Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kuiken over de Deventer moordzaak
Vragen van het lid Kuiken (PvdA) aan de Minister van Justitie en Veiligheid over de Deventer moordzaak (ingezonden 27 maart 2019).
Antwoord van Minister Grapperhaus (Justitie en Veiligheid) (ontvangen 16 mei 2019).
Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 2358.
Vraag 1
Kent u het bericht «Nieuw ontlastend bewijs in Deventer moordzaak»?1
Antwoord 1
Ja, dat bericht ken ik.
Vraag 2
Wat is de stand van zaken van het herzieningsonderzoek van de Hoge Raad in de zogenoemde
Deventer moordzaak?
Antwoord 2
Het gerechtelijk verloop van de zogenoemde Deventer moordzaak is kort gezegd als volgt.
De veroordeelde, Ernest L., is vervolgd voor moord, subsidiair doodslag, gepleegd
op 23 september 1999 in Deventer. Op 9 maart 2000 is hij door de rechtbank vrijgesproken,
maar op 22 december 2000 door het gerechtshof te Arnhem veroordeeld tot 12 jaar cel.
Ernest L. heeft de Hoge Raad, de hoogste strafrechter, verzocht deze uitspraak te
vernietigen maar dit cassatieberoep is op 20 november 2001 verworpen. Op 7 januari
2002 is namens L. de eerste aanvraag tot herziening ingediend bij de Hoge Raad, omdat
er nieuwe feiten aan het licht waren gekomen. Dit herzieningsverzoek is op 1 juli
2003 gegrond verklaard en de zaak is door het gerechtshof te 's-Hertogenbosch opnieuw
behandeld. Op 9 februari 2004 is L. door het gerechtshof weer tot 12 jaar cel veroordeeld.
Het daaropvolgende cassatieberoep is door de Hoge Raad verworpen. Op 27 juli 2006
is het tweede herzieningsverzoek ingediend, dat op 18 maart 2008 door de Hoge Raad
is afgewezen. Op 20 maart 2013 hebben de advocaten van L. een verzoek ingediend bij
de procureur-generaal bij de Hoge Raad om nader onderzoek te verrichten naar het bestaan
van gronden voor een herziening van de onherroepelijke veroordeling van L. Dit verzoek
is op 17 april 2013 ter advisering doorgeleid naar de Adviescommissie afgesloten strafzaken
(ACAS). Op 21 januari 2014 heeft de ACAS haar advies tot nader onderzoek uitgebracht.
Op verzoek van de veroordeelde en in vervolg op het advies van de ACAS heeft de procureur-generaal
bij de Hoge Raad besloten onderzoek te doen naar het bestaan van gronden voor een
herziening van de veroordeling die in de Deventer moordzaak is uitgesproken. Bij brief
van 4 juli 2014 zijn de advocaten van de veroordeelde op de hoogte gesteld van deze
beslissing tot nader onderzoek.
De stand van zaken van dit onderzoek is de volgende. De behandelend advocaat-generaal
bij de Hoge Raad heeft door tussenkomst van de rechter-commissaris onderzoek laten
doen naar:
(1) het tijdstip van overlijden (forensisch-pathologisch onderzoek),
(2) de totstandkoming van een telefoonverbinding tussen het slachtoffer en de veroordeelde
in de avond van 23 september 1999, en de betekenis daarvan voor de locatie van de
veroordeelde op het moment van die telefoonverbinding (forensisch-technisch onderzoek
naar de atmosferische omstandigheden en naar de toegepaste telecommunicatiemiddelen
en telecommunicatie-infrastructuur), en
(3) DNA-sporen op de blouse van het slachtoffer (DNA-onderzoek op zowel bron- als activiteitenniveau).
In alle gevallen is (ook) de verdediging in de gelegenheid gesteld aan de deskundigen
nadere vragen te stellen, die in vervolgrapporten door deze deskundigen zijn beantwoord.
De onder (1) en (2) genoemde onderzoeken zijn enkele jaren geleden afgesloten, met
name het onder (3) genoemde DNA-onderzoek heeft, verricht door het NFI en daarna door
een buitenlandse contradeskundige, de nodige tijd gevergd. Ook dit onderzoek is in
beginsel afgerond.
