Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Beckerman over het grote tekort aan sociale huurhuizen
Vragen van het lid Beckerman (SP) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het grote tekort aan sociale huurhuizen (ingezonden 29 maart 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
7 mei 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht en de oproep van Federatie Opvang dat het «tekort sociale huurwoningen
is zo groot dat er een deltaplan nodig is»?1 Wat is uw reactie daarop?
Antwoord 1
Ja, dat bericht is mij bekend.
Vraag 2
Hoe gaat u ervoor zorgen dat er snel structureel meer betaalbare, sociale huurhuizen
komen, zonder dat de kwaliteit van de huizen achteruit gaat en zonder dat er wordt
getornd aan huurdersrechten?
Antwoord 2
Het is belangrijk om een woning te hebben. In alle segmenten zijn momenteel tekorten,
op lokaal niveau verschillen die sterk. Het woningtekort in Nederland heeft dan ook
mijn bijzondere aandacht. Ik ben daarom volop bezig met maatregelen op alle terreinen
van de woningmarkt. Ik pak de samenwerking met anderen op daar waar die het meest
effectief is: regionaal, sectoraal en thematisch. Het gaat daarbij om maatregelen
en afspraken die zich richten op het bouwen van meer woningen, maar zeker ook maatregelen
die bijdragen aan de betaalbaarheid. Zo werk ik aan de uitvoering van de Nationale
Woonagenda, woondeals in gebieden met de meeste druk op de woningmarkt, een stimuleringsaanpak
flexwonen om te zorgen voor meer tijdelijke woonruimte komt voor spoedzoekers (conform
motie Ronnes c.s._), het Actieplan Dak- en Thuisloze Jongeren, de Meerjarenagenda
Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang, het Actieplan Studentenhuisvesting, de
Actie-agenda Vakantieparken, uitwerking van de aanbevelingen van de Samenwerkingstafel
middenhuur, de actielijn Wonen en Zorg uit Programma Langer Thuis, en de evaluatie
van de herziene Woningwet. Bovendien maak ik vaart met de uitwerking van afspraken
uit het Sociaal Huurakkoord dat Aedes en de Woonbond met elkaar sloten. Daarmee hebben
huurders de komende jaren meer zekerheid over de betaalbaarheid van hun woning.
Uiteindelijk ben ik niet degene die woningen bouwt, daar staan andere partijen voor
aan de lat. Specifiek voor sociale huurwoningen gebeurt er al veel. Zo heeft Aedes
in haar Woonagenda de ambitie uitgesproken om 30.000 woningen per jaar te bouwen en
sloot zij met de Woonbond het Sociaal Huurakkoord om de betaalbaarheid van huurwoningen
te borgen.
Vraag 3
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de norm blijft dat mensen een vast en geen tijdelijk
huurcontract hebben aangezien u en een deel van de Kamer «flexwonen» wil stimuleren?
Antwoord 3
Voor mij is de norm dat het voor iedereen bereikbaar moet zijn om prettig en betaalbaar
te wonen, ook als je met spoed een woning nodig hebt en nergens anders terecht kunt
omdat je bijvoorbeeld onvoldoende inschrijftijd hebt opgebouwd. Flexwonen biedt voor
spoedzoekers een uitkomst, al is dat maar voor een bepaalde periode. Het zorgt ervoor
dat je snel een dak boven je hoofd hebt en niet verder in problemen terecht komt na
bijvoorbeeld een scheiding, ziekte of ontslag. Daarmee heeft de woningzoekende tijd,
rust en ruimte om een volgende stap voor te bereiden.
Vraag 4
Waar moeten bewoners van een tijdelijke woning naar toe als hun huurcontract afloopt
maar er geen andere beschikbare en betaalbare woning is?
