Verslag van een algemeen overleg : Verslag van een algemeen overleg, gehouden op 17 april 2019, over Politie
29 628 Politie
Nr. 876
VERSLAG VAN EEN ALGEMEEN OVERLEG
Vastgesteld 22 mei 2019
De vaste commissie voor Justitie en Veiligheid heeft op 17 april 2019 overleg gevoerd
met de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid, over:
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 december 2018 inzake toezicht
op en waarborgen voor de politieorganisatie (Kamerstuk 29 628, nr. 835);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 december 2018 inzake nadere
appreciatie van 12 punten inzake de initiatiefnota van het lid Van Dam over «Ruimte
voor > vertrouwen in > blauw op straat» (Kamerstuk 34 928, nr. 7);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 10 december 2018 inzake boa's
en de gevolgen voor de lokale inbedding van de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 838);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 15 januari 2019 inzake interne
onderzoeken en strafrechtelijke onderzoeken bij politie (Kamerstuk 28 844, nr. 166);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 22 januari 2019 inzake implementatieplan
geestelijke verzorging politie (Kamerstuk 29 628, nr. 857);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 29 januari 2019 inzake de
positie van de medezeggenschap bij de politie (Kamerstuk 29 628, nr. 858);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 4 februari 2019 inzake aanpak
van cold cases (Kamerstuk 29 628, nr. 859);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 februari 2019 inzake reactie
op het verzoek van het lid Azarkan, gedaan tijdens de regeling van werkzaamheden van
12 december 2018, over het bericht «Nieuwe docu «Verdacht» brengt etnisch profileren
pijnlijk in beeld» (Kamerstuk 30 950, nr. 160);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 5 februari 2019 inzake advies
van het Bureau ICT-Toetsing over het Verwijzingsportaal Bankgegevens (Kamerstuk 26 643, nr. 592);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake rapport
«Wijkagenten en veranderingen in hun dagelijkse werk – verslag van een onderzoek»
(Kamerstuk 29 628, nr. 862);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake reactie
op verzoek commissie over taak politie bij het verlenen van (nood)hulp op straat en
bij (ggz-)instellingen als personen met verward gedrag betrokken zijn (Kamerstukken
29 628 en 25 424, nr. 860);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 13 februari 2019 inzake rapport
«Het lekken van vertrouwelijke politie-informatie» (Kamerstuk 28 844, nr. 169);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 11 maart 2019 inzake de operationeel
expert in de praktijk (Kamerstuk 29 628, nr. 865);
– de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid d.d. 12 maart 2019 inzake ontwerpbesluit
houdende wijziging van het Besluit financieel beheer politie in verband met de invoering
van een stelsel van levensfase-uren politie (Kamerstuk 29 628, nr. 866).
Van dit overleg brengt de commissie bijgaand geredigeerd woordelijk verslag uit.
De voorzitter van de commissie, Van Meenen
De waarnemend griffier van de commissie, Tielens-Tripels
Voorzitter: Van Meenen
Griffier: Burger
Aanwezig zijn tien leden der Kamer, te weten: Azarkan, Bisschop, Den Boer, Buitenweg,
Van Dam, Drost, Helder, Laan-Geselschap, Van Meenen en Van Raak,
en de heer Grapperhaus, Minister van Justitie en Veiligheid.
Aanvang 14.31 uur.
De voorzitter:
Goedemiddag. Ik open het algemeen overleg van de vaste commissie voor Justitie en
Veiligheid. Aan de orde is het onderwerp «politie». Voor degenen die wellicht onderwerpen
gaan missen waarvan ze verwacht hadden dat die vandaag besproken zouden worden, wijs
ik er maar op dat er zowel in mei als in juni nog een algemeen overleg over de politie
zal zijn. De komende maanden is er dus veel politie, veel blauw, in Den Haag.
Ik heet de Minister en zijn ambtenaren van harte welkom, net als de leden, de mensen
op de publieke tribune, onze ondersteuning en de mensen die dit debat elders volgen.
We hebben afgesproken spreektijden te hanteren van zes minuten. Ik zou willen beginnen
met twee interrupties. Als het een beetje binnen de perken blijft, kunnen we daar
iets soepeler mee omgaan, maar gezien het aantal sprekers lijkt mij dat voorlopig
genoeg om 18.30 uur te halen. Dat is namelijk de beoogde eindtijd van dit algemeen
overleg.
Als u het daarmee eens bent, geef ik als eerste het woord aan de heer Van Dam van
het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Wat een heerlijke plek! Ik wil graag drie punten aan de orde stellen:
in de eerste plaats de politie-ombudsman, in de tweede plaats de politieopleidingen
en in de derde plaats de bodycam.
