Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Beckerman, Moorlag en Agnes Mulder over de miljoenen waardedaling van huizen door windparken
Vragen van het lid Beckerman (SP), Moorlag (PvdA) en AgnesMulder (CDA) aan de Minister van Economische Zaken en Klimaat over de miljoenen waardedaling van huizen door windparken (ingezonden 19 april 2019).
Antwoord van Minister Wiebes (Economische Zaken en Klimaat) (ontvangen 20 mei 2019).
         
Vraag 1
            
Kent u de uitzending van Argos van 13 april 2019 getiteld «De strijd om windpark N33»?1 Wat is hierop uw reactie?
Antwoord 1
            
Ja.
Vraag 2
            
Erkent u de waardedaling van woningen rondom het Groningse windpark, zoals besproken
               in de uitzending? Zo nee, waarom niet? Zo ja, in hoeverre worden inwoners hiervoor
               gecompenseerd?
            
Vraag 3
            
Bent u bereid een nieuw, onafhankelijk onderzoek in te stellen naar de waardedaling
               van woningen rondom windparken? Deelt u de opvatting zoals geuit in de uitzending
               dat het zowel voor omwonenden van het windpark als voor de overheid effectiever en
               doelmatiger is om collectief, deskundig en onafhankelijk onderzoek te doen, in plaats
               van dat iedere eigenaar van een woning separaat een verzoek tot de vaststelling van
               planschade moet indienen en de gemeente ieder verzoek separaat moet beoordelen?
            
Antwoord 2 en 3
            
Op de prijsontwikkeling van een woning zijn meerdere factoren van invloed. De mogelijke
               waardedaling van woningen rond een windpark moet daarom per individueel geval worden
               bekeken. De door Argos berekende waardedaling is niet gebaseerd op onderzoek naar
               daadwerkelijke woningtransacties in Groningen, maar op gemiddelde WOZ-waarden. Vervolgens
               is op basis van onderzoek van VU Amsterdam een gemiddelde waardedaling binnen een
               afstand tot 2 km berekend. Dit onderzoek berekende een gemiddelde waardedaling van
               1,4% binnen 2 km afstand van een windturbine. Op dit percentage heeft Argos na contact
               met de onderzoekers, een niet nader onderbouwde vermenigvuldigingsfactor van 2,5 toegepast.
               Er is daarmee sprake van een inschatting van de mogelijke waardedaling.
            
De landelijke planschaderegeling omvat een zorgvuldige procedure om tot vaststelling
               van de mogelijke planschade te komen. De initiatiefnemer van een project is aansprakelijk
               voor een tegemoetkoming in planschade, indien die optreedt als gevolg van het project.
               Verzoeken worden ingediend bij de betreffende gemeente en behandeld door de Rijksdienst
               voor Ondernemend Nederland (RVO.nl). RVO.nl schakelt daarbij voor elke aanvraag een
               onafhankelijke planschadedeskundige in. Indien van toepassing, leidt de planschaderegeling
               tot de toekenning van een tegemoetkoming voor de eventueel vastgestelde planschade
               voor omwonende huiseigenaren. Hierbij valt binnen de huidige regeling in ieder geval
               2% buiten het gecompenseerde bedrag.
            
Omdat de huidige planschaderegeling voorziet in deskundig en onafhankelijk onderzoek,
               zie ik geen aanleiding voor een collectief onderzoek gericht op de eventuele individuele
               planschade als gevolg van het windpark N33. Dit laat onverlet dat de gegevens waarop
               het genoemde onderzoek van de VU is gebaseerd verouderd zijn en dat het onderzoek
               daarmee aan actualisatie toe is. Ook gaat het alleen over windmolens, terwijl waardedaling
               mogelijk ook speelt bij zonneparken. Ik zal in overleg treden met de VU om invulling
               te geven aan de actualisatie. De actualisatie acht ik van belang om een breder, objectief
               en actueel beeld te krijgen van de waardeontwikkeling van huizen als gevolg van wind-
               en zonne-energie voor Nederland als geheel. Het komt dus niet in de plaats van onafhankelijk
               onderzoek dat plaatsvindt in het kader van planschadeprocedures.
            
Vraag 4
            
Wat zijn de afstanden van turbines tot woningen waar projectontwikkelaars zich wettelijk
               aan moeten houden? Wat is er geregeld voor inwoners die nabij een windmolen wonen?
            