Antwoord 4
Bij het hanteren van tijdelijke huurcontracten is het perspectief op andere woonruimte
na afloop van het huurcontract erg belangrijk. Het verschilt per regio en ook per
woningzoekende hoe dat perspectief eruitziet en welke aanvullende acties daarvoor
vanuit de verhuurder of de huurder nodig zijn. In de meeste woningmarktregio’s is
het geen probleem om na afloop van een tijdelijk huurcontract van bijvoorbeeld twee
(maximumduur tijdelijke overeenkomst voor zelfstandige woningen) of vijf jaar (maximumduur
voor tijdelijke overeenkomst van onzelfstandige woonruimte) voor reguliere woonruimte
in aanmerking te komen. Sommige spoedzoekers stromen op eigen initiatief na verloop
van tijd uit naar een koopwoning of huurwoning in de vrije sector. Andere woningzoekenden
hebben meer hulp nodig en worden daar vaak vanuit een flexibele woonoplossing bij
geholpen. Veel gemeenten hebben er bovendien voor gekozen om de al opgebouwde wachttijd
in het woonruimteverdeelsysteem niet te laten vervallen bij het aanvaarden van een
flexibele woonoplossing met een tijdelijk contract. Zeker in kraptegebieden is dit
een belangrijke maatregel.
Overigens is voor mij juist het bieden van perspectief voor spoedzoekers een belangrijke
reden om in te zetten op flexwonen. Daarmee kunnen onwenselijke woonsituaties of dakloosheid
voorkomen worden. Op maatschappelijk niveau kunnen we de kosten voor opvang en handhaving
terugdringen en tegelijkertijd verloedering tegengaan door transformatie van leegstaande
gebouwen naar flexwonenoplossingen.
Vraag 5
Hoe verhoudt uw beleid om de verkoop van sociale huurhuizen te stimuleren zich tot
het tekort aan minstens 80 duizend sociale huurwoningen? Bent u bereid uw beleid te
herzien en de verkoop aan derden, met name particuliere beleggers, te stoppen?
Antwoord 5
Beslissingen om sociale huurwoningen te verkopen worden door de corporatie gemaakt
in overleg met de gemeente en de huurdersorganisatie. De omvang van de benodigde voorraad
aan sociale huurwoningen, de samenstelling daarvan en de spreiding over de wijken
zijn bij uitstek onderwerpen die aan bod komen in het overleg tussen corporatie, gemeente
en huurdersorganisatie in het kader van het maken van prestatieafspraken. Dan zal
ook blijken of er een overschot is aan bepaalde (typen) woningen, waarbij verkoop
een optie is, en een tekort aan andere. Bij de vertaling hiervan naar de prestatieafspraken
kan worden vastgelegd hoe groot de omvang van de sociale woningvoorraad moet zijn
en/of welke woningen verkocht kunnen worden. Dit biedt een waarborg dat de sociale
woningvoorraad van de gewenste grootte en samenstelling is. De opbrengsten van de
verkopen kunnen worden aangewend voor de volkshuisvestelijke opgaven van de corporatie,
waaronder nieuwbouw.
De verkoopregels worden in zoverre vereenvoudigd dat de thans voorgeschreven gemeentelijke
zienswijze op verkopen kan vervallen indien er prestatieafspraken zijn gemaakt zoals
hiervoor beschreven. Zijn deze prestatieafspraken er niet, dan blijft een gemeentelijke
zienswijze verplicht. Overigens geldt deze regeling alleen voor potentieel te liberaliseren
woningen, voor blijvend gereguleerde woningen blijft een zienswijze van de gemeente
en van de huurdersorganisatie verplicht. Gegeven deze waarborgen is er geen reden
om verkopen, waaronder verkopen aan beleggers, te stoppen.
Vraag 6
Zijn er nog steeds op korte termijn 10 duizend huurhuizen nodig of is dit aantal inmiddels
gegroeid, omdat Federatie Opvang, GGZ Nederland en de RIBW Alliantie al in 2016 meldden
dat er snel 10 duizend extra woningen nodig waren voor doelgroepen uit opvang en ggz?