Voorzitter. Ik dank de Minister voor de reactie die hij geschreven heeft op mijn eerdere
initiatiefnota. Daarin erkent hij dat mijn zorgen over de menselijke maat en de zorg
voor medewerkers binnen de organisatie een kwetsbaar punt zijn. Er zijn allerlei loketten.
Hij zegt dat hij die optie van de ombudsman verder gaat bestuderen en die mogelijkheid
gaat bespreken binnen de politieorganisatie. Welnu, wat mij betreft zijn we dat punt
van het verder bespreken en erover nadenken voorbij. Ik wijs u op een aantal dingen.
In de eerste plaats merk ik dat, ondanks alle goede intenties en ondanks al het beleid,
PTSS'ers zich nog steeds tot mij wenden. Het zijn mensen die vastlopen in de organisatie.
Voor een deel zal dat wellicht te maken hebben met de aard van hun ziekte, maar ik
merk dat mensen regelmatig vastlopen in de bureaucratie van het politiekorps. In de
tweede plaats wijs ik u op de vertrouwen- en reputatiemonitor van 2018. Deze monitor,
die volgens mij nog niet aan de Kamer is aangeboden, laat zien dat politiemensen trots
zijn op hun vak, maar kritisch op de organisatie. De reputatie van de politie onder
medewerkers daalde met 10%. Dat vind ik een fors getal. De monitor is niet heel makkelijk
te lezen, maar met name aspecten als cultuur, het luisteren naar medewerkers en het
zijn van een goede werkgever zijn elementen die hoog scoren als het gaat om die sterke
daling.
Tot slot wijs ik u op mijn eigen onderzoek, dat ik uitvoerde onder politiemensen die
onderwerp waren van een integriteitsonderzoek. Zo dadelijk zal de bode dat onderzoek
op mijn verzoek uitdelen. Hoewel ik normaliter aarzelend ben om al te zeer mijn oren
te laten hangen naar individuele cases, zijn er van die zaken waar je niet omheen
kunt. Een zo'n gesprek leidde tot contact met allerlei andere mensen, tot gesprekken
met advocaten die politiemensen bijstaan en tot een gezamenlijk gesprek met de vier
vakbonden. Dit leidde tot een beeld waarvan ik zeg: dit moet je niet willen. Mijn
voornaamste punt is dat binnen de politieorganisatie – en dan heb ik het niet over
de zwaar corrupte mensen, die wat mij betreft morgen mogen vertrekken, maar over heel
gewone dienders die een verwijt treft – een machinerie op gang komt die al heel snel
naar het strafrecht leidt. Mijn voornaamste stelling is dat er, net zoals in andere
organisaties, meer sprake zou moeten zijn van tuchtrecht binnen de politie. Tuchtrecht
richt zich namelijk niet alleen maar op het stellen van de norm, al moet dat ook gebeuren;
het heeft ook een lerend element in zich, niet alleen naar betrokkenen toe, maar ook
naar de organisatie toe. Dat staat allemaal beschreven in deze nota.
Ik doe drie voorstellen in de nota. Ik wil eigenlijk aan de Minister vragen of hij
bereid is om op twee van die voorstellen schriftelijk te reageren. Dan gaat het om
een onderzoek naar de kwaliteit van het integriteitsonderzoek en het inrichten van
een politietuchtrecht dat meer op eigen benen staat, los van het strafrecht. Mijn
verzoek is of hij daar in het vervolg schriftelijk op wil reageren. Het punt waarop
ik vandaag om zijn inhoudelijke reactie vraag, is het voorstel om een politie-ombudsman
in te stellen. Ik meen dat er naast alle goede initiatieven die binnen de politie
plaatsvinden een onafhankelijke plek moet komen waar dienders met hun verhaal terechtkunnen.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik heb een vraag over die ombudsman. Ik snap heel goed dat de heer Van Dam zegt: er
zijn heel veel mensen die naar mij toe zijn gekomen met problemen, en het is belangrijk
dat zij goed geholpen worden. Dat ben ik wel met de heer Van Dam eens. Maar het idee
van een ombudsman is al eerder onderzocht bij de politie. Toen was de conclusie dat
er eigenlijk al heel veel instanties zijn, zoals vertrouwenspersonen en klachtencommissies.
Er bestaat al van alles, maar het kan zo zijn dat het soms niet goed functioneert.
Mijn vraag aan de heer Van Dam is waarom hij nou denkt dat er nu ineens niet zozeer
een verbetering moet zijn in de instituties die we hebben, maar dat er een ombudsman
moet zijn. Waarom denkt hij dat dat nu wel de oplossing is, terwijl aanvankelijk eigenlijk
door de politie is gezegd dat dat niet de oplossing is voor alle problemen waar ze
voor staan?
