem en de daartoe behorende
aspecten van het ruimtelijk beleid.17 Beleidsdoelen voor de bestrijding van wateroverlast kunnen daar onderdeel van zijn.
Provincies hebben daarnaast de verplichting om in verordeningen normen vast te leggen
met het oog op de bergings- en afvoercapaciteit waarop het regionale watersysteem
moet zijn ingericht.18 De normen worden uitgedrukt in maximaal toelaatbare kans op inundatie vanuit regionale
oppervlaktewateren. De normen hebben uitsluitend betrekking op wateroverlast ten gevolge
van oppervlaktewater en dus niet op wateroverlast als gevolg van een tekort aan rioolcapaciteit
of een hoge grondwaterstand.
Waterschappen
De waterschappen zijn als beheerders van regionale watersystemen verantwoordelijk
voor het nemen van maatregelen om aan de provinciale normen voor wateroverlast te
voldoen. Het kan daarbij gaan om inzet van extra bemalingscapaciteit, maar bijvoorbeeld
ook om het creëren van extra waterberging. Waterschappen zijn ook verantwoordelijk
voor het peilbeheer van oppervlaktewaterlichamen of grondwaterlichamen die deel uitmaken
van het regionaal watersysteem. In hun beheerplannen leggen zij vast hoe de beleidsdoelen
van de provincies voor de bestrijding van regionale wateroverlast kunnen worden bereikt.
Rijksoverheid
Het Rijk is waterbeheerder van het hoofdwatersysteem (IJsselmeer, Waddenzee, deltawateren,
grote rivieren en aantal kanalen). In dat kader is het Rijk (RWS) belast met het waterkwantiteitsbeheer
in het eigen beheergebied. Vanuit die verantwoordelijkheid zal het Rijk waar nodig
maatregelen treffen ter bestrijding van wateroverlast.
Bekostiging taken en bevoegdheden
Gemeenten bekostigen de inzameling en transport van afvalwater en afvloeiend hemelwater
en maatregelen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand te voorkomen
of te beperken met de opbrengsten van de rioolheffing en uit de algemene middelen. De rioolheffing is uitdrukkelijk
voor de uitvoering van deze zorgplichten bedoeld.19 Waterschappen dekken de kosten van het watersysteembeheer, waartoe ook het waterkwantiteitsbeheer
gerekend wordt, met de watersysteemheffing.20 Gemeenten en waterschappen beschikken dus voor maatregelen tegen wateroverlast over
specifieke bekostigingsinstrumenten.
Door klimaatverandering zijn er op een relatief korte termijn veel maatregelen nodig.
Dit kan een snelle stijging van de watersysteemheffing of rioolheffing tot gevolg
hebben. Om die reden worden tijdelijke financiële bijdragen vanuit het Rijk opportuun
geacht om ervoor te zorgen dat maatregelen niet worden uitgesteld en maatregelen kunnen
worden getroffen om wateroverlast te voorkomen die het watersysteem ontlasten. Voorgesteld
wordt het verstrekken van subsidies mogelijk te maken ten laste van het deltafonds.
5. Toelichting bij de keuzes voor tijdelijke bijdragen en voor het deltafonds
Deltafonds en wateroverlast
Het deltafonds is in het leven geroepen naar aanleiding van de aanbevelingen van de
Tweede Deltacommissie (Commissie Veerman) voor het verbeteren van de waterveiligheid
en het veiligstellen van de zoetwatervoorziening op langere termijn.21 Uit de wetsgeschiedenis van het deltafonds blijkt dan ook dat het is bedoeld voor
de financiering en bekostiging van maatregelen van nationaal belang die primair gericht
zijn op bescherming tegen overstromingen en het zorgen voor voldoende zoet water van
voldoende kwaliteit.22
Bij een overstroming moet volgens de wetsgeschiedenis worden gedacht aan een situatie
waarin een onbeheersbare hoeveelheid water het land instroomt, bijvoorbeeld als gevolg
van het bezwijken van een waterkering. Water op het land door bijvoorbeeld hevige
regen werd niet beschouwd als een overstroming, maar als wateroverlast. Een overstroming
heeft in het algemeen ook een meer levensbedreigend karakter, anders dan wateroverlast
waarbij bijvoorbeeld gedacht kan worden aan ondergelopen kelders en »natte voeten»,
aldus het toenmalige kabinet. Daarmee heeft wateroverlast veeleer een lokaal en regionaal
effect, terwijl het bij de bescherming tegen overstromingen om een nationaal belang
