Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Moorlag, Ploumen en Nijboer over het bericht ‘Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport’
Vragen van de leden Moorlag, Ploumen en Nijboer (allen PvdA) aan de Ministers van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, voor Medische Zorg en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het bericht «Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM rapport» (ingezonden 5 april 2019).
Antwoord van Minister Schouten (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit), mede namens
de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat de Minister voor Medische Zorg
(ontvangen 24 april 2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Westerveld hoopt op snelle publicatie van RIVM
rapport over gewasbeschermingsmiddelen»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Wanneer heeft het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) het rapport
voltooid en wanneer wordt het publiek gemaakt?
Antwoord 2
Het rapport «Research on exposure of residents to pesticides in the Netherlands OBO
flower bulbs» en het samenvattend rapport van het RIVM (2019-0054) zijn op 10 april
jl. aangeboden aan de Tweede Kamer.
Vraag 3, 4
Welk wettelijk instrumentarium is beschikbaar voor gemeenten die hun inwoners beter
willen beschermen tegen de blootstelling aan gewasbeschermingsmiddelen?
Is het op grond van goede ruimtelijke ordening en/of het voorzorgsprincipe mogelijk
beperkingen te stellen aan het gebruik van agrarische gronden, opdat het gebruik van
die agrarische grond zodanig is dat belendende gronden die bestemd zijn voor een woonfunctie
gevrijwaard blijven van blootstelling aan bestrijdingsmiddelen? Zo ja, welke zijn
dat? Zo nee, bent u bereid de regelgeving zodanig aan te passen dat gemeenten de mogelijkheid
en bevoegdheid verkrijgen om voorschriften op te stellen die dienen tot betere bescherming
van gronden met een woonfunctie tegen blootstelling aan bestrijdingsmiddelen?
Antwoord 3, 4
Ja, dit kan en vindt ook al plaats. Gemeenten maken in het bestemmingsplan in het
kader van een goede ruimtelijke ordening een afweging tussen alle bij het gebruik
van de gronden betrokken belangen en functies, bijvoorbeeld tussen de bestemming agrarische
bedrijvigheid en wonen. Daarbij kan de gemeente rekening houden met een afstand tussen
het telen van gewassen of fruit en nabijgelegen gevoelige objecten als woningen om
een aanvaardbaar woon- en leefklimaat te garanderen. Bij deze afweging kan ook het
voorzorgsbeginsel een rol spelen.
Wanneer het gaat om het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen bestaan in het kader
van het bestemmingsplan geen wettelijke bepalingen over de minimaal aan te houden
afstanden tussen gronden waarop gewassen worden geteeld en nabijgelegen woningen.
In de jurisprudentie over bestemmingsplannen wordt, bij nieuwe planologische beslissingen,
als vuistregel een afstand van 50 meter tussen gevoelige functies en agrarische bedrijvigheid
waarbij gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt, een zo genaamde «spuitvrije» zone,
aanvaardbaar geacht. Deze afstand en de mogelijkheid om een dergelijke zone in een
bestemmingsplan op te nemen kan per ruimtelijke ontwikkeling, locatie of teelt verschillen.
In een bepaalde situatie kan dus ook een andere afstand toereikend zijn om een aanvaardbaar
woon- en leefklimaat te garanderen. Uit het blootstellingsonderzoek blijkt echter
niet dat onaanvaardbare gezondheidsrisico’s optreden als woningen op minder dan 50
meter staan van het perceel waar gewasbeschermingsmiddelen worden gebruikt.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
C.J. Schouten, minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit -
Mede namens
B.J. Bruins, minister voor Medische Zorg -
Mede namens
S. van Veldhoven-van der Meer, staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.