De heer Van Dam (CDA):
Er zijn allerlei dingen; er zijn vertrouwenspersonen en er is een Landelijk Meldpunt
Misstanden. Maar mijn punt is dat de oplossingen die er zijn allemaal in de hiërarchie
staan. Ik heb schriftelijke vragen gesteld over het Landelijk Meldpunt Misstanden.
Ik heb de antwoorden daarop ook gedeeld met de mensen met wie ik gesproken had. Zij
vroegen aan mij: maar is er dan nóg een meldpunt binnen de organisatie? Zij waren
oprecht verbaasd. Wat de Minister mij schreef, vast in alle oprechtheid, herkennen
zij totaal niet op basis van wat zij hebben meegemaakt met dat meldpunt. Ik denk dat
een belangrijk verschil is dat die dingen uiteindelijk binnen de hiërarchie tot stand
komen. Ik zou willen dat er juist een onafhankelijk instituut naast de hiërarchie
komt waar mensen terechtkunnen, dat dingen signaleert, daar in onafhankelijkheid zijn
oordeel over kan geven en op een geaggregeerde schaal, dus los van het individuele
geval, de korpsleiding kan adviseren over de manier waarop dingen verbeterd kunnen
worden.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik wil daar echt best naar kijken, maar ik ben er ook een beetje beducht voor dat
we als Tweede Kamer allerlei instituties gaan inbouwen binnen de nationale politie,
terwijl ik vanuit de politie eigenlijk nog geen signalen heb gekregen dat zij dit
horen en dat dit hun wens is. Ik vind het belangrijk dat de organisatie juist wordt
ingericht op een wijze die de medewerkers graag willen. Vanuit die medewerkers heb
ik dit niet zo gehoord. Ik heb alleen gehoord dat eerdere voorstellen daartoe niet
wenselijk waren. Ik maak me er dus toch een beetje zorgen over dat wij nu de organisatie
gaan inrichten vanuit de Tweede Kamer zonder dat ik een indicatie heb dat we daarmee
recht doen aan wat medewerkers vragen.
De heer Van Dam (CDA):
Ik meen dat de vorige centrale ondernemingsraad zelf nog een keer met het plan is
gekomen om dit te introduceren. Er zijn wel meer dingen die door de leiding van de
organisatie worden afgewezen, maar door medewerkers wel gedragen worden. Ik weet dat
vakbonden ervoor zijn. Ik wijs u bijvoorbeeld op de krijgsmacht. Daar heb je een inspecteur-generaal
der krijgsmacht. Dat is ook een figuur die enigszins losstaat van de directe leiding
van de krijgsmacht, bij wie mensen wel met hun verhaal terechtkunnen en die ook het
gezag heeft om iets te doen met die verhalen. Let wel, ik wil helemaal niet zeggen
dat we dat door de kopieermachine moeten halen, want dat heeft ook weer zijn historie
en zijn verhaal. Maar ik denk dat de politieorganisatie zichzelf hiermee een dienst
bewijst en dat er ook binnen de politieorganisatie een groot draagvlak voor is om
een instantie te hebben die losstaat van de hiërarchie. Dan zal het er ook nog in
hoge mate van afhangen wie dat invult, of daar iemand zit die dat ook invulling geeft.
Maar ik denk dat er veel bureaucratische dingen zijn waar doorheen gebroken moet worden.
Juist in het kader van de menselijke maat zie ik die ombudsman daar een belangrijke
rol in spelen.
De voorzitter:
Er is nog een interruptie op dit punt, van mevrouw Den Boer.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ja, ook met betrekking tot het voorstel van de heer Van Dam over een ombudsman. Ik
begrijp natuurlijk heel goed dat meneer Van Dam het wil opnemen voor politiemedewerkers
die vermalen dreigen te worden in het systeem en die door de bomen het bos niet meer
zien. Maar de vraag is wel of het CDA het probleem hier nou echt mee gaat oplossen.
De aanleiding is natuurlijk toch integriteit; dat staat centraal als waarde in de
politieorganisatie. Dat is ook belangrijk voor het vertrouwen in de politie. Laten
we daar dus beginnen. Mijn eerste vraag aan meneer Van Dam is eigenlijk: als we dit
nu een ombudsman gaan noemen of als we een ombudsman gaan oprichten, hoe past dat
dan in het systeem – dat is een beetje vergelijkbaar met mijn vorige vragen – en hoe
kan dat dan afgezet worden tegen de Nationale ombudsman? Ontstaat er dan geen verwarring
ten aanzien van dat zeer belangrijke instituut dat we hebben in Nederland?