Antwoord 4
            
Om het woon- en leefklimaat te beschermen van inwoners die nabij een windturbine wonen,
               zijn wettelijke normen vastgelegd voor de maximaal toelaatbare geluidbelasting en
               slagschaduw van windturbines op woningen of andere gevoelige objecten. In een Milieu
               Effect Rapport (MER) worden de milieu effecten onderzocht en wordt er getoetst aan
               deze normen. De onafhankelijke Commissie voor de milieueffectrapportage adviseert
               over de kwaliteit en de volledigheid van de onderzochte milieu informatie.
            
Wet- en regelgeving schrijven geen minimale afstand voor. De minimale afstand wordt
               bepaald door de maximaal toelaatbare geluidbelasting of slagschaduw op een woning.
               Om in de praktijk aan de geluids- of slagschaduwnormen te voldoen, moeten soms extra
               maatregelen worden getroffen zoals het tijdelijk stilzetten van een windturbine.
            
Vraag 5
            
Deelt u de mening dat het lastig is voor omwonenden om hun recht te halen? Kunt u
               uw antwoord toelichten?
            
Vraag 6
            
Wat is uw reactie op opmerkingen in de uitzending over de Rijkscoördinatieregeling
               die het voor omwonenden erg ingewikkeld maakt om inspraak te hebben en bezwaar te
               maken? Herkent u het beeld dat uit de uitzending komt naar voren dat mensen in de
               praktijk geen invloed hebben? Zo ja, bent u bereid hier iets aan te doen?
            
Antwoord 5 en 6
            
Voor omwonenden zijn er verschillende momenten waarop inspraak mogelijk is. Ik wil
               hierbij onderscheid maken tussen inspraak op de beleidskaders en het concrete project
               waarop de Rijkscoördinatieregeling (RCR) van toepassing is.
            
Een RCR project ontstaat niet uit het niets. De beleidskaders voor windprojecten als
               windpark N33 komen voort uit de afgesproken doelstelling om 6.000 MW wind op land
               in 2030 te realiseren, die is vastgelegd in het Energieakkoord. Met provincies is
               toen afgesproken dat zij (zoek)gebieden voordragen voor windparken met een vermogen
               van meer dan 100 MW. Deze zijn door het Rijk vastgelegd in de Structuurvisie Wind
               op Land (Kamerstuk 33 612, A/nr. 23). Tussen 2009 en 2012 zijn in de voorbereiding op het opstellen van de Structuurvisie
               Windenergie op land maatschappelijke partijen, bedrijven en het brede publiek op diverse
               manieren betrokken (o.a. door burgerpanels, werkateliers met gemeenten en provincies,
               en bijeenkomsten georganiseerd door het Overlegorgaan Infrastructuur en Milieu). Daarnaast
               is het publiek met twee zienswijzenprocedures in de gelegenheid gesteld te reageren
               op de Structuurvisie Windenergie op land. Veelal hebben provincies ook informatiebijeenkomsten
               georganiseerd voorafgaand aan het vaststellen van de gebieden voor grootschalige windenergie.
               Tot slot is de structuurvisie twee keer in de Tweede Kamer besproken. Na de inwerkingtreding
               van de Structuurvisie Wind op Land lagen keuzes voor gebieden en voor techniek (windenergie)
               vast.
            
Ondanks het uitgebreide voortraject realiseer ik mij dat omwonenden niet altijd op
               de hoogte waren van de gemaakte keuzes op het moment dat men zich geconfronteerd zag
               met een concreet project. Daarom wil ik het besluitvormingsproces om te komen tot
               aanwijzing van gebieden anders gaan inrichten (zie ook de antwoorden bij de vragen
               11 t/m 14). Dit neemt niet weg dat ik de huidige projecten uit het Energieakkoord
               wil continueren. Uitvoering hiervan is immers belangrijk om de afspraken uit het Energieakkoord
               te halen. Bovendien hebben veel van de projecten inmiddels een onherroepelijke vergunning
               en zijn al in realisatie of al in bedrijf.
            
