Verslag van een schriftelijk overleg : Verslag van een schriftelijk overleg over de geannoteerde agenda informele EU-gezondheidsraad van 15 april 2019 in Boekarest, Roemenië (overige onderwerpen)
21 501-31 Raad voor de Werkgelegenheid, Sociaal Beleid, Volksgezondheid en Consumentenzaken
Nr. 524 VERSLAG VAN EEN SCHRIFTELIJK OVERLEG
Vastgesteld 30 april 2019
De vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft een aantal vragen
en opmerkingen voorgelegd aan de Minister voor Medische Zorg over de brief van 29 maart
2019 over de geannoteerde agenda informele EU-gezondheidsraad van 15 april 2019 in
Boekarest, Roemenië (Kamerstuk 21 501-31, nr. 511).
De vragen en opmerkingen zijn op 10 april 2019 aan de Minister voor Medische Zorg
voorgelegd. Bij brief van 12 april 2019 zijn de vragen, die geagendeerd zijn voor
de informele EU-gezondheidsraad van 15 april 2019 in Boekarest, Roemenië, beantwoord
(Kamerstuk 21 501-31, nr. 513). Bij brief van 29 april 2019 zijn de overige vragen beantwoord.
De voorzitter van de commissie, Lodders
De adjunct-griffier van de commissie, Krijger
Inhoudsopgave
Blz.
I.
Vragen en Opmerkingen vanuit de Fracties
2
II.
Reactie van de regering
5
III.
Volledige Agenda
13
I. Vragen en Opmerkingen vanuit de Fracties
Vragen en Opmerkingen van de CDA-fractie
De leden van de CDA-fractie hebben kennisgenomen van de geannoteerde agenda voor de
informele EU-Gezondheidsraad d.d. 15 april 2019 (Kamerstuk 21 501-31, nr. 511). Deze leden hebben enkele vragen bij deze agenda en enkele aanverwante zaken.
Health Technology Assessment (HTA’s)
De leden van de CDA-fractie vragen welke voortgang het Roemeens voorzitterschap heeft
geboekt met de Verordening Health Technology Assessment.
ABC-verordening
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken rond de verordening betreffende
het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. Genoemde leden vragen
of het klopt dat alleen de Europese Raad hier nog mee moet instemmen, en zo ja, wanneer
het besluit hierover verwacht kan worden.
Vragen en Opmerkingen van de SP-fractie
Fiche: mededeling EU-kader hormoonverstorende stoffen – brief regering – Minister
van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 14 december 2018, Kamerstuk 22 112, nr. 2739
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat de eisen voor een definitie van hormoonverstorende
stoffen dusdanig streng zijn dat schadelijke stoffen niet als zodanig zullen worden
gedefinieerd. Genoemde leden vragen waar de regering de grens legt wat betreft «onaanvaardbare
risico’s». Wanneer is sprake van aanvaardbare risico’s? Hoe verhoudt zich dit tot
het voorzorgsprincipe, namelijk dat moet worden aangetoond dat producten geen schadelijke
stoffen bevatten voordat ze toegang krijgen tot de markt? Wat houdt de regering tegen
om schadelijke stoffen in consumentenproducten te verbieden?
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering kan aangeven welke actiepunten
specifieker, meetbaarder en meer tijdsgebonden geformuleerd zouden moeten worden.
Daarnaast vragen zij of de regering kan toelichten waarom de criteria in hun huidige
vorm niet voor andere regelgeving geschikt zijn en daarom een volledig horizontale
aanpak in de weg staan. Waarom is de regering van mening dat minder ambitieuze regelgeving
op Europees niveau efficiënter is dan ambitieuze regelgeving op nationaal niveau?
De leden van de SP-fractie horen graag van de regering of zij van mening is dat de
effecten van hormoonverstorende stoffen op het menselijk lichaam voldoende bekend
zijn, en zo ja, waarom? Zo niet, hoe denkt de regering deze kennis te verbeteren?
Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein – brief regering – Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge – 17 maart 2019, Kamerstuk 34 477, nr. 56
De leden van de SP-fractie vinden het een goed streven dat de regering af wil van
de verplichting tot Europese aanbestedingen in de zorg die door de gemeenten wordt
georganiseerd. Genoemde leden wijzen op het eerder aangenomen voorstel van wet van
het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering
van de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en in verband met de aanbesteding
van huishoudelijke verzorging (Kamerstuk 31 353). Deze leden zijn van mening dat concurrentie en marktwerking ten koste gaan van
kwaliteit, scholing en arbeidsomstandigheden van personeel. Daarnaast leidt aanbesteden
tot concurrentie op prijs en niet tot verbetering van de tarieven en kwaliteit.