De heer Van Dam (CDA):
Ja, what's in a name? Ik heb op internet gekeken hoeveel ombudsmannen we hebben in
Nederland. We hebben de ombudsman verzekeringen en de ombudsman schade. Iedere gemeente
heeft een ombudsman. Er zijn dus gewoon ongelofelijk veel ombudsmannen en -vrouwen.
Laten we dat vooropstellen. Maar de Nationale ombudsman is een instituut waar nergens
aan getwijfeld wordt als je dat afzet tegen al die gemeentelijke ombudsmannen. En
what's in a name, uiteindelijk? Het gaat mij om de functie. Als je het over integriteitsonderzoek
hebt, is er binnen de politie een centrale BAC, een bezwaaradviescommissie. In heel
veel gevallen legt de korpsleiding, vast om haar moverende redenen, het advies van
die BAC naast zich neer. Ik heb toch wel gesproken met heel veel politiemensen die,
als ze in bezwaar gaan tegen een door de korpschef opgelegde straf, bij de rechter
uiteindelijk alsnog gelijk krijgen. Ik denk gewoon dat er een soort hardheid is in
die organisatie waardoor je, als je eenmaal een weg in bent geslagen, daar niet meer
uit komt. Ik denk dat het wel degelijk zin heeft om een onafhankelijke instantie binnen
het korps te organiseren. Nogmaals, het zal er erg van afhangen wie daaraan invulling
geeft, om een contragewicht te bieden tegen dat verhaal. U begon uw vraag met: kan
het CDA daar een oplossing voor bieden? Ik verzeker u dat ieder CDA-voorstel een oplossing
biedt.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dat klinkt natuurlijk heel zelfverzekerd, maar er is hier natuurlijk ook nog het feit
dat de korpsleiding al gesignaleerd heeft dat het best een verwarrend systeem is.
Het is goed dat er maatregelen zijn, dat er bijvoorbeeld VIK's zijn, afdelingen Veiligheid,
Integriteit en Klachten. Heeft u dan geen vertrouwen in de korpsleiding? Heeft u er
geen vertrouwen in om te proberen het huidige systeem zodanig te organiseren dat de
medewerkers zich wel goed gehoord voelen en dat ze zich niet het bos in gestuurd voelen?
De voorzitter:
De heer Van Dam, ten slotte.
De heer Van Dam (CDA):
Het gaat mij niet zozeer om vertrouwen in de korpsleiding. Ik zie het meer als een
geval van onmacht dan als een geval van onwil. Ik moet u zeggen dat ik weet dat bepaalde
bonden daar anders tegen aankijken. Die willen dan ook dat die ombudsman buiten de
politieorganisatie komt te staan. Ik pleit ervoor dat deze ombudsman binnen de politieorganisatie
komt te staan. Dat is waar ik voor op wil komen. Ik kom te veel politiemensen tegen
die zeggen: ik hou van het werk, maar ik ben niet meer trots op mijn organisatie,
want er gebeuren allerlei dingen die haaks staan op de menselijke maat die ik in mijn
werk wil leggen. Ik sta ervoor om dat terug te brengen. Ik denk werkelijk dat de politieorganisatie
er enorm mee gediend zou zijn als er binnen het korps een onafhankelijk instituut
komt dat daaraan kan bijdragen. Dat meen ik vanuit mijn tenen.
De voorzitter:
Gaat u verder. U heeft nog ongeveer tweeënhalve minuut.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Dan ga ik door naar het volgende punt, over de opleidingen. In januari
2018 reikte de Minister van Justitie en Veiligheid de jaarlijkse innovatieprijzen
van het Ministerie van Justitie en Veiligheid uit. Op de derde plek kwam toen met
stip een politieman uit Nijmegen binnen, die een plan had ontwikkeld om het opleidingsplan
van de politievrijwilliger opnieuw vorm te geven. Dat zou leiden tot een besparing
van 21,5 miljoen euro op jaarbasis. Dat klinkt goed. Ik ben eens nagegaan wat er met
de plannen van deze meneer is gedaan. Wel, helemaal niets. Helemaal niets. Inmiddels
heeft de betrokkene die plannen ook doorgedacht voor de reguliere opleiding. Kijkend
naar de problemen die er zijn rond de politieopleiding – onlangs hebben we dat allemaal
in het Algemeen Dagblad kunnen lezen – is mijn vraag aan de Minister dan ook: wat
is hij voornemens om alsnog te doen met die innovatieve plannen? Dan gaat het me niet
zozeer specifiek om die ene politieman uit het oosten van het land. Het gaat mij erom
dat er meer opgeleid wordt tussen praktijk en school. Daar pleit ik al langer voor
in de sfeer van blended learning en dat soort zaken, want wij vinden het allemaal
ongelofelijk belangrijk dat die vervangingsvraag voor elkaar komt.