Wat heeft u sinds die oproep gedaan om mensen uit de maatschappelijke opvang en de
ggz aan een betaalbaar huis te helpen?2
Antwoord 6
Hoeveel woningen precies op landelijk niveau nodig zijn voor mensen die door de ambulantisering
van de ggz, het beschermd wonen en de maatschappelijk opvang zelfstandig (begeleid)
gaan wonen is niet bekend. De vraag naar woningen met bijbehorende randvoorwaarden
als passende begeleiding is een opgave die van regio tot regio verschilt en lokaal
moet worden opgepakt. Gemeenten kijken hierbij breder dan alleen deze doelgroepen.
Bij het door BZK en VWS gefinancierde kennis- en experimentenprogramma «Langer Thuis»
van Platform31 wordt gekeken naar goede voorbeelden om de lokale opgave met betrekking
tot wonen en zorg van gemeenten in beeld te brengen. In dat kader wordt ook een landelijke
uitvraag gedaan bij gemeenten, naar of zij de opgave in beeld hebben voor specifieke
doelgroepen zoals ouderen en doorstroom uit maatschappelijk wonen en beschermd wonen,
en hoe groot die opgave is.
De Staatssecretaris van VWS en ik stimuleren onder andere via de Nationale woonagenda
en de Meerjarenagenda Beschermd Wonen en Maatschappelijke Opvang dat gemeenten, corporaties,
en huurdersorganisaties, bij voorkeur samen met zorgaanbieders en het sociaal domein,
(prestatie)afspraken te maken over het beschikbaar maken van woonruimte voor mensen
die uitstromen uit intramurale voorzieningen naar de wijk. In het kader van de Meerjarenagenda
is bestuurlijk afgesproken dat regio’s in 2019 concrete uitvoeringsafspraken maken
over de uitstroom uit beschermd wonen en maatschappelijke opvang, waaronder over het
realiseren van voldoende beschikbare en betaalbare wooneenheden en een breed arsenaal
van woonvarianten.
In recent onderzoek geeft 72% van de ondervraagde corporaties aan afspraken te hebben
voor de directe bemiddeling van dergelijke groepen naar zelfstandige huisvesting.
Het is belangrijk om niet alleen afspraken over passende en de betaalbare huisvesting
en de ontwikkeling van een scala aan diverse woonvormen te maken, maar juist ook over
afspraken te maken over de noodzakelijke randvoorwaarden, zoals op- en afschaalbare
begeleiding, spreiding over buurten, weten waar partijen terecht kunnen bij woonoverlast,
het op orde krijgen van schulden, en een zachte landing van mensen in de wijk. In
het kader hiervan ondersteunt het Rijk de uitbreiding van actieprogramma «Weer Thuis!»
van initiatiefnemers VNG, Aedes, Federatie Opvang, Leger des Heils en de RIBW Alliantie
met 10 extra regio’s. Bovendien is er vanuit het door BZK en VWS ondersteunde programma
«Weer Thuis in de Wijk» bij Platform31 een reeks aan relevante publicaties en leerkringen
opgeleverd die lokale partijen helpen bij het in kaart brengen van de lokale opgave
en het vormgeven van een goed samenwerkingsproces.
Vraag 7
Waar kunnen mensen terecht die urgent een woning nodig hebben, zoals mensen van wie
hun relatie stuk loopt en zij toevallig wonen in een regio waar er woningnood heerst?
Antwoord 7
Mensen die urgent een woning nodig hebben in een regio waar schaarste is, kunnen afhankelijk
van hun (financiële) mogelijkheden zelf woonruimte op de woningmarkt zoeken. Wanneer
dat niet in de eigen regio mogelijk is, vergroot het de slagingskansen om het zoekgebied
te vergroten.
Afhankelijk van het lokale beleid kunnen woningzoekenden in aanmerking komen voor
een urgentieverklaring. Gemeenten kunnen dit verankeren in een huisvestingsverordening.
