Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Van Nispen, Laan-Geselschap, Groothuizen en Van Dam over de procedure en de capaciteit bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens
Vragen van de leden Van Nispen (SP), Laan-Geselschap (VVD), Groothuizen (D66) en Van Dam (CDA) aan de Ministers voor Rechtsbescherming en van Buitenlandse Zaken over de procedure en de capaciteit bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (ingezonden 26 maart 2019).
Antwoord van Minister Dekker (Rechtsbescherming), mede namens de Minister van Buitenlandse
            Zaken (ontvangen 15 mei 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019,
            nr. 2335.
         
Vraag 1
            
Deelt u de zorgen over de budgettaire problemen bij de Raad van Europa in het algemeen,
               die ook doorwerken op het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM)? Wat is
               de Nederlandse inzet hierop en ziet u mogelijkheden zich in te (blijven) zetten om
               de budgettaire problemen het hoofd te bieden, vanwege het belang voor de democratie,
               de mensenrechten en de rechtsstaat?
            
Antwoord 1
            
Nederland heeft een bijzondere verantwoordelijkheid voor de Raad van Europa als één
               van de oprichters en als land dat hecht aan een sterk multilateraal systeem. De situatie
               rondom het budget van de Raad van Europa is zorgelijk. Het kabinet heeft hierover
               in de brief van 5 april 2019 zijn visie gegeven.1  Voor het kabinet staat vast dat betalingsverplichtingen van alle verdragsstaten
               moeten worden nagekomen. De inzet van het kabinet is erop gericht dat, bij eventuele
               bezuinigingen als gevolg van wanbetaling, het EHRM zo veel mogelijk moet worden ontzien.
            
Vraag 2
            
Waarom is een uitspraak van het EHRM dat het Europees Verdrag tot bescherming van
               de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) geschonden is wel een mogelijke
               grond voor herziening op grond van artikel 457, eerste lid, sub b, maar een eenzijdige
               verklaring van een lidstaat waarin erkend wordt dat het EVRM geschonden wordt niet?
               Zou het niet logischer zijn een dergelijke eenzijdige verklaring toe te voegen als
               grond voor herziening, ook om te voorkomen dat een schending van het EVRM die al erkend
               is alsnog tot een zaak moet leiden?
            
Antwoord 2
            
In 2003 is als grond voor herziening in artikel 457, eerste lid, van het Wetboek van
               Strafvordering (Sv) toegevoegd een uitspraak van het EHRM waarin is vastgesteld dat
               het EVRM of een protocol bij dit verdrag is geschonden en herziening noodzakelijk
               is met het oog op rechtsherstel als bedoeld in artikel 41 EVRM. Daarvan kan sprake
               zijn indien een herziening duidelijkheid kan bieden over de juistheid van een veroordeling;
               wie ten onrechte is veroordeeld, kan alsnog vrijgesproken worden. Voor toepassing
               van deze herzieningsgrond is een (eerste) noodzakelijke voorwaarde de vaststelling
               door het EHRM dat sprake is van een schending. Ik acht het niet uitgesloten dat een
               beslissing van het EHRM om de zaak van de rol te schrappen naar aanleiding van een
               eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin een schending wordt erkend, als
               een uitspraak in de zin van artikel 457 Sv kan worden beschouwd. Deze bepaling biedt
               aldus in een dergelijk geval de mogelijkheid van herziening. In dat verband kan erop
               worden gewezen dat in de Nederlandse vertaling van het EVRM voorbeelden te vinden
               zijn waarin de term «uitspraak» wordt gebruikt voor andere bewoordingen dan de term
               «judgment» als bedoeld in artikelen 42 en 44 EVRM. Het uiteindelijke oordeel over
               de uitleg van deze bepaling van nationaal recht is evenwel uitsluitend aan de Hoge
               Raad en kan alleen gegeven worden indien een dergelijk geval aan zijn oordeel zou
               worden onderworpen. In een reeks van beslissingen van het EHRM in vergelijkbare zaken
               tekent zich evenwel een duidelijke lijn af. Het EHRM gaat niet meer over tot het schrappen
               van een zaak van de rol na een eenzijdige verklaring van een verdragsstaat waarin
               een schending van het verdrag wordt erkend, indien een daaropvolgende mogelijkheid
               tot herziening in het nationale recht niet in gelijke mate als na een veroordelende
               uitspraak van het EHRM is verzekerd. Het gevolg is dat het EHRM de zaak voortzet en
               daadwerkelijk uitspraak doet. Wordt daarbij een verdragsschending aangenomen, dan
               is door die uitspraak van het EHRM verzekerd dat de klager vervolgens een herzieningsprocedure
               kan starten om deze verdragsschending recht te zetten. Deze aanpak van het EHRM dient
               daarmee dus de rechtszekerheid van de klager. Wel stelt beëindiging van de procedure
               bij het EHRM door schrapping van de rol de klager in staat om sneller een herzieningsprocedure
               te starten indien zekerheid bestaat dat de herzieningsprocedure ook in dat geval openstaat.
               Gelet hierop zal ik bezien of aanpassing van de wettelijke regeling nodig en gewenst
               is om te verzekeren dat herziening mogelijk is op grond van de beslissing door het
               EHRM na een eenzijdige verklaring van de regering dat het verdrag is geschonden.
            
Vraag 3
            
Deelt u de ambitie dat juist ook zaken die tegen Nederland zijn aangespannen zo snel
               als verantwoord mogelijk is inhoudelijk beoordeeld en behandeld zouden moeten worden,
               vanwege de rechtszekerheid voor betrokkenen en de eventuele gevolgen voor de Nederlandse
               rechtspraktijk en rechtsorde?
            
Antwoord 3
            
Ja.
Vraag 4
            
Bent u bekend met het feit dat één extra fte bij het EHRM aan ondersteuning bij het
               beoordelen en behandelen van «Nederlandse zaken» substantieel bij zou dragen aan een
               voortvarende behandeling daarvan en dat het gemis van de inzet van de buitenstage
               van de RAIO zoals dat voorheen gebeurde gevoeld wordt? Bent u bereid hieraan bij te
               dragen en met een voorstel te komen om 1 fte vrij te maken, bijvoorbeeld op detacheringsbasis
               of als (rijks)traineeship, waarbij vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid
               en het Ministerie van Buitenlandse Zaken meebetaald zou kunnen worden en hierover
               ook in overleg met de rechtspraak te treden, waardoor de kosten voor ieder beperkt
               zullen blijven maar de meerwaarde voor het EHRM en de Nederlandse rechtsorde aanwezig
               zijn?
            
Antwoord 4
            
Ik ben bekend met de werkwijze van de griffie van het EHRM en ben in overleg met de
               rechtspraak en andere betrokken organisaties om te kijken naar mogelijkheden om de
               griffie extra te ondersteunen.
            
Ondertekenaars
- 
              
                  Eerste ondertekenaar
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming - 
              
                  Mede namens
S.A. Blok, minister van Buitenlandse Zaken 
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.