Naast betrokkenheid bij het beleid is ook de betrokkenheid van omwonenden bij het
               project zelf aan de orde. De inspraakmogelijkheden en rechtsbescherming zijn geborgd
               in wet- en regelgeving en zijn in overeenstemming met de Europese eisen die gelden
               voor de kwaliteit van deze procedures. De RCR maakt inspraak eenvoudiger, omdat de
               vele vergunningen die nodig zijn via één loket en één inspraakprocedure verlopen.
               Onder de RCR worden al bij de start van de Milieueffectrapportage (MER) procedure
               en ook later in het besluitvormingsproces informatieavonden in het projectgebied georganiseerd
               voor omwonenden en andere mogelijk belanghebbende organisaties. Van deze informatieavonden
               wordt een kennisgeving geplaatst in huis-aan-huis bladen, in de Staatscourant en op
               een website van de rijksoverheid. Tijdens deze informatieavonden worden onder meer
               het proces en de inspraakmogelijkheden toegelicht. Ontwerpbesluiten en definitieve
               besluiten worden daarnaast fysiek ter inzage gelegd in de regio. Op het MER en op
               ontwerp-besluiten kunnen zowel schriftelijk als mondeling als digitaal zienswijzen
               worden ingediend. De inspraakreacties worden bij de besluitvorming betrokken, ook
               als dit soms honderden reacties betreft. Dit betekent niet dat altijd aan alle bezwaren
               van omwonenden tegemoet gekomen kan worden, wel dat van alle in zienswijzen genoemde
               onderwerpen zorgvuldig gemotiveerd wordt waarom bepaalde keuzes gemaakt worden. Verder
               vindt er altijd bestuurlijk overleg plaats met de bestuurders van de betrokken provincie
               en betrokken gemeente(n), waarbij de lokaal en/of regionaal levende aandachtspunten
               en zorgen worden ingebracht en besproken.
            
Na definitieve besluitvorming staat beroep tegen de besluiten open. De afdeling bestuursrechtspraak
               van de Raad van State toetst of er wordt voldaan aan de in Nederland geldende wettelijke
               normen en eisen.
            
Naast bovengenoemde formele mogelijkheden voor de toegang tot rechtsbescherming, zet
               ik mij in om de toegang tot informatie en tot de inspraakprocedure zo laagdrempelig
               mogelijk te houden. Ook wordt de omgeving vroegtijdig bij een projectvoornemen betrokken
               om zo de acceptatie voor een project te vergroten.
            
Dit alles betekent niet dat maatschappelijke acceptatie een vanzelfsprekende resultante
               is van het toepassen van participatie. Op lokaal niveau, waarbij omwonenden direct
               geraakt worden in hun belangen, is zelden van het begin af aan draagvlak voor projecten
               rond energiewinning. In breder opzicht geldt dat voor tal van ruimtelijke ontwikkelingen,
               zoals wegen, asielzoekerscentra en soms zelfs scholen. Nederland is een vol land en
               dit betekent dat we alle benodigde maatschappelijke activiteiten op een klein oppervlak
               moeten inpassen. Dit alles maakt dat we hiertoe alleen besluiten met toepassing van
               de wettelijke mogelijkheden van inspraak, aanvullende participatie en na zorgvuldige
               afweging van al deze belangen en inbreng.
            
Vraag 7
            
Wat is uw reactie op de uitlatingen van de ambtenaar bij het Ministerie van Economische
               Zaken en Klimaat dat het gebrek aan draagvlak bewijst dat de Rijkscoördinatieregeling
               nodig is?
            
Antwoord 7
            
Een reactie op deze uitlatingen, en op de functie van de Rijkscoördinatieregeling
               bij het realiseren van energieprojecten, is eerder al gegeven in de brief aan uw Kamer
               van 17 augustus 2015 (Kamerstuk 33 612, nr. 51).
            
Vraag 8
            
Hoe ziet u dit in verband met de energietransitie in het geheel? Maakt u de afweging
               tussen waar het doel van de transitie voorop staat en waar winst voorop staat? Kunt
               u dat toelichten?
            
Antwoord 8
            
De energietransitie is een grote uitdaging voor ons allemaal. De RCR-procedure is
               een instrument dat de afgelopen periode vooral is ingezet bij de realisatie van grote
               energieprojecten van nationaal belang waarover afspraken waren gemaakt in het kader
               van het Energieakkoord en waarbij de daarvoor in aanmerking komende gebieden zijn
               opgenomen in de Structuurvisie Windenergie op land (2014), die ook met uw Kamer is
               besproken. Zie verder het antwoord op de vragen 11 t/m 14.
            
Vraag 9
            
Wat is uw oordeel over hetgeen in de uitzending aangekaart wordt dat in overgrote
               mate voordelen en winsten aan ontwikkelaars en grondeigenaren toevallen, afgezet tegen
               het gegeven dat omwonenden geen voordeel aan de ontwikkeling van een windpark kunnen
               ontlenen en louter kampen met nadelen en verlies aan waarde van woningen?
            