gaat.23
Omdat het nemen van maatregelen tegen wateroverlast vooral plaatsvindt door decentrale
overheden, meer in het bijzonder gemeenten en waterschappen, die daarvoor ook een
eigen bekostigingsinstrumentarium hebben, werd subsidieverstrekking voor maatregelen
voor dit doel bij de totstandkoming van het deltafonds niet nodig geacht. Het voorkomen
en beperken van wateroverlast wordt in de Waterwet wel genoemd als een van de doelen
van het fonds, maar alleen om het Rijk als waterbeheerder in staat te stellen daarvoor
uitgaven te doen. Daarmee kunnen maatregelen van Rijkswaterstaat in het hoofdwatersysteem
ter voorkoming of bestrijding van regionale wateroverlast wel uit het deltafonds bekostigd
worden.24 Om tot uitdrukking te brengen dat bestrijding van wateroverlast geen hoofddoel van
het deltafonds is, zijn dergelijke maatregelen niet opgenomen in de opsomming in de
Waterwet van uit het fonds te bekostigen maatregelen.25 De kosten worden ten laste van het fonds gebracht via de restcategorie «andere uitgaven
in het kader van het bereiken van de doelen van het fonds».26
Het kabinet staat nog steeds achter deze uitgangspunten, maar ziet ook het belang
van versnelling en intensivering van de te nemen maatregelen nu de gevolgen van de
geconstateerde verhoging van het tempo van de klimaatverandering zo nadrukkelijk zichtbaar
worden. Om die reden wil het kabinet tijdelijke subsidiëring van maatregelen tegen
wateroverlast ten laste van het deltafonds mogelijk maken.
Hoofdstuk XII versus deltafonds
De beoogde tijdelijke bijdragen aan decentrale overheden zouden ook kunnen worden
verstrekt ten laste van hoofdstuk XII van de begroting – nadat hiervoor dan eerst
middelen aan dit hoofdstuk zijn toegevoegd – maar verstrekking ten laste van het deltafonds
heeft om een aantal redenen de voorkeur. Uit het deltafonds worden uitgaven gedaan
en kunnen subsidies worden verstrekt om een specifiek deel van de waterproblematiek
van Nederland aan te pakken, namelijk waterveiligheid, zoetwatervoorziening en waterkwaliteit.
Het deltafonds is derhalve een waterfonds.
In vergelijking met hoofdstuk XII van de rijksbegroting biedt het deltafonds bovendien
meer flexibiliteit in het vormgeven van een langjarig uitvoeringsprogramma. De noodzaak,
die voortkomt uit de begrotingssystematiek, om alle uitgaven vanuit hoofdstuk XII
binnen één kalenderjaar te doen, geldt niet bij uitgaven en subsidies ten laste van
het deltafonds. Hierdoor zijn de mogelijkheden voor programmering flexibeler. Dit
bevordert de doelmatige besteding van de beschikbare middelen en de continuïteit van
het programma.
De beschikbaarheid van middelen voor het beperken of voorkomen van lokale en regionale
wateroverlast wordt zo ingericht dat deze niet ten koste gaan van waterveiligheidsmaatregelen.
In het deltafonds zijn alle middelen voor bestaande bestuurlijke afspraken, bijvoorbeeld
gemaakt in het kader van het Hoogwaterbeschermingsprogramma en voor alle andere verplichtingen
geoormerkt. De te verstrekken subsidies voor maatregelen om wateroverlast te voorkomen
of te beperken, worden bekostigd uit de investeringsruimte van het fonds.
Het deltafonds staat nu, zoals vermeld, alleen bekostiging toe van maatregelen van
het Rijk (RWS) ter bestrijding van wateroverlast. Dit wetsvoorstel maakt het mogelijk
om ten laste van het deltafonds ook subsidies te verstrekken aan decentrale overheden
voor de bestrijding van wateroverlast.
6. Uitvoering Deltaplan Ruimtelijke adaptatie en subsidiëring
In het kader van het Deltaplan Ruimtelijke adaptatie hebben Rijk, provincies, gemeenten
en waterschappen de afspraak gemaakt dat zij uiterlijk in 2020 op basis van stresstesten
en risicodialogen een strategie en uitvoerings- en investeringsagenda hebben opgesteld
voor hun grond- of beheergebied. Deze afspraak is ook vastgelegd in het hierboven
genoemde Bestuursakkoord klimaatadaptatie.27In de uitvoeringsagenda’s wordt vastgelegd welke (ruimtelijke) maatregelen er worden
genomen, onder andere ter bestrijding van wateroverlast.