Ik heb een paar vragen aan de Minister. Klopt het dat politiemensen op dit moment
niet meer een diploma krijgen, maar dat ze certificaten krijgen? Bepaalde vakken zouden
niet meer te leren zijn, omdat er geen docenten voor zijn en dat soort dingen. Daarom
krijgen ze certificaten voor de vakken die ze wel halen, maar ze krijgen onvoldoende
om een diploma te krijgen. Dat betekent dat ze later nog een keer terug in de banken
moeten. Hoe zit dat? Ik heb er alle begrip voor dat de Politieacademie op dit moment
alle hens aan dek heeft om gewoon op te leiden. Tegelijkertijd ben ik ervan overtuigd
dat innovatie in het onderwijs nodig is om het uiteindelijk echt bij te kunnen blijven
benen. Graag een reactie van de Minister daarop.
Voorzitter. Mijn laatste punt gaat over de bodycam. In de stukken zit een brief van
9 november 2018, waarin de Minister aangeeft dat er voor de jaarwisseling een beslissing
zou worden genomen over de continuering van de inzet van bodycams. Let wel: het gaat
om de jaarwisseling die wij reeds achter de rug hebben. Wij worden als Kamerleden
veelvuldig aangesproken op het geweld dat tegen de politie wordt gepleegd. Men zegt:
doe er eens wat aan! En terecht. Welnu, ik zou de Minister willen oproepen om met
een plan te komen voor die bodycams. Het is een preventief middel. Het is inmiddels
bewezen dat als dat ding aangaat, mensen toch wat minder animo hebben om een diender
of een boa in elkaar te slaan. Ik vind het van wezenlijk belang dat wij voor de volgende
jaarwisseling kijken of wij dat kunnen invoeren.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Ik geef het woord aan mevrouw Den Boer van D66.
Mevrouw Den Boer (D66):
Voorzitter. Voor een succesvolle aanpak van veiligheidsproblemen in de buurt is betrokkenheid
van de wijkagent maar ook van burgers de sleutel. Tijdens mijn werkbezoek aan het
politiebureau Hoefkade in de Schilderswijk zag ik hier bemoedigende voorbeelden van.
Gepassioneerde wijkagenten zetten hier allerlei initiatieven op. Ze kennen de wijk
en de wijk kent hen. Ze zijn betrokken en benaderbaar en stralen tegelijkertijd gezag
uit. Met hun wortels in de wijk kunnen zij problemen al vroeg signaleren. Dit soort
politiewerk is essentieel voor het vertrouwen in de politie.
Toch blijkt uit het rapport-Terpstra dat samenwerking met andere partijen en met burgers
op het niveau van de wijk juist onder druk staat. Door veranderingen in de politieorganisatie
staan wijkagenten steeds meer in contact met hun bureau en steeds minder met de bewoners
in hun wijk. De Minister geeft zelf aan te streven naar een politie die continu in
verbinding is met de omgeving. Maar blijkbaar is een tegenovergestelde ontwikkeling
gaande. D66 vindt dit zorgelijk. Wat is de reflectie van de Minister hierop? Welke
oplossingen ziet hij?
Tegelijkertijd proberen betrokken agenten de verbinding met de omgeving juist te versterken,
onder andere door het gebruik van social media. Het vergroot de zichtbaarheid en het
kan het contact met de burger gemakkelijker en sneller maken. Neem de digitale wijkagent
van de zeehavenpolitie in Rotterdam. Door social media is de agent meer benaderbaar.
Voor de doorgaans gesloten gemeenschap van de binnenvaart brengt de digitale wijkagent
web en wereld in verbinding met elkaar.
Wel blijkt schending van de privacyregels hier op de loer te liggen. Ondanks dat de
politie richtlijnen heeft opgesteld voor het gebruik van social media door agenten,
gaat het toch nog fout. Politieblogs en -vlogs moeten niet verworden tot een soort
digitale schandpaal. Bijzondere persoonsgegevens, zoals de stem van niet-verdachte
personen, mogen niet op straat komen te liggen. D66 heeft het eerder bij de Minister
aangekaart: juist de politie moet zich aan deze regels houden. Hoe komt het dat die
richtlijn niet wordt nageleefd? Spreekt de Minister de politie hier eigenlijk wel
op aan en, zo niet, is hij bereid dit alsnog te doen?
Voorzitter, dat brengt mij op het volgende punt: integriteit en lekken bij de politie.
Waar het delen van informatie binnen de organisatie van de politie zo essentieel is,
wordt informatie te vaak nog gedeeld met verkeerde partijen. Uit onderzoek van de
Politieacademie blijkt dat het lekken van vertrouwelijke politie-informatie weliswaar
op kleine schaal voorkomt, maar in een aantal gevallen ernstig is; we hebben het gezien.