De leden van de SP-fractie lezen in de voorliggende brief dat de regering van mening
is dat de aanbestedingsrichtlijn ten aanzien van opdrachten voor diensten op het gebied
van het sociaal domein moeten worden geëvalueerd en zo nodig aangepast. Kan de regering
aangeven welke elementen van de aanbestedingsrichtlijn zouden moeten worden aangepast
en waarom. Tevens vragen genoemde leden of de regering kan aangeven in hoeverre de
aanbestedingsrichtlijn op dit moment dwingend werkt voor de inkoop van gemeentelijke
zorg. Bestaan er nu niet al verschillende alternatieven die het mogelijk maken om
buiten de invloedssfeer van de aanbestedingsrichtlijn de gemeentelijke zorg te organiseren?
De leden van de SP-fractie zijn nieuwsgierig naar de submissie die de regering heeft
ingediend bij het REFIT-platform. Kan de regering nader toelichten wat de inhoud van
deze submissie precies is geweest? Genoemde leden constateren dat de submissie heeft
geleid tot een opinie van het REFIT-platform (advies aan de Europese Commissie) die
op 14 maart is aangenomen. Wanneer verwacht de regering dat de Europese Commissie
hierop reageert? Deze leden vragen tevens of de regering bereid is de Kamer te informeren
wanneer de aanbevelingen van de Europese Commissie gepubliceerd zijn. Zo nee, waarom
niet?
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de uitkomst in het REFIT-platform
zich verhoudt tot de gesprekken die de regering voornemens is aan te gaan met Eurocommissarissen
die verantwoordelijk zijn voor aanbestedingsregelgeving in de gezondheidszorg. Hoe
gaat de regering de Kamer op de hoogte houden van dit proces? Wat is de verwachting
over de uitkomsten van dit proces, aangezien een evaluatie van de richtlijn en een
eventueel wetgevingstraject op Europees niveau nog jaren kan duren? Ziet de regering
in de tussentijd mogelijkheden voor gemeenten om af te wijken van aanbestedingen en
voor andere vormen te kiezen zoals een subsidierelatie of een Open House constructie?
Deze leden vragen de regering hier een uitgebreide reactie op te geven.
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie is uitgenodigd om Nederland
te bezoeken om van aanbestedende diensten en zorgaanbieders uit de eerste hand te
vernemen waar men in de praktijk tegenaan loopt. Genoemde leden vragen of bij dit
bezoek ook gemeenten worden betrokken die tegen de bureaucratische aanbestedingen
aanlopen. Zij ontvangen hierop graag een reactie.
Fiche: Aanbeveling voor een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers,
brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 15 maart 2019, Kamerstuk
22 112, nr. 2795
De leden van de SP-fractie vragen hoe haalbaar de gestelde doelen voor een Europees
uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers zijn, terwijl het op nationaal
niveau al een grote uitdaging blijkt om toegang tot zorgdata te bewerkstelligen op
een manier waarbij de persoonlijke levenssfeer van patiënten voldoende gerespecteerd
wordt. Genoemde leden vinden het wenselijker om systemen eerst op nationaal niveau
in staat te stellen op een verantwoorde en veilige manier te communiceren, ook vanwege
de grote bureaucratische en administratieve uitdaging waarmee zorgverleners dagelijks
geconfronteerd worden, alvorens over te gaan op inspanningen op Europese schaal. Deze
leden ontvangen hierop graag een reactie.
Vragen en Opmerkingen van de VVD-fractie
Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein – brief regering – Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge – 17 maart 2019, Kamerstuk 34 477, nr. 56
De leden van de VVD-fractie hebben met interesse kennisgenomen van de verschillende
geagendeerde onderwerpen en hebben nog enkele vragen over de brief van de regering
betreffende het Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein.
Genoemde leden delen de ambitie van de regering om onnodige drempels op Europees niveau
te slechten. Deze leden horen graag van de regering welke specifieke knelpunten gemeenten
respectievelijk aanbieders ervaren in het jeugddomein als gevolg van Europese aanbestedingsregels.
Graag zien zij dit toegelicht met enkele voorbeelden. Ook zijn deze leden benieuwd
welke oplossingen Nederlandse gemeenten al hebben toegepast om belemmeringen te verminderen.
In genoemde brief lezen de leden van de VVD-fractie verder dat de regering in kaart
zal brengen hoe andere lidstaten vormgeven aan hun zorgplichten op het terrein van
het sociaal domein en of zij daarbij vergelijkbare problemen ervaren. Kan de regering
op basis van haar eerste bevindingen toelichten welke vergelijkbare, maar ook andere
problemen, lidstaten ervaren? Tevens vragen deze leden welke knelpunten die in Nederland
ervaren worden in andere lidstaten niet voorkomen. Daarnaast zijn genoemde leden benieuwd
of andere lidstaten oplossingen hebben bedacht om binnen de huidige wetgeving administratieve
lasten te verlichten, waar Nederlandse gemeenten mogelijk van kunnen leren.
Tenslotte lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering aangeeft dat de problematiek
die in Nederland wordt ervaren ook in andere lidstaten wordt herkend. Kan de regering
aangeven welke lidstaten deze problemen wel en niet herkennen en met welke gelijkgestemde
lidstaten samen wordt gewerkt om een Europese oplossing te vinden? Op welke wijze
probeert de regering in overleg met andere Europese regeringen deze problemen op te
lossen?
