Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Ronnes over woningbouw bij Utrecht
Vragen van het lid Ronnes (CDA) aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over woningbouw bij Utrecht (ingezonden 10 april 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties) (ontvangen
7 mei 2019).
Vraag 1
Kent u het bericht «Elf windmolens en 227 hectare zonnepanelen in Rijnenburg en Reijerscop»
(AD/UN, 3 april)? Kent u ook de eerdere plannen die voor woningbouw in dit gebied
zijn ontwikkeld?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Bent u bekend met de onderbouwing van de provincie, die door het Rijk gesteund is,
om de polder Rijnenburg van de gemeente Nieuwegein bij de gemeente Utrecht te voegen,
met als doel de toekomstige verstedelijking, na afronding van Leidsche Rijn?2
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Wat is volgens u de meest ideale invulling voor het gebied van de polders Rijnenburg
en Reijerscop in het licht van de gigantische woningbouwopgave van Utrecht?
Antwoord 3
In de provincie Utrecht en de gemeente Utrecht met omliggende gemeenten in het bijzonder,
liggen diverse ruimtelijke opgaven terwijl de beschikbare ruimte beperkt is.
Dat vereist een goede afweging van de verschillende ruimtelijke belangen. Naast woningbouw
gaat het ook om infrastructuur, werkgelegenheid, landschappelijke waarden, recreatie
en energievoorziening. Het is in Nederland aan gemeenten en de provincies om die afweging
te maken en vast te leggen in bijvoorbeeld structuurvisies en bestemmingsplannen.
In Utrecht zal de afweging van alle ruimtelijke belangen onder meer plaatsvinden in
het kader van de provinciale omgevingsvisie (POVI) en het Ruimtelijk Economische Programma
(REP).
Vraag 4
Kunt u aangeven waarom de plannen van woningbouw op die plaats op de lange baan zijn
geschoven?
Deelt u de visie dat Utrecht in het kader van de MIRT/UNED-afspraken over mobiliteit
rond Utrecht duidelijk moet maken op welke woningbouwlocaties de verwachte groei van
het aantal inwoners concreet geaccommodeerd gaat worden?
Antwoord 4
In de Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie (PRS) 2013 stonden voor de locatie Rijnenburg
tot 2030 7.000 woningen gepland, waarvan 5.000 in de planperiode 2013 – 2018. Bij
de herijking van de Utrechtse PRS in 2016 is voor de locatie Rijnenburg geen woningbouwprogramma
opgenomen omdat er geen zicht was op realisatie binnen de planperiode van het PRS.
Wel staat er in de herziene PRS dat de provincie de locatie Rijnenburg in beeld wil
houden voor woningbouw. Tot die tijd stelt de provincie een pauzelandschap voor met
vormen van duurzame energieopwekking.
In alle scenario’s die zijn opgesteld voor de tijdelijke invulling van Rijnenburg
en Reijerscop is uitgegaan is van een «no regret» invulling die omkeerbaar is. Hiermee
wordt tegemoetgekomen aan één van de expliciet genoemde uitgangspunten van gemeenteraad
van Utrecht dat woningbouw in de polder Rijnenburg in de toekomst mogelijk blijft.
In het conceptvoorstel «Visie en uitnodigingskader Energielandschap» van de gemeente
Utrecht d.d. 3 april 2019 staat dat de vraag over woningbouw in de actualisering van
de gemeentelijke Ruimtelijke Strategie Utrecht (RSU) en het regionale Ruimtelijk Economisch
Perspectief (REP) wordt beantwoord.
Indien in het RSU gekozen wordt voor woningbouwontwikkeling in Rijnenburg dan pleit
het college van B&W van Utrecht voor een grootschalige aanpak. Ik constateer dat woningbouw
op de locatie Rijnenburg op de regionale agenda staat, maar pas op de langere termijn
substantieel kan bijdragen aan de verstedelijkingopgave.