Antwoord 9
            
Er zijn diverse voorbeelden dat ook grote energieprojecten – zoals windparken – worden
               gerealiseerd door een collectief van inwoners en grondeigenaren in plaats van door
               grote energiebedrijven van buiten de regio. Ik juich dit toe en zie een grote meerwaarde
               voor de regio in een dergelijke collectief initiatief.
            
Ook als een windpark wordt ontwikkeld door een energiebedrijf, vloeien opbrengsten
               voor een deel naar de regio via de mogelijkheid voor omwonenden om in het project
               te participeren, via de opbrengsten van gemeentelijke ozb en via het gebiedsfonds
               waaraan elke initiatiefnemer bijdraagt, conform de afspraken die de windsector in
               de branche-gedragscode heeft gemaakt. Ook kan de bouw van een windpark aanzienlijk
               bijdragen aan de regionale werkgelegenheid. Sinds de publicatie van het ontwerp-Klimaatakkoord
               zie ik bovendien dat veel grote energiebedrijven actief samenwerking zoeken met lokale
               coöperaties. Ook dat juich ik toe.
            
Vraag 10
            
Hoe gaat u in de toekomst weerstand bij omwonenden tegen windmolens wegnemen?
Antwoord 10
            
De RCR is eind 2016 geëvalueerd. Deze evaluatie is toegestuurd aan uw Kamer (Kamerstuk
               31 239, nr. 254). Onderdeel van de conclusie uit deze evaluatie was dat toepassing van de RCR leidt
               tot vergroting van risico’s t.a.v. maatschappelijke acceptatie wanneer er maatschappelijk
               en/of bestuurlijk discussie is over de nut en noodzaak van een initiatief. Onder andere
               deze conclusie van het rapport heeft geleid tot herijking van de inzet van de RCR.
               Nadat een melding voor de RCR is gedaan, treed ik eerst in overleg met de initiatiefnemer
               en medeoverheden. In gezamenlijkheid wordt vervolgens bepaald welke overheid het meest
               geschikt is om het bevoegd gezag te voeren voor een specifiek project. Dat kan betekenen
               dat de ruimtelijke inpassing van een project door de provincie of gemeente gebeurt,
               in plaats van door het Rijk met toepassing van de RCR-procedure. Voorwaarde is dat
               de RCR-procedure niet versnellend is ten opzichte van de decentrale route. Voorbeelden
               van projecten waar provincies of gemeenten de besluitvorming hebben gecoördineerd
               zijn Windpark A16 en een aantal zonneparken in het noorden van het land.
            
Richting de toekomst zie ik naast de herijking van de RCR nog enkele belangrijke verbeteringen
               die moeten leiden tot een grotere maatschappelijke acceptatie voor energieprojecten
               door sterker in te zetten op participatie. De RCR-procedure gaat op in het nieuwe
               instrument projectbesluit onder de Omgevingswet. Bij het projectbesluit is veel aandacht
               voor participatie.
            
Vraag 11
            
In hoeverre bent u van oordeel dat de werking van de Rijkscoördinatieregeling (RCR)
               moet worden geëvalueerd en aangepast, gelet op het gegeven dat vooral windparken die
               worden gerealiseerd onder de werkingssfeer van de RCR op veel weerstand en verzet
               stuiten? Bent u bereid om de RCR onafhankelijk en op deskundige wijze te laten evalueren
               en aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
            
Vraag 12
            
In hoeverre worden in het ontwerp Klimaatakkoord eisen gesteld aan participatie en
               compensatie van de omgeving van windparken?
            
Vraag 13
            
In hoeverre bent u bereid inwoners van Nederland die bij een windpark in de buurt
               wonen tegemoet te komen door ze mede-eigenaar te laten zijn van dat windpark en ze
               zodoende mee te laten delen in de winsten?
            
Vraag 14
            
Op welke wijze en op welke termijn gaat u dat effectueren in het licht van het ontwerp-klimaatakkoord
               waarin is opgenomen dat in projecten voor tenminste 50% moet kunnen worden geparticipeerd
               door inwoners en bij voorkeur omwonenden?
            