In de nog op te stellen subsidieregeling zal worden uitgewerkt voor welke maatregelen
of voorzieningen en onder welke voorwaarden decentrale overheden in aanmerking komen
voor subsidie ter bestrijding van wateroverlast. Er wordt in overleg met de decentrale
overheden gewerkt aan het opstellen van deze impulsregeling. In algemene zin zal de
regeling maatregelen of voorzieningen in de openbare ruimte omvatten die de «sponswerking»
van de stad en het landelijk gebied vergroten. Voorts zal in de regeling worden gestreefd
naar een balans tussen enerzijds het stimuleren van alle regio’s om wateroverlast
aan te pakken en anderzijds prioritering op basis van toegevoegde waarde en urgentie.
Naast urgentie zullen ook aspecten als doelmatigheid en doeltreffendheid een rol spelen
bij de beoordeling van subsidieaanvragen. Om in aanmerking te komen voor subsidie
dienen de subsidieontvangers zelf een substantieel deel van de kosten van de te nemen
maatregelen te betalen (cofinanciering). Prioritering van bijdragen uit het deltafonds
vindt plaats op basis van uitgevoerde stresstesten, risicodialogen en opgestelde uitvoeringsagenda´s.
De verdere concretisering van de regeling vindt plaats in de periode tot 2021.
7. Effecten/lasten voor burgers, bedrijven, milieu en overheid
De beoogde wetswijziging betreft uitsluitend de reikwijdte van het deltafonds en heeft
daarmee alleen gevolgen voor de inrichting van de rijksbegroting. De wetswijziging
brengt geen wijziging aan in de rechten of verplichtingen van burgers of bedrijven.
De eigen verantwoordelijkheid voor het treffen van maatregelen tegen wateroverlast
op particulier terrein blijft onveranderd bestaan. Internetconsultatie heeft daarom
niet plaatsgevonden.
De wetswijziging heeft, zoals vermeld, geen gevolgen voor het bedrijfsleven. Een bedrijfseffectentoets
is derhalve niet noodzakelijk. Ook treden er geen gevolgen op voor burgers of professionals.
Derhalve treden er in het geheel geen regeldrukeffecten op als gevolg van het wijzigingsvoorstel.
Het wetsvoorstel is ter toetsing aangeboden aan het Adviescollege toetsing regeldruk
(ATR). ATR heeft laten weten de analyse te delen dat er geen regeldrukeffecten optreden
als gevolg van het voorstel. Om deze reden heeft ATR besloten geen formeel advies
uit te brengen over het wetsvoorstel.
Milieueffectentoets
Dit wetsvoorstel brengt een kleine wijziging aan in de reikwijdte van het deltafonds,
die de mogelijkheid geeft om subsidies te verstrekken ter bestrijding van wateroverlast.
Milieueffecten treden pas op als er daadwerkelijk maatregelen worden genomen en zijn
afhankelijk van de aard van de maatregelen. Een milieueffectentoets is dus aan de
orde bij het opstellen van de betreffende subsidieregeling.
Het kabinet is van oordeel dat gelet op bovenstaande een verdere toetsing op dit punt
niet noodzakelijk is.
8. Uitvoering, toezicht en handhaving
De wijziging van de wet is zelf geen subsidieregeling. Er zal een subsidieregeling
worden opgesteld krachtens de Kaderwet subsidies I en M, op basis waarvan subsidies
verstrekt kunnen worden ten laste van het deltafonds, als de onderhavige wetswijziging
in werking is getreden. Dit wetsvoorstel maakt het slechts mogelijk vanuit het deltafonds
middelen beschikbaar te stellen voor het verstrekken van deze subsidies. Derhalve
is een subsidietoets niet van toepassing. De handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid wordt
met name bepaald door de invulling van de onderliggende ministeriële subsidieregeling.
Deze toets zal om die reden in dat kader worden uitgevoerd.
9. Financiële gevolgen
Zoals opgemerkt in paragraaf 5 worden de tijdelijke uitgaven voor het beperken of
voorkomen van lokale en regionale wateroverlast bekostigd uit de vrije investeringsruimte
van het deltafonds. Zij gaan niet ten koste van andere afspraken over bekostiging
van maatregelen en voorzieningen uit het deltafonds, waaronder waterveiligheidsmaatregelen.