Dit soort lekkage is schadelijk voor de betrouwbaarheid van de onderzoeken naar zware
criminaliteit. In de media komen we met enige regelmaat verhalen tegen over integriteitsschendingen
bij de politie. Dat roept bij mij de vraag op of we het hele probleem wel in beeld
hebben. Heeft de Minister, heeft de top van de politie wel een goed overzicht van
de kwetsbare functies en personen die werkzaam zijn bij de politie? Is er geen algehele
doorlichting nodig? De al genoemde afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten komt
in beginsel pas in actie bij meldingen. Maar hoe hoog is de meldingsbereidheid eigenlijk?
In antwoord op mijn vragen geeft de Minister aan dat de politie een actief integriteitsbeleid
voert. Wanneer is het nou eigenlijk klaar met de lekkages en integriteitsschendingen?
D66 wil niet alleen dat er een actief integriteitsbeleid wordt gevoerd, maar ook zien
dat het echt iets oplevert. Graag een reactie daarop van de Minister.
Voorzitter. In het begin kaartte ik al aan hoe belangrijk informatie is in het politiewerk,
zowel op nationaal als op internationaal niveau. Goede informatie is het goud van
de politie. Tegelijkertijd is op internationaal niveau nog een wereld te winnen. Daarom
wil D66 dat misdaad met meer Europese politiesamenwerking wordt bestreden. Criminaliteit
is steeds vaker internationaal georganiseerd. Een drugslab dat ontdekt wordt door
het werk van de wijkagent is vaak onderdeel van een veel grotere, internationale organisatie.
En wij moeten ons veel nadrukkelijker internationaal organiseren. Daarom doet D66
tien voorstellen om Europese politiesamenwerking te versterken. D66 wil onder andere
dat gezamenlijk met andere Europese Unielidstaten een dreigingsbeeld wordt opgesteld.
Er is natuurlijk al een nationaal dreigingsbeeld, maar om internationale netwerken
op te sporen hebben we grensoverschrijdende dreigingsbeelden nodig die het mogelijk
maken om door te pakken, criminelen op te pakken en de illegale geldstromen af te
pakken. Ook wil D66 dat er een EU-brede gedragscode komt. Want niet alleen in Nederland
maar ook in andere lidstaten verdient integriteit de nodige aandacht. De code moet
bindend zijn voor alle politiediensten in de Europese Unie en vooral gericht zijn
op het tegengaan van discriminatie en corruptie. Ook moet operationele politiesamenwerking
over de grenzen van de lidstaten worden uitgebouwd. Europol moet eindelijk een Europese
FBI worden die op daadkrachtige wijze internationale misdaad kan aanpakken mét dwangbevoegdheden
zoals ondervragingen, huiszoekingen en arrestaties. De verzamelde informatie van de
agent in de wijk dient ook om de criminaliteit in de wereld aan te pakken.
Voorzitter, graag overhandig ik via u of de bode mijn voorstellen aan de Minister.
Dank u wel.
De voorzitter:
Voordat we daaraan toekomen is er een interruptie van de heer Van Raak.
De heer Van Raak (SP):
Ik las het in de krant en ik dacht dat het wel een ballonnetje zou zijn voor de verkiezingen,
maar nu herhaalt D66 dat ze een Europese FBI willen oprichten. Ik zou willen dat het
een grapje was, maar het wordt serieus voorgesteld, dus laten we ook maar proberen
er een serieuze discussie over te voeren. Wij zijn een democratische rechtsstaat;
misschien kan de Minister daar ook iets over zeggen. Een van de kernpunten van een
democratische rechtsstaat is een geweldsmonopolie. De politie controleert, aangestuurd/gecontroleerd
door regering en parlement. Overal in Europa hebben we landen met verschillende rechtssystemen.
Ooit was D66 een staatsrechtelijke partij, maar hoe ziet mevrouw Den Boer nou een
Europese politie, een Europese FBI? Hoe verhoudt zich dat tot onze democratische rechtsstaat,
tot het feit dat er allemaal verschillende rechtssystemen zijn in Europa en een geweldsmonopolie?
Opeens komt een Europese politie huiszoeking doen. Hoe moet dat dan als de Nederlandse
politie dat bijvoorbeeld helemaal geen goed idee vindt?