II. Reactie van de regering
Vragen en Opmerkingen van de CDA-fractie
Health Technology Assessment (HTA’s)
Oorspronkelijke vraag
De leden van de CDA-fractie vragen welke voortgang het Roemeens voorzitterschap heeft
geboekt met de Verordening Health Technology Assessment.
Beantwoording
Onder het Roemeens voorzitterschap is de door Oostenrijk ingezette technische bespreking
van de tekst van de Verordening voortgezet. Nederland heeft daarbij onder meer een
concepttekst voor een artikel betreffende kwaliteitswaarborgen voor het uitvoeren
van Health Technology Assessments voorgesteld, dat goed ontvangen werd. Het is te
verwachten dat de technische bespreking voortgezet wordt onder het Fins voorzitterschap.
ABC-verordening
Oorspronkelijke vraag
De leden van de CDA-fractie vragen naar de stand van zaken rond de verordening betreffende
het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. Genoemde leden vragen
of het klopt dat alleen de Europese Raad hier nog mee moet instemmen, en zo ja, wanneer
het besluit hierover verwacht kan worden.
Beantwoording
Op 17 april is in het Europees parlement positief gestemd over de ABC-Verordening.
De verordening wordt vervolgens in de Raad van Ministers besproken, waarschijnlijk
tijdens de LNV-Raad van 14 mei a.s.
Vragen en Opmerkingen van de SP-fractie
Fiche: mededeling EU-kader hormoonverstorende stoffen – brief regering – Minister
van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 14 december 2018, Kamerstuk 22 112, nr. 2739
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie maken zich zorgen dat de eisen voor een definitie van hormoonverstorende
stoffen dusdanig streng zijn dat schadelijke stoffen niet als zodanig zullen worden
gedefinieerd. Genoemde leden vragen waar de regering de grens legt wat betreft «onaanvaardbare
risico’s». Wanneer is sprake van aanvaardbare risico’s? Hoe verhoudt zich dit tot
het voorzorgsprincipe, namelijk dat moet worden aangetoond dat producten geen schadelijke
stoffen bevatten voordat ze toegang krijgen tot de markt? Wat houdt de regering tegen
om schadelijke stoffen in consumentenproducten te verbieden?
Beantwoording
De definitie van hormoonverstorende stoffen die in de EU wordt gehanteerd is afkomstig
van de WHO en wordt algemeen geaccepteerd. Wel heeft Nederland bij het tot stand komen
van de criteria om te bepalen of een stof aan die definitie voldoet, zorgen geuit
of de eisen niet te hoog zijn. Daarom heeft Nederland actief meegewerkt bij de totstandkoming
van een handleiding hoe de criteria moeten worden geïmplementeerd en hoe bepaalde
begrippen kunnen worden toegepast (bijvoorbeeld biologische plausibiliteit).
Het voorzorgsbeginsel is uitgangspunt van de regelgeving, waarbij voor alle stoffen
een registratieplicht geldt en waarbij bedrijven de veiligheid van hun stof moeten
aantonen. Indien nodig kunnen aanvullend daarop beperkingen worden gesteld aan het
gebruik van een stof, of een stof in een product. Voor een aantal (groepen) stoffen
gelden al beperkingen in consumentenproducten. Dit is deels uit voorzorg (dat geldt
voor bijvoorbeeld de meest schadelijke stoffen zoals kankerverwekkende stoffen) en
deels gebaseerd op risico. Het op generieke wijze verbieden van iedere schadelijke
stof in producten zou onevenredige gevolgen hebben. Zo bevatten auto’s of mobiele
telefoons schadelijke stoffen in bijvoorbeeld de accu’s. In deze voorbeelden is er
in praktijk geen blootstelling, dus is het risico heel beperkt. In zo’n geval kan
een stof met schadelijke eigenschappen toch veilig worden gebruikt. Wel blijft de
doelstelling om zeer zorgwekkende stoffen uiteindelijk te vervangen door minder schadelijke
alternatieven.
Oorspronkelijke vraag
Voorts vragen de leden van de SP-fractie of de regering kan aangeven welke actiepunten
specifieker, meetbaarder en meer tijdsgebonden geformuleerd zouden moeten worden.
Daarnaast vragen zij of de regering kan toelichten waarom de criteria in hun huidige
vorm niet voor andere regelgeving geschikt zijn en daarom een volledig horizontale
aanpak in de weg staan. Waarom is de regering van mening dat minder ambitieuze regelgeving
op Europees niveau efficiënter is dan ambitieuze regelgeving op nationaal niveau?
Beantwoording
Al in het door de Commissie opgestelde en door de Raad en het EP vastgestelde 7eMilieuactieprogramma uit 2013, is opgenomen dat de Commissie maatregelen zou voorstellen
om de blootstelling aan hormoonverstorende stoffen te verminderen. In de Commissiemededeling
zitten echter geen concrete voorstellen hiertoe. Het blijft nu onduidelijk wanneer
de Commissie bijvoorbeeld de beoordeling van de regelgeving wil hebben afgerond. Dit
werkt ook weer door in het terugdringen van de blootstelling aan hormoonverstorende
stoffen in andere regelgeving.