Antwoord 11, 12, 13 en 14
            
In het ontwerp-Klimaatakkoord wordt participatie gezien als een cruciaal onderdeel
               om de energietransitie te laten slagen. Met betrekking tot participatie bij windparken
               zijn zowel de afspraken over de Regionale Energiestrategieën (RES-en) als de afspraken
               over participatie bij duurzame energieprojecten van belang. De RES-en, zoals die nu
               in 30 regio’s in Nederland worden opgesteld, hebben als doel om samen met de omgeving
               tot zowel landschappelijk als maatschappelijk gedragen locaties te komen voor toekomstige
               wind- en zonneparken. Hoe deze participatie precies wordt vormgegeven, zal per regio
               verschillen en zoveel mogelijk aansluiten bij de lokale kenmerken en wensen. Vanuit
               het Nationaal Programma RES wordt een handreiking opgesteld die onder meer handvatten
               biedt voor het participatieproces van de RES. De handreiking kan benut worden om de
               beoogde werkwijze voor participatie een expliciete plaats te geven in ruimtelijke
               plannen zoals omgevingsvisies, programma’s, omgevingsplannen en projectbesluiten.
               De Omgevingswet biedt bij de vaststelling van deze ruimtelijke plannen belangrijke
               waarborgen voor participatie.
            
In het ontwerp-Klimaatakkoord is verder opgenomen dat de initiatiefnemer van een duurzaam
               energieproject een proces doorloopt om te komen tot een wenselijke en haalbare vormgeving
               van participatie. Het bevoegd gezag controleert of de initiatiefnemer dit gesprek
               met de omgeving aangaat. De afspraken met de omgeving worden vastgelegd in een omgevingsovereenkomst.
               Deze afspraken betreffen zowel participatie in het proces als participatie in het
               eigendom van het project.
            
Het streven naar 50% lokaal eigendom van productie van hernieuwbare energie op land
               is een algemeen streven naar evenwichtige eigendomsverdeling in een gebied. Het gaat
               daarbij om kunnen (mee)investeren in projecten door partijen en burgers uit de omgeving,
               waarbij ook oog zal moeten zijn voor de risico’s die daarmee gepaard gaan. Achterliggende
               gedachte is dat lokaal eigendom gaat helpen om de realisatie van projecten voor hernieuwbare
               elektriciteit op land te laten slagen. In het kader van het ontwerp-Klimaatakkoord
               en de Green Deal Participatie van de Omgeving bij Duurzame Energieprojecten wordt
               gewerkt aan een handreiking voor participatie bij duurzame energieprojecten met daarin
               een scala aan mogelijkheden, ook wel aangeduid als: «participatiewaaier». Deze participatiewaaier
               maakt alle vormen van participatie inzichtelijk die initiatiefnemers aan de omgeving
               kunnen bieden. Daarbij gaat het zowel om participatie over het besluitvormingsproces
               als om financiële participatie, zoals financiële obligaties, eigendomsparticipatie,
               een omgevingsfonds of een combinatie hiervan. In het kader van de handreiking zal
               ook de wijze van (juridische) instrumentering worden uitgewerkt. Deze handreiking
               wordt na de zomer opgeleverd.
            
Vraag 15
            
Wat vindt u van de geheimhoudingsclausule die grote energiebedrijven opleggen bij
               degenen die hun land verkopen?
            
Vraag 16
            
Bent u ook van mening dat transparantie bijdraagt aan het beter berekenen van de subsidie
               door het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) en aan draagvlak voor de energietransitie?
               Zo ja, hoe gaat u daarvoor zorgen?
            
Antwoord 15 en 16
            
Ik treed niet in privaatrechtelijke kwesties tussen grondeigenaar en ontwikkelaar.
               PBL gaat op mijn verzoek al sinds 2014 in de berekening van de basisbedragen niet
               meer uit van de werkelijke gemiddelde grondkosten maar van een jaarlijks met 10% dalend
               bedrag. Dit omdat ik wil voorkomen dat de SDE+ een prijsopdrijvend effect heeft op
               de grondkosten.
            
Vanzelfsprekend is het goed als PBL voor haar advisering over de SDE+ kan beschikken
               over zoveel mogelijk betrouwbare en openbare informatie. Tegelijkertijd wordt de openbaarheid
               begrensd vanwege concurrentiegevoelige bedrijfsinformatie. Binnen de kaders van de
               wet deelt RVO.nl de informatie met het PBL. Ik zie nu geen reden om hier aanvullende
               maatregelen te nemen.
            
Overigens zie ik in projecten steeds meer dat er door initiatiefnemers – zeker wanneer
               het coöperatieve ontwikkeling betreft – open kaart gespeeld wordt over grondvergoedingen
               en opbrengsten. Ik juich dat toe omdat transparantie hierover het draagvlak ten goede
               komt. Ik kan deze transparantie echter, gelet op de genoemde bedrijfsgevoelige informatie,
               niet juridisch afdwingen.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
E.D. Wiebes, minister van Economische Zaken en Klimaat 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.