De wet heeft lichte gevolgen voor de verhouding tussen het Rijk en de decentrale overheden
vanwege een tijdelijke verschuiving van de financiële verhouding voor het specifieke
probleem van het voorkomen en beperken van de gevolgen van lokale en regionale wateroverlast.
10. Consultatie en advisering
In januari 2019 is een voorontwerp ter consultatie voorgelegd aan de koepelorganisaties
van de decentrale overheden. Er zijn schriftelijke reacties ontvangen van de Vereniging
van Nederlandse Gemeenten, de Unie van Waterschappen en het Interprovinciaal Overleg.
In het algemeen kunnen de decentrale overheden zich goed vinden in de voorgestelde
wetswijziging. Deze geeft op een juiste wijze invulling aan de afspraken die de overheden
op 20 november 2018 met elkaar in het Bestuursakkoord Klimaatadaptatie hebben gemaakt,
aldus de Unie van Waterschappen. De UvW heeft nog eens benadrukt dat deze wijziging
er niet toe mag leiden dat subsidiëring van maatregelen tegen wateroverlast ten koste
gaat van subsidiëring van maatregelen ten behoeve van waterveiligheid, waterkwaliteit
en zoetwatervoorziening. Het kabinet ziet dit ook zo. Dit is verwoord in paragraaf
9 van de memorie van toelichting.
VNG en IPO hebben enkele verduidelijkingen voorgesteld in paragraaf 4, met name in
de beschrijving van de taken en bevoegdheden van gemeenten en provincies. De toelichting
is naar aanleiding hiervan aangepast.
Artikelsgewijze toelichting
Artikel I
In artikel 7.22d, eerste tot en met zesde lid, van de Waterwet worden maatregelen
en voorzieningen beschreven waarvoor uitgaven kunnen worden gedaan of subsidies kunnen
worden verstrekt ten laste van het deltafonds. Met uitgaven zijn in dit verband bedoeld
bestedingen voor maatregelen ten behoeve van de doelen van het fonds die door Rijkswaterstaat
worden genomen. Onder subsidie wordt in artikel 7.22d verstaan een subsidie als bedoeld
in artikel 4:21, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, verstrekt door de
Minister van Infrastructuur en Waterstaat aan een medeoverheid voor maatregelen die
bijdragen aan het bereiken van de doelen van het fonds.
Zoals is opgemerkt in paragraaf 5 is bestrijding van wateroverlast geen hoofddoel
van het deltafonds. Om die reden worden maatregelen ter bestrijding van wateroverlast
in artikel 7.22d, eerste tot en met zesde lid, van de Waterwet niet genoemd. In het
zevende lid van het artikel is wel bepaald dat naast de genoemde uitgaven ook andere
uitgaven kunnen worden gedaan die passen binnen de in artikel 7.22a van de Waterwet
genoemde doelen van het fonds. Dit maakt het mogelijk ten laste van het fonds uitgaven
te doen voor maatregelen tegen wateroverlast. Het voorgestelde artikel I bewerkstelligt
dat dit eveneens gaat gelden voor subsidies voor dit doel.
Op subsidies ten laste van het deltafonds zijn de artikelen 2 en 4 tot en met 7 van
de Kaderwet subsidies I en M en, op grond van artikel 2 van die wet, titel 4.2 (Subsidies)
van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. Dit volgt uit artikel 7.22d, derde
lid, van de Waterwet. Subsidies als bedoeld in artikel 7.22d van de Waterwet kunnen
ook specifieke uitkeringen aan gemeenten of provincies zijn, waarop de bepalingen
van hoofdstuk 3 van de Financiële-verhoudingswet (Fvw) van toepassing zijn. In dat
geval is de in artikel 17, eerste lid, van die wet vereiste wettelijke grondslag voor
het verstrekken van de specifieke uitkeringen, artikel 3 van de Kaderwet subsidies
I en M. Uit het van toepassing zijn van de Fvw vloeit voort dat de verantwoording
over de besteding dient plaats te vinden overeenkomstig de Regeling informatieverstrekking
sisa.
Artikel II
Artikel II bepaalt dat de inwerkingtreding van de wetswijziging wordt geregeld bij
koninklijk besluit. De beoogde inwerkingtredingsdatum is 1 januari 2021.
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat,
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C. van Nieuwenhuizen Wijbenga, minister van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.