De reden dat de criteria in hun huidige vorm niet geschikt zijn om op andere regelgeving
toe te passen is, dat de criteria zijn toegespitst op gewasbeschermingsmiddelen en
biociden. Voor deze categorieën stoffen gelden hoge eisen aan de te leveren informatie
en bovendien wordt die informatie voor toelating op de markt getoetst, zowel op stofniveau
(Europees) als in kant en klaar producten (op nationaal niveau, in Nederland door
het Ctgb).
Ook stoffen onder REACH kunnen pas op de markt worden gebracht als er informatie is
over eventuele gevaareigenschappen. Daarvoor gelden echter veelal lagere eisen aan
de aan te leveren informatie. In tegenstelling tot gewasbeschermingsmiddelen en biociden
zijn stoffen onder REACH immers niet per definitie toxisch. Op basis van de vaak beperktere
informatie onder REACH is het niet goed mogelijk om een stof als hormoonverstorend
aan te merken.
De reden dat niet voor alle stoffen dezelfde toelatingssystematiek geldt als voor
biociden en gewasbeschermingsmiddelen, is praktisch van aard. Bij die systematiek
is gebleken dat het met alle landen beoordelen en besluiten over toelating per stof
veel tijd en capaciteit vergt. In de praktijk worden onder deze verordeningen gemiddeld
ongeveer 20 stoffen per jaar beoordeeld. In REACH zijn 22.000 stoffen geregistreerd.
Het is onmogelijk om al die stoffen te beoordelen volgens dezelfde toelatingssystematiek
als bij de gewasbeschermingsmiddelen en biociden nu van toepassing is.
Kortom, volgens de regelgeving zijn er dus verschillen in de datavereisten voor verschillende
groepen stoffen, op grond van verschillen in het toepassingsgebied en de aard van
die stoffen. Het hanteren van eenzelfde maat voor alle stoffen is hierbij niet goed
passend. Daarom staat het een volledige horizontale aanpak in de weg.
Nationaal afwijken of verder gaan dan Europese regelgeving is maar beperkt mogelijk
omdat in beginsel alle stoffen en producten vrij door Europa vervoerd mogen worden.
Om de stof in te perken moet goed worden onderbouwd wat het risico is en vervolgens
ook een Europees traject worden gestart. Vandaar dat Nederland de ruimte zoekt in
bijvoorbeeld heldere voorlichting, zodat mensen bewust kunnen kiezen. Daarnaast onderzoekt
Nederland wat we met gelijkgestemde landen kunnen doen om sneller duidelijkheid te
krijgen over de risico’s van stoffen of betere informatie beschikbaar te stellen.
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie horen graag van de regering of zij van mening is dat de
effecten van hormoonverstorende stoffen op het menselijk lichaam voldoende bekend
zijn, en zo ja, waarom? Zo niet, hoe denkt de regering deze kennis te verbeteren?
Beantwoording
Wanneer het hormoonsysteem wordt ontregeld door chemische stoffen kan dat nadelige
effecten op de mens hebben. Om een hormoonverstorende stof te kunnen identificeren
zijn criteria voor deze stoffen opgesteld. Daarbij is een richtsnoer ontwikkeld dat
beschrijft welke gegevens er uit testen moeten worden verkregen om een hormoonverstorende
stof te identificeren. In de criteria staat dat als een stof een nadelig effect in
proefdierstudies laat zien, er ook een hormoonverstorend mechanisme aangetoond moeten
worden.
Om een zo breed mogelijk beeld te krijgen van alle mogelijke effecten van chemische
stoffen zijn meerdere type proefdierstudies nodig. Er zijn echter nadelige effecten
(ziektebeelden) die lastig of niet te onderzoeken zijn in proefdieren. Hierdoor geven
proefdierstudies helaas geen inzicht in alle mogelijke nadelige effecten van hormoonverstorende
stoffen. Daarbij geven proefdierstudies weinig tot geen informatie of een nadelig
effect ontstaan is door een hormoonverstorend werkingsmechanisme van een stof. Daarvoor
zijn specifieke testen ontwikkeld, zogenaamde mechanistische testen. Er zijn op dit
moment slechts een beperkt aantal van deze mechanistische testen beschikbaar.
De Europese Commissie heeft de kennislacunes scherp voor ogen. Er is daarom vanuit
de Europese Commissie recent veel geld vrijgemaakt voor ontwikkeling van nieuwe testmethoden.
Deze nieuwe testmethoden zullen nog beter in staat zijn zowel de nadelige effecten
als het werkingsmechanisme van chemische stoffen in kaart brengen. Dit onderzoek zal
de komende 4 jaar plaatsvinden. Nederland kijkt uit naar de resultaten en is betrokken
bij de verdere discussie over de resultaten en wat dat gaat betekenen voor de beoordeling
van hormoonverstorende stoffen.
Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein – brief regering – Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge – 17 maart 2019, Kamerstuk 34 477, nr. 56
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie vinden het een goed streven dat de regering af wil van
de verplichting tot Europese aanbestedingen in de zorg die door de gemeenten wordt
georganiseerd. Genoemde leden wijzen op het eerder aangenomen voorstel van wet van
het lid Leijten tot wijziging van de Wet maatschappelijke ondersteuning ter bevordering
van de kwaliteit van de maatschappelijke ondersteuning en in verband met de aanbesteding
van huishoudelijke verzorging (Kamerstuk 31 353). Deze leden zijn van mening dat concurrentie en marktwerking ten koste gaan van
kwaliteit, scholing en arbeidsomstandigheden van personeel. Daarnaast leidt aanbesteden
tot concurrentie op prijs en niet tot verbetering van de tarieven en kwaliteit.
Beantwoording
Het is goed om te horen dat de SP mijn ambities op het Europese spoor ondersteunt.
Ik ben van mening dat de effectiviteit en efficiëntie van de aanbestedingsrichtlijn
ten aanzien van overheidsopdrachten voor diensten op het terrein van zorg in het sociaal
domein sterk kan worden verbeterd.
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie lezen in de voorliggende brief dat de regering van mening
is dat de aanbestedingsrichtlijn ten aanzien van opdrachten voor diensten op het gebied
van het sociaal domein moeten worden geëvalueerd en zo nodig aangepast. Kan de regering
aangeven welke elementen van de aanbestedingsrichtlijn zouden moeten worden aangepast
en waarom. Tevens vragen genoemde leden of de regering kan aangeven in hoeverre de
aanbestedingsrichtlijn op dit moment dwingend werkt voor de inkoop van gemeentelijke
zorg. Bestaan er nu niet al verschillende alternatieven die het mogelijk maken om
buiten de invloedssfeer van de aanbestedingsrichtlijn de gemeentelijke zorg te organiseren?
Beantwoording
Zoals ik u reeds eerder berichtte in mijn kamerbrief van 24 januari 2019 ben ik van
mening dat in het sociaal domein zaken als lokaal partnerschap, samenwerking en continuïteit
niet onnodig verloren gaan.1 Mijn doelstelling ten aanzien van de Europese regelgeving is aanpassing van de artikelen
ten aanzien van sociale en andere specifieke diensten in de aanbestedingsrichtlijn
die hier aan in de weg staan. Gemeenten kunnen zorg in het sociaal domein realiseren
door onder andere aanbesteden, open house, inbesteden of subsidies. Welk instrument
het beste is voor het realiseren van zorg moet per geval o.g.v. inhoudelijke criteria
worden bepaald. Elk instrument kent bepaalde regels en voor- en nadelen. Het zijn
in die zin dus geen alternatieven voor elkaar. Door de wens te kunnen sturen op levering,
de wens te kunnen selecteren en door de omvang van de opdrachten, kiezen gemeenten
in de praktijk vaak voor het instrument van aanbesteden. Zoals beantwoord onder vraag
1 van de SP-fractie, ben ik van mening dat de efficiëntie en effectiviteit ten aanzien
van de inkoop op sociaal domein bij overheidsopdrachten verbeterd kan worden.
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie zijn nieuwsgierig naar de submissie die de regering heeft
ingediend bij het REFIT-platform. Kan de regering nader toelichten wat de inhoud van
deze submissie precies is geweest? Genoemde leden constateren dat de submissie heeft
geleid tot een opinie van het REFIT-platform (advies aan de Europese Commissie) die
op 14 maart is aangenomen. Wanneer verwacht de regering dat de Europese Commissie
hierop reageert? Deze leden vragen tevens of de regering bereid is de Kamer te informeren
wanneer de aanbevelingen van de Europese Commissie gepubliceerd zijn. Zo nee, waarom
niet?
Beantwoording
In de Nederlandse submissie die is ingediend bij het REFIT-platform is de Europese
Commissie aanbevolen de aanbestedingsrichtlijn te evalueren op het vlak van het sociaal
domein en, zo nodig, die diensten op het terrein van het sociaal domein waarvoor geen
grensoverschrijdende interesse bestaat uit te zonderen van de werking van de richtlijn.
Ook is de Europese Commissie opgeroepen om in de tussentijd lidstaten zo goed mogelijk
te ondersteunen bij het vinden van mogelijkheden om regeldruk te verminderen, bijvoorbeeld
door het opstellen van handreikingen. De submissie en de REFIT-opinie zijn openbaar
en beschikbaar via de website van de Europese Commissie (https://ec.europa.eu/info/files/refit-platform-recommendations-internal…). Deze is tevens als bijlage toegevoegd bij deze antwoorden2.
De verwachting is dat de Europese Commissie aan het eind van dit jaar zal aangeven
hoe zij opvolging zal geven aan het advies van het REFIT-platform. Ik zal de Kamer
hier te zijner tijd over informeren.