Op dit moment wordt in overleg met de verdediging nog nagegaan of en zo ja welk onderzoek
nodig is voor een betere duiding van de resultaten van het onder (3) genoemde DNA-onderzoek.
Thans speelt in deze zaak geen (derde) herzieningsverzoek bij de Hoge Raad.
Vraag 3
Bevat de in het artikel genoemde cd-rom met foto’s en verslagen van het rechercheonderzoek
gegevens die niet eerder beschikbaar waren ten behoeve van het herzieningsonderzoek?
Zo ja, hoe komt het dat dat materiaal pas nu bekend wordt? Zo nee, hoe verhoudt dat
zich tot het in het bericht gestelde dat het om nieuw ontlastend materiaal gaat?
Antwoord 3
De wijze waarop door de technische recherche in de jaren 1999–2004 is omgegaan met
de sporendragers was geen onderdeel van het herzieningsonderzoek, en daartoe was ook
niet geadviseerd door de ACAS. Naar aanleiding van eerdere herzieningsaanvragen was
dit aspect reeds uitvoerig aan de orde geweest, en het lag niet in de lijn der verwachting
dat daarover nieuwe informatie beschikbaar zou komen. In verband met de gestelde valsheid
van het proces-verbaal van technisch onderzoek heeft de verdediging strafklachten
ingediend tegen de betrokken technisch rechercheurs. Die hebben in 2009 geleid tot
een procedure zoals genoemd in artikel 12 Wetboek van Strafvordering. Het gerechtshof
heeft geen strafvervolging bevolen.
Het bestaan van de cd-rom was reeds langer bekend en de cd-rom stond het onderzoeksteam
eerder ter beschikking. In het herzieningsonderzoek zijn de thema’s afgebakend. Het
is aan de procureur-generaal en de verantwoordelijke advocaat-generaal om keuzes te
maken in het onderzoek. De omstandigheid van verschillen tussen een concept proces-verbaal
en een definitief proces-verbaal betekent niet dat daarvoor geen redelijke verklaring
bestaat. Indien volgens verzoeker sprake is van een novum kan die omstandigheid in
een herzieningsverzoek naar voren gebracht worden.
Datzelfde geldt voor de analyse van de wijze waarop de technische recherche zou zijn
omgegaan met dactyloscopische sporen op het mes, aangeduid met P1, dat kort na de
ontdekking van het delict op ruim een kilometer van de plaats van het delict is aangetroffen
en dat aan een geuridentificatieproef is onderworpen. De resultaten van sporenonderzoek
aan dat mes vormen overigens geen onderdeel van de bewijsvoering waarop de veroordeling
is uitgesproken. Reeds bekend was de problematiek van de bewaring en de zogeheten
«chain of custody» van de blouse.
Vraag 4
Kan uit een herzieningsonderzoek blijken dat er, al dan niet opzettelijk, onregelmatigheden
tijdens een eerder politieonderzoek hebben plaatsgevonden? Wat kunnen de gevolgen
zijn voor degenen die toentertijd verantwoordelijk waren voor die onregelmatigheden?
En wat kunnen de gevolgen zijn voor de zaak die ter herziening voorligt?
Antwoord 4
Ja, uit een herzieningsonderzoek kan blijken dat er, al dan niet opzettelijk, onregelmatigheden
hebben plaatsgevonden tijdens een eerder politieonderzoek. Wat de gevolgen zijn voor
degenen die toentertijd verantwoordelijk waren voor de onregelmatigheden valt niet
in het algemeen aan te geven. Dit is onder meer afhankelijk van (de ernst van) de
onregelmatigheden en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden.
Onder omstandigheden kunnen onregelmatigheden worden aangemerkt als een novum, dan
wel van belang zijn voor het antwoord op de vraag of er sprake is van een novum. Het
is aan de Hoge Raad om te beoordelen of sprake is van onregelmatigheden en of die
als novum moeten worden aangemerkt. Voorwaarde voor herziening is dat er een nieuw
gegeven is gebleken, het zogeheten novum. Het gaat om een gegeven waarmee de rechter
bij de behandeling niet bekend was en waarvoor geldt dat de rechter hoogstwaarschijnlijk
tot een ander oordeel zou zijn gekomen als deze tijdens het proces wel daarmee bekend
was geweest.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
F.B.J. Grapperhaus, minister van Justitie en Veiligheid
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.