Ik deel met u de visie dat Utrecht in het kader van de MIRT/UNED-afspraken over mobiliteit
rond Utrecht duidelijk moet maken op welke woningbouwlocaties de verwachte groei van
het aantal inwoners concreet geaccommodeerd gaat worden.
De doelstelling van het MIRT-onderzoek dat nu wordt uitgevoerd is om gezamenlijk inzicht
te verkrijgen in een effectieve aanpak van de verstedelijkingsopgave en daarmee samenhangende
bereikbaarheidsknelpunten voor alle modaliteiten en leefbaarheidsknelpunten. Dit als
basis voor te nemen samenhangende besluiten voor integrale keuzes op het vlak van
verstedelijking, werkgelegenheid, mobiliteit en leefbaarheid.
Daarmee wordt duidelijk welke (infrastructurele en ruimtelijke) maatregelen er nodig
zijn bij verschillende plausibele verstedelijkingsscenario’s waarmee de behoefte aan
woon- en werklocaties kan worden gefaciliteerd. En ook andersom: wat zijn logische
verstedelijkingsscenario’s gekoppeld aan de bestaande infrastructuur? Bij het bestemmen
van locaties voor woningbouw is vereist om aan te tonen dat de bereikbaarheid geborgd
is, dus het in samenhang maken van deze keuzes vind ik cruciaal.
Vraag 5
Bent u bereid om met betrokken bestuurders te overleggen, zodat de aanwijzing als
«Pauzelandschap» (Provinciale Ruimtelijke Structuur 2013–2028) opnieuw overwogen wordt
nu de behoefte aan woningen zo sterk is gegroeid? Deelt u de mening dat tenminste
voor de periode daarna concreet naar mogelijkheden voor woningbouw moet worden gekeken?
Antwoord 5
In hoofdstuk 3.2. van de Staat op de woningmarkt staat dat tot 2030 in de regio Utrecht
in principe voldoende plancapaciteit aanwezig lijkt te zijn om in de toename van de
woningbehoefte te voorzien. Volgens Primos 20184 is de woningbehoefte in de regio Utrecht in de periode 2017 t/m 2025 36.400 woningen.
De totale plancapaciteit voor die periode is 47.000.
Ik ben via een aantal dossiers in overleg met de regio. U kunt daarbij denken aan
het MIRT-overleg, het bereikbaarheidsprogramma UNED en de woondeal.
In die overleggen benadruk ik het belang van het terugdringen van het woningtekort
op de korte termijn en het vinden van voldoende woningbouwlocaties voor de langere
termijn. Daarbij kan de relatie met mobiliteitsvraagstukken en infrastructuur niet
los worden gezien.
In het kader van het MIRT en UNED wordt hiervoor momenteel een onderzoek uitgevoerd.
Rijnenburg kan op termijn perspectief bieden voor woningbouwontwikkelingen (na 2030).
Zoals ik hierboven heb aangegeven constateer ik dat Rijnenburg op de regionale agenda
staat als woningbouwlocatie voor de langere termijn, maar dat de regio daarbij wel
een grote uitdaging rondom bereikbaarheid ziet. In de gesprekken die ik voer met decentrale
bestuurders vraag ik ook aandacht voor het beschikbaar hebben van voldoende harde
plancapaciteit op kortere termijn.
In de woondeal voor de regio Utrecht wil ik, net als in de woondeals voor Groningen
en het Stedelijk Gebied Eindhoven, ook afspraken maken over het monitoren en het bespreken
van onder meer (de ontwikkeling van) de woningbehoefte, de plancapaciteit en de woningproductie.
Ook heb ik onlangs de provincies opgeroepen om meer plancapaciteit vast te leggen
dan strikt nodig is. Dat vergroot de flexibiliteit als projecten op een bepaalde locatie
onverwachts vertraging oplopen. Die oproep is nu extra actueel omdat bij de onderhandelingen
voor de nieuwe provinciebesturen het van het grootste belang is dat lokale partijen
voldoende ruimte krijgen voor bouwplannen die snel te realiseren zijn.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.