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie vragen de regering in hoeverre de uitkomst in het REFIT-platform
zich verhoudt tot de gesprekken die de regering voornemens is aan te gaan met Eurocommissarissen
die verantwoordelijk zijn voor aanbestedingsregelgeving in de gezondheidszorg. Hoe
gaat de regering de Kamer op de hoogte houden van dit proces? Wat is de verwachting
over de uitkomsten van dit proces, aangezien een evaluatie van de richtlijn en een
eventueel wetgevingstraject op Europees niveau nog jaren kan duren? Ziet de regering
in de tussentijd mogelijkheden voor gemeenten om af te wijken van aanbestedingen en
voor andere vormen te kiezen zoals een subsidierelatie of een Open House constructie?
Deze leden vragen de regering hier een uitgebreide reactie op te geven.
Beantwoording
De bedoeling van de gesprekken die ik met de relevante Eurocommissarissen zal houden
is om de Europese Commissie deelgenoot te maken van de problematiek die wordt ervaren
bij aanbestedingen van zorg binnen het sociaal domein en hen te overtuigen van de
noodzaak tot een evaluatie en, zo nodig, herziening van de aanbestedingsrichtlijn.
De REFIT-submissie en de daaruit voortvloeiende REFIT-opinie bewerkstelligen hetzelfde,
via een ander gremium. Ik zal de Kamer schriftelijk blijven informeren over de stappen
die ik neem om de Europese Commissie ertoe te bewegen om de aanbestedingsrichtlijn
te evalueren en op termijn met een voorstel te komen om deze richtlijn te wijzigen.
De nieuwe Europese Commissie die na de zomer wordt aangesteld zal gevolg geven aan
de REFIT-opinie. Het is niet aan mij om hier uitspraken over te doen.
Er bestaan mogelijkheden om zorg te realiseren door gebruik te maken van subsidies,
inbesteden en/of open house constructies. Welk instrument het beste is voor het realiseren
van zorg moet per geval o.g.v. inhoudelijke criteria worden bepaald. Elk instrument
kent bepaalde regels en voor- en nadelen. Door de wens te kunnen sturen op levering,
de wens te kunnen selecteren en door de omvang van de opdrachten kiezen gemeenten
in praktijk vaak voor het instrument van aanbesteden.
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie lezen dat de Europese Commissie is uitgenodigd om Nederland
te bezoeken om van aanbestedende diensten en zorgaanbieders uit de eerste hand te
vernemen waar men in de praktijk tegenaan loopt. Genoemde leden vragen of bij dit
bezoek ook gemeenten worden betrokken die tegen de bureaucratische aanbestedingen
aanlopen. Zij ontvangen hierop graag een reactie.
Beantwoording
Indien dit bezoek doorgaat, zullen gemeenten worden uitgenodigd om deel te nemen aan
dit bezoek van de Europese Commissie. Zij zullen daar de uitdagingen die zij in den
brede ervaren bij het inkopen van de zorg in het sociaal domein, kunnen delen.
Fiche: Aanbeveling voor een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers,
brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 15 maart 2019, Kamerstuk
22 112, nr. 2705
Oorspronkelijke vraag
De leden van de SP-fractie vragen hoe haalbaar de gestelde doelen voor een Europees
uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers zijn, terwijl het op nationaal
niveau al een grote uitdaging blijkt om toegang tot zorgdata te bewerkstelligen op
een manier waarbij de persoonlijke levenssfeer van patiënten voldoende gerespecteerd
wordt. Genoemde leden vinden het wenselijker om systemen eerst op nationaal niveau
in staat te stellen op een verantwoorde en veilige manier te communiceren, ook vanwege
de grote bureaucratische en administratieve uitdaging waarmee zorgverleners dagelijks
geconfronteerd worden, alvorens over te gaan op inspanningen op Europese schaal. Deze
leden ontvangen hierop graag een reactie.
Beantwoording
De leden van de SP-fractie vragen naar de toegevoegde waarde van een Europese aanpak
van gegevensuitwisseling in de zorg en stellen dat concentratie op de nationale agenda
voor moet gaan. Zoals in de brief van 12 oktober 2018 is aangegeven, ondersteunt de
regering dat het Nederlandse standpunt over betrouwbare, patiëntgerichte en veilige
(grensoverschrijdende) zorginformatiedeling actief wordt uitgedragen en dat hiervoor
steun in andere landen wordt verworven. Op die wijze kan samenwerking in Europa een
bijdrage leveren aan het behalen van de outcome doelen uit de beleidsagenda. Zo kan
ook de ontwikkeling van een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische medische
gegevens, mits dit goed aansluit op de Nederlandse prioriteiten, de realisatie van
deze agenda versnellen. Informatie-uitwisseling, zowel tussen zorgverleners onderling
als met patiënten, is gebaat bij eenheid van taal en van techniek. Als concrete voorstellen
hiervoor uit Europa komen en gedragen worden in andere landen, draagt dit bij aan
het kunnen laten stromen van zorginformatie en aan de vermindering van bijvoorbeeld
de registratielasten. Tevens kan dit gelijke speelveld Nederlandse leveranciers een
markt over de grens bieden.