In gemeenten zonder huisvestingsverordening beslissen corporaties zelf welke groepen
in aanmerking kunnen komen voor urgentie.
Het verlenen van urgentie aan specifieke doelgroepen is een verdeling van schaarste
op de woningmarkt. Het spreekt voor zich dat naarmate gemeente meer groepen aan urgentieregelingen
toevoegt, deze aan kracht inboeten. In geval van schaarste is het daarnaast verstandig
om lokaal de woningbouwplannen af te stemmen op de kwalitatieve woningbehoefte, zowel
op de lange als de korte termijn. Naast reguliere huur- en koopwoningen kan ook een
meer flexibele woningvoorraad helpen om mensen snel van een woning te voorzien. Met
de stimuleringsaanpak Flexwonen zal het Rijk gemeenten en andere betrokken bij de
totstandkoming van meer flexibele en tijdelijke woningen ondersteunen, conform motie
Ronnes c.s. over een noodplan woningbouw. Daarmee wordt voorkomen dat groepen mensen
hun toevlucht zoeken tot (informele) woonoplossingen die minder geschikt zijn, zoals
het wonen op vakantieparken en jachthavens.
Vraag 8
Kunt u schematisch aangeven hoe u de tien aangenomen moties over het aanpakken van
de woningnood onder met name kwetsbare groepen heeft uitgevoerd, per motie? Kunt u
aangeven hoeveel extra betaalbare huurwoningen er bij zijn gekomen tussen 2015 en
2019 of vindt u dat de moties niet voldoende of naar behoren zijn uitgevoerd?3
Antwoord 8
Hieronder treft u een schema met verwijzing naar de stukken waarin de uitvoering van
de betreffende moties is toegelicht.
Motie
Motienummer
Afgedaan
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2014–2015, 29 325 nr. 71
TK 2015–2016, 29 325, nr. 74
Voortman
TK 2015–2016, 34 300-XVIII, nr. 29
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Bashir
TK 2015–2016, 19 637, nr. 2100
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
Berckmoes-Duindam c.s.
TK 2015–2016, 29 325, nr. 76
TK 2015–2016, 32 847, nr. 228
De Vries
TK 2015–2016, 32 847, nr. 230
TK 2016–2017, 32 847, nr. 294
Ronnes
TK 2016–2017, 29 453, nr. 444
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Dik-Faber/Voortman
TK 2017–2018, 34 775-XVIII, nr. 33
TK 2018–2019, 32 847, nr. 428
Koerhuis/Dik-Faber
TK 2017–2018, 32 847, nr. 396
Loopt mee in halfjaarlijkse rapportage over plancapaciteit
Ronnes c.s.
TK 2018–2019, 35 000-VII, nr. 52
In voorbereiding, zie ook TK 2018–2019, 32 847, nr. 472
Peters
TK 2018–2019, 35 000-XV, nr. 53
In voorbereiding
Het aantal goedkope huurwoningen (huurprijs onder de kwaliteitskortingsgrens van € 414,02
in 2017) en betaalbare huurwoningen (huurprijs tussen de kwaliteitskortingsgrens van
€ 414,02 en de aftoppingsgrens van € 635,05 in 2017) in de corporatiesector bij elkaar
opgeteld nam toe van 1.785.011 zelfstandige woningen begin 2015 tot 1.833.828 zelfstandige
woningen eind 2017 (bron: verantwoordingsinformatie woningcorporaties). Dit is tevens
het meest recente moment waarover de data beschikbaar zijn.
Vraag 9
Klopt het dat de wachttijden bij De Alliantie kunnen oplopen tot 20 jaar? Zo ja, hoe
verklaart u dat?4
Antwoord 9
De genoemde wachttijd in het krantenartikel in «Almere deze week» d.d. 25 februari
2019 is een prognose. Of deze prognose realistisch is kan ik niet beoordelen. De wacht-
en zoektijd voor personen die zich nu inschrijven is afhankelijk van de ontwikkeling
van het aantal woningzoekenden, van de woningvoorraad en ook van de eisen die een
woningzoekende aan een woning stelt.