Mevrouw Den Boer (D66):
Laat ik beginnen met te zeggen dat we het allemaal eens zijn dat internationale criminaliteit
een groot probleem is dat ook toeneemt, in volume en in ernst. Neem de hoeveelheden
cocaïne die onze havens bereiken; die zijn echt enorm. Dat gebeurt ook in Antwerpen
en in Spanje. Het is heel belangrijk dat we daarin samenwerken. Criminelen houden
zich natuurlijk niet aan landsgrenzen. Ze bewegen daaroverheen. Het is een probleem
dat we niet alleen kunnen aanpakken. De lidstaten hebben elkaar nodig om die criminaliteit,
die heel fluïde en bewegelijk is en ook steeds ernstiger is, samen aan te pakken.
Dat is het doel van D66. Ik kan me eigenlijk niet voorstellen dat u daar als SP tegen
bent.
De heer Van Raak (SP):
Als één partij altijd heeft gepleit voor meer samenwerking tussen landen, ook op het
gebied van veiligheid, van terreurbestrijding, dan zijn wij het wel. Maar het idee
van zo'n FBI is volgens mij geleend uit de Verenigde Staten, als ik het goed heb.
De Verenigde Staten zijn een land met een rechtssysteem. Ik zie de Verenigde Staten
nog geen FBI beginnen met Canada, Cuba en Mexico. Dat zie ik op een of andere manier
nog niet gebeuren. Ik weet ook niet of de politie van Orbán of zo onderdeel moet worden
van die Europese politie. Wie gaat die Europese politie aansturen? De Europese regering
die er niet is? Moet het Europees Parlement dat doen? En dan de simpele vraag naar
soevereiniteit. Een heel belangrijk punt van een democratische soevereine rechtsstaat
is het geweldsmonopolie. Hoe moet dat straks als die Europese politie van D66 hier
actief wordt, samen met bijvoorbeeld – ik noem maar wat – onze eigen politie? Moeten
die op elkaar gaan schieten als ze het niet met elkaar eens zijn? Wat de samenwerking
betreft het volgende. Neem Jos B. Dat was een samenwerking met de Spaanse politie.
Die was binnen twee dagen in Nederland. Er is laatst gepatrouilleerd op de Nederlandse
snelwegen tegen Albanese bendes door politie uit Nederland en Duitsland samen. Dus
samenwerking tussen politie lijkt me fantastisch, maar hoe zit het nou met de soevereiniteit,
met de rechtsstaat, met het geweldsmonopolie als hier in Nederland ineens uit Europa
Brusselse politie komt binnenvallen?
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik ben natuurlijk ontzettend blij dat ook meneer Van Raak heel erg voor samenwerking
tussen de nationale politiediensten in Europa is. We hebben al een Europese politie-eenheid
in Den Haag: Europol. Daarvan zijn alle lidstaten mede-eigenaar. Zij participeren
allemaal, op hun eigen manier maar onder gezamenlijke regels, in Europol. Dat is heel
belangrijk. Er zijn gezamenlijke regels over de wettelijkheid, de rechtszekerheid
en de rechtsstatelijkheid die waarborgen vormen voor bijvoorbeeld de privacy en de
legitimiteit van de informatie-uitwisseling. Ik zie dat als goede afspraken. Afspraken
die hier in het Nederlands parlement en ook samen met het Europees Parlement worden
getoetst.
De heer Van Raak (SP):
Ik weet niet of ik mijn tweede interruptie kan gebruiken?
De voorzitter:
Dat kan, maar er zijn nog vier anderen die ook willen interrumperen. Wellicht wordt
uw vraag al gesteld, dus wees er nog even zuinig op. Ik ga eerst naar mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Die doet het een stuk korter. Ik zeg wel dat ik het helemaal met collega Van Raak
eens ben. Net als mijn fractie is ook de SP tegen dat Europees Openbaar Ministerie
geweest en dit is eigenlijk een voortzetting daarvan. Welke Minister is nou politiek
verantwoordelijk als het misgaat?
De voorzitter:
Kijk, dat zijn de kortere vragen.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dat zijn inderdaad de kortere vragen. Ik zie nu een Europees Openbaar Ministerie in
wording. Wij hebben ook een lange wordingsgeschiedenis gezien. Waarom? Omdat iedereen
natuurlijk wil meepraten over de voorwaarden waaronder zo'n Europees Openbaar Ministerie
daadwerkelijk kan functioneren. Dat is alleen maar heel erg goed. Als het gaat om
de verantwoordelijkheid van dat Europees Openbaar Ministerie: als het Nederlandse
Openbaar Ministerie daarin participeert, is uiteindelijk de Nederlandse Minister van
Justitie en Veiligheid daarvoor politiek verantwoordelijk.