Vragen en Opmerkingen van de VVD-fractie
Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein – brief regering – Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge – 17 maart 2019, Kamerstuk 34 477, nr. 56
Oorspronkelijke vraag
Genoemde leden delen de ambitie van de regering om onnodige drempels op Europees niveau
te slechten. Deze leden horen graag van de regering welke specifieke knelpunten gemeenten
respectievelijk aanbieders ervaren in het jeugddomein als gevolg van Europese aanbestedingsregels.
Graag zien zij dit toegelicht met enkele voorbeelden. Ook zijn deze leden benieuwd
welke oplossingen Nederlandse gemeenten al hebben toegepast om belemmeringen te verminderen.
Beantwoording
Gemeenten ervaren met name drie grote knelpunten bij het inkopen van zorg in het jeugddomein:
(i) de juridische kaders, (ii) de complexiteit van het inkopen van zorg en, (iii)
de administratieve lasten die zorgaanbieders ervaren bij het inschrijven op aanbestedingen.
De complexiteit die gemeenten ervaren bij de inkoop van zorg in het jeugddomein wordt
vooral gevoeld bij het opstellen van de procedure en het inrichten van het opdrachtgeverschap.
Dit hangt sterk samen met het regelgevend kader dat geldt voor overheidsopdrachten
die moeten worden aanbesteed. Hiervoor geldt dat gemeenten verplicht zijn de uit de
Europese regels voortvloeiende beginselen van gelijke behandeling, objectiviteit en
transparantie in acht te nemen. Dat betekent onder andere dat zij – voorafgaand aan
de uit te schrijven procedure – nauwkeurig alle voorwaarden en eisen ten aanzien van
de zorgaanbieder en de uit te voeren opdracht dienen uit te schrijven. Als gevolg
hiervan ervaren gemeenten onvoldoende flexibiliteit en hoge administratieve lasten
bij de inkoop van zorg in het sociale domein. Wil men de gewenste kwaliteit van zorg
zowel inhoudelijk als procedureel op optimale wijze realiseren, dan is een omvangrijke
procedure nodig die als complex wordt ervaren.
Voor zorgaanbieders is het inschrijven op een dergelijke procedure evenzo geen eenvoudige
handeling. Het correct en efficiënt inschrijven op aanbestedingen vergt van zorgaanbieders
de nodige kennis en ervaring. Het is gebleken dat die kennis en ervaring vaak onvoldoende
aanwezig is. Dit ondanks pogingen van gemeenten om zorgaanbieders te helpen om de
kwaliteit van hun inschrijvingen te verbeteren.
De complexiteit en veelvoudigheid van de problematiek maakt dat de gehele constellatie
van regelgeving als knellend wordt ervaren. Waar het gaat om aanbestedingen in het
sociaal domein is er geen sprake van een grensoverschrijdend effect (in mijn optiek
kan in die zin ook moeilijk over een Europese markt worden gesproken). Ook zouden
de verschillende vormen van zorg in dat domein zoals jeugdhulp niet primair als product
moeten worden benaderd, omdat het gaat om een behandelrelatie.
Zaken waar gemeenten als gevolg van deze situatie tegen aan lopen zijn bijvoorbeeld:
• Hoe vat een gemeente – om aan de aanbestedingsregels te voldoen – goede zorg in vooraf
bekend te maken objectieve, non-discriminatoire, en proportionele criteria en behoudt
de gemeente tegelijkertijd flexibiliteit?
• Hoe behoudt de gemeente continuïteit bij bestaande zorgrelaties met cliënten en binnen
het samenwerkingsverband van betrokken instanties wanneer – als gevolg van de aanbestedingsregels
– concurrentiestelling als uitgangspunt wordt genomen?
Oplossingen die gemeenten reeds toepassen om de door hen ervaren problematiek te verminderen
zijn bijvoorbeeld:
• Als één van de acties die voortvloeien uit het nationale spoor van het programma sociaal
domein, wordt een speciale opleiding voor gemeenten opgericht. In dit kader komen
ook gemeenten bij elkaar in een focusgroep waarin zij de knelpunten binnen de inkooppraktijk
in het sociaal domein proberen te verminderen.
• Het organiseren van een open dialoog tussen gemeenten en zorgaanbieders ter bevordering
van de transformatie. Met behulp van gedeelde ervaringen van betrokken partijen uit
het veld worden verschillende handreikingen (ten aanzien van onder andere kwaliteit
en dialoog bij inkoop en aanbesteding binnen het sociaal domein) door mijn ministerie
ontwikkeld ter verbetering van de inkoop van de zorg.
Oorspronkelijke vraag
In genoemde brief lezen de leden van de VVD-fractie verder dat de regering in kaart
zal brengen hoe andere lidstaten vormgeven aan hun zorgplichten op het terrein van
het sociaal domein en of zij daarbij vergelijkbare problemen ervaren. Kan de regering
op basis van haar eerste bevindingen toelichten welke vergelijkbare, maar ook andere
problemen, lidstaten ervaren? Tevens vragen deze leden welke knelpunten die in Nederland
ervaren worden in andere lidstaten niet voorkomen. Daarnaast zijn genoemde leden benieuwd
of andere lidstaten oplossingen hebben bedacht om binnen de huidige wetgeving administratieve
lasten te verlichten, waar Nederlandse gemeenten mogelijk van kunnen leren.