In de woningnetregio Almere was de inschrijfduur bij verhuring in 2017 gemiddeld 8,6
jaar. Dit blijkt uit het onderzoek Stand van de woonruimteverdeling (zie volgende
vraag). De zoekduur in deze regio is niet bekend, maar uit landelijke cijfers blijkt
dat de zoekduur veel korter is dan de inschrijfduur.
Vraag 10
Wat is de laatste stand van zaken van wacht- en zoektijden in ons land voor sociale
huurhuizen? Kunt u overzicht geven per woningmarktregio, en zo nee bent u bereid dat
te onderzoeken?
Antwoord 10
Op 4 april heb ik twee onderzoeksrapporten aan uw Kamer gestuurd over wacht- en zoektijden:
Stand van de woonruimteverdeling en Ruimte voor wonen, over de resultaten van het
Woon Onderzoek Nederland 2018. Hierin worden de wacht- en zoektijden per regio beschreven.
In de Staat van de Volkshuisvesting 2019 die in mei aan de Kamer wordt aangeboden
zal ik ingaan op de uitkomsten.
Vraag 11
Hoe verhoudt het eisen van extra belastingen op sociale huurhuizen, in de vorm van
de verhuurderheffing en de uitwerking van ATAD, zich tot het oplossen van de tekorten
in de sociale huursector?
Antwoord 11
Corporaties zijn Vpb-plichtig, waardoor algemene fiscale maatregelen die de Vpb betreffen,
zoals de ATAD-maatregelen, ook hen kunnen raken. Bij de verhuurderheffing is de grondslag
de WOZ-waarde, waardoor in principe de heffingslast toeneemt als de WOZ-waarde stijgt.
Zoals aangegeven in mijn brief_ van 6 maart jl. zal ik onderzoek uitzetten naar de
omvang en kosten van de maatschappelijke opgaven voor woningcorporaties in relatie
tot de financiële slagkracht van de corporatiesector op lange en korte termijn, zowel
landelijk als regionaal. Eind 2019 verwacht ik de Kamer de resultaten van deze onderzoeken
te kunnen presenteren.
Vraag 12
Wat is uw reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier die stelt: «Uitgelezen
moment om de verhuurderheffing af te schaffen, onder voorwaarde dat wij corporaties
elke euro die ons dat bespaart inzetten ten dienste van de volkshuisvesting», gezien
het begrotingsoverschot van maar liefst 11 miljard euro? Bent u bereid om de extra
belastingen voor de sociale huursector om te zetten in een investeringsplicht, zodat
er meer geld vrij komt voor nieuwbouw, verduurzaming en lagere huurprijzen?5 6
Antwoord 12
In reactie op de woorden van de bestuurssecretaris van Lefier stel ik vast dat corporaties
in beginsel hun beschikbare middelen te allen tijde dienen in te zetten ten dienste
van de volkshuisvesting. Dit geldt ongeacht een eventuele afschaffing van de verhuurderheffing.
Ik ga ervan uit dat ook Lefier zijn middelen inzet ten behoeve van de volkshuisvesting.
Verder blijkt uit de verantwoordingsgegevens en prospectieve informatie van de corporaties
en uit de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) dat in het algemeen
geldt dat corporaties nog voldoende middelen hebben om te investeren. Dit geldt zeker
op de korte termijn. Om corporaties toch te blijven stimuleren om te investeren, hebben
we dit jaar de verhuurderheffing structureel met 100 miljoen euro verlaagd en is er
een heffingsvermindering voor het investeren in verduurzaming geïntroduceerd. Hierdoor
is er reeds meer geld vrijgekomen om te investeren. Desondanks blijf ik de investeringscapaciteit
van corporaties in de gaten houden, onder meer via het aangekondigde onderzoek uit
de brief van 6 maart jl., waarop ik in vraag 11 ook al ben ingegaan.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.