Beantwoording
Uit de gespreken die gevoerd zijn tijdens de eerste bezoeken van mijn ambtenaren aan
Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk blijkt dat de in Nederland ervaren knelpunten
door de gesprekspartners worden herkend. Vanwege de andere inrichting van de zorg
laat de praktijk in deze lidstaten ook verschillen zien ten opzichte van de Nederlandse
praktijk. Zo komt het in deze lidstaten voor dat gemeenten de zorg in het sociale
domein veelal inbesteden bij een gemeentelijke of aan de gemeente gelieerde zorginstelling.
Er hoeft dan geen aanbestedingsprocedure te worden gevolgd. In andere gevallen is
de gemeente eigenaar van het onroerend goed en wordt alleen de dienstverlening door
de zorgaanbieder uitbesteed. Dat vermindert het risico op kapitaalvernietiging van
onroerend goed wanneer een zittende zorgaanbieder bij een volgende aanbesteding naast
het net vist, zoals we in Nederland zien. Concrete oplossingen om de administratieve
lasten die voortvloeien uit de Europese aanbestedingsregels te verminderen zijn mij
nog niet bekend geworden.
Oorspronkelijke vraag
Tenslotte lezen de leden van de VVD-fractie dat de regering aangeeft dat de problematiek
die in Nederland wordt ervaren ook in andere lidstaten wordt herkend. Kan de regering
aangeven welke lidstaten deze problemen wel en niet herkennen en met welke gelijkgestemde
lidstaten samen wordt gewerkt om een Europese oplossing te vinden? Op welke wijze
probeert de regering in overleg met andere Europese regeringen deze problemen op te
lossen?
Beantwoording
Zoals beantwoord onder vraag 2 van de VVD-fractie, is mijn beeld dat mijn gesprekspartners
in Denemarken, Zweden en het Verenigd Koninkrijk de ervaren problematiek die ik aankaart
in Europa herkennen. Mijn ambtenaren zullen voor de zomer nog andere lidstaten bezoeken
om hier een breder beeld van te verkrijgen en bewustwording te creëren onder andere
lidstaten. Ik zal vervolgens met gelijkgestemde lidstaten en de Europese Commissie
optrekken om een gezamenlijke oplossing te creëren.
III. Volledige agenda
Geannoteerde agenda informele EU-gezondheidsraad van 15 april 2019 in Boekarest –
brief regering – Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins – 29 maart 2019, Kamerstuk
21 501-31, nr. 511
Verslag van de formele EU-Gezondheidsraad van 7 december 2018 te Brussel – brief regering
– Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins – 8 januari 2019, Kamerstuk 21 501-31, nr. 505
Fiche: mededeling EU-kader hormoonverstorende stoffen – brief regering – Minister
van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 14 december 2018, Kamerstuk 22 112, nr. 2739
Gevolgen van een no-deal Brexit, in het bijzonder voor geneesmiddelen, medische technologie
en medisch onderzoek – brief regering – Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins –
20 december 2018, Kamerstuk 23 987, nr. 297
Voortgang verhuizing Europees Geneesmiddelen Agentschap naar Nederland – brief regering
– Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins – 9 januari 2019, Kamerstuk 29 477, nr. 536
Verslag van de OJCS-Raad (onderdelen Jeugd en Sport) van 26 en 27 november 2018 –
brief regering – Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, P. Blokhuis
– 16 januari 2019, Kamerstuk 21 501-34, nr. 308
Fiche: Mededeling Tweede actieplan bestrijding illegale tabakshandel 2018–2022 – brief
regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 1 februari 2019, Kamerstuk
22 112, nr. 2765
Voortgang voorbereidingen op een no deal Brexit toegespitst op de sectoren geneesmiddelen
en medische hulpmiddelen – brief regering – Minister voor Medische Zorg, B.J. Bruins
– 19 maart 2019, Kamerstuk 23 987, nr. 331
Europees traject inkoop en aanbesteden in het sociaal domein – brief regering – Minister
van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, H.M. de Jonge – 17 maart 2019, Kamerstuk 34 477, nr. 56
Fiche: Aanbeveling voor een Europees uitwisselingsformaat voor elektronische patiëntendossiers,
brief regering – Minister van Buitenlandse Zaken, S.A. Blok – 15 maart 2019, Kamerstuk
22 112, nr. 2785
Europese gezamenlijke aankoop pandemisch griepvaccin – brief regering – Minister voor
Medische Zorg, B.J. Bruins – 29 maart 2019, Kamerstuk 32 793, nr. 369
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
W.J.H. Lodders, voorzitter van de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede ondertekenaar
H.W. Krijger, adjunct-griffier