Mevrouw Helder (PVV):
Was dat maar waar! In het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie staan
gewoon misdrijven opgesomd waarvan het Europees Parlement heeft gezegd: die zijn belangrijk,
die moeten opgespoord worden en daar gaat het Europees Openbaar Ministerie over. Daar
gaan wij dus al helemaal niet meer over. Daarom is het ook zo kwalijk dat dat Europees
Openbaar Ministerie er überhaupt is gekomen. Dat is gewoon omdat verschillende partijen
door de pomp gingen en Minister Opstelten zei «ik wil wel meepraten, dan weet ik wat
er gebeurt». Vervolgens gingen ze met dat circus mee. Dat is gewoon afgifte van onze
soevereiniteit en politieke verantwoordelijkheid. Ik hoor gewoon dat D66 dat wil voortzetten
en dat vind ik een hele kwalijke zaak.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik hoor geen vraag. Ik wil er wel iets op zeggen...
De voorzitter:
Ik ook niet, maar dat laat onverlet dat u er wel op kunt reageren.
Mevrouw Den Boer (D66):
... namelijk dat het Europees Parlement van ons allemaal is. Wij gaan op 23 mei allemaal
naar de stembus en dan gaan wij voor partijen kiezen die goede ideeën hebben. Ja,
D66 heeft heel vooruitstrevende ideeën over politiesamenwerking in de toekomst en
wil daarmee dat Europa een goede bescherming aan alle burgers biedt. Daar gaat het
om. Wij zijn deelnemer, wij zijn geen partij die toeziet. Als Nederlands parlement
hebben wij daarin ook ons zegje.
De voorzitter:
Op hetzelfde punt meneer Bisschop.
De heer Bisschop (SGP):
Het gebeurt niet zo vaak dat D66 op zo'n onverbloemde manier pleit voor een Verenigde
Staten van Europa, althans om stappen in die richting te zetten. Maar dit zijn natuurlijk
wel heel wezenlijke vragen: waar ligt de politieke verantwoordelijkheid? Mevrouw Den
Boer kan proberen het te gooien op «jullie willen dus niet zo'n goede samenwerking».
Nee, integendeel, juist wel. Zoals collega Van Raak onderstreept heeft: samenwerken,
ja, ja, ja, ja! Daar zijn prachtige voorbeelden van. Ik zou van mevrouw Den Boer willen
weten op welk punt de samenwerking op dit moment tekortschiet bij de inderdaad groeiende
criminaliteit enzovoorts, waardoor de nationale politie van haar een brevet van onvermogen
krijgt. Want dat is wat feitelijk gebeurt.
Mevrouw Den Boer (D66):
Voor alle duidelijkheid: de nationale politie krijgt van mij absoluut geen brevet
van onvermogen. De nationale politie krijgt van mij een aanmoediging om duidelijker
en onder heldere voorwaarden te participeren in Europese en internationale politiesamenwerking.
Meneer Bisschop weet net als ik dat daartoe al heel veel stappen zijn gezet. Wij zijn
niet voor niets heel trots dat Europol hier in Den Haag gevestigd is, bijvoorbeeld.
Wij zijn als Nederland niet voor niets een van de voorlopers geweest van bijvoorbeeld
het Schengenverdrag. U weet ook dat in dat verdrag al heel veel zaken zijn vastgelegd
die zelfs grensoverschrijdend optreden van politieambtenaren mogelijk maken. Dan denk
ik maar aan de grensoverschrijdende achtervolging, observatie, gecontroleerde aflevering.
Wat D66 wil, is een uitbouw van de operationele bevoegdheid, uiteraard onder de voorwaarde
van rechtsstatelijkheid. Wij gaan daarover goede afspraken maken. Het is niet morgen
gerealiseerd. Wij gaan niet over één nacht ijs, wij gaan met z'n allen bespreken hoe
daar te komen.
De heer Bisschop (SGP):
Het is goed om te horen dat dit voorstel niet bedoeld is als een brevet van onvermogen
voor de nationale politie. Mij is onduidelijk hoe het dan wel precies geïnterpreteerd
moet worden. Ja, een soort aanmoedigingsprijs. Dat vind ik een vreemde manier. Dan
hoop ik dat ik verschoond blijf van dit soort aanmoedigingen, zal ik maar zeggen.
De samenwerking wordt geloofd, geprezen, krijgt schouderklopjes. Heel mooi, maar ik
krijg geen antwoord op mijn vraag. Op welk punt schiet de huidige samenwerking dan
tekort? Die is geïntensiveerd gelet op de toenemende noodzaak tot samenwerking. Op
welk punt of welke punten schiet de samenwerking tekort waardoor er een soort Europese
FBI zou moeten komen? Ik heb het woord niet verzonnen. Het zou wel de laatste naam
zijn die ik eraan gegeven had. Maar goed, het is wel helder. Daar wil ik graag een
antwoord op.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik kan de heer Bisschop in ieder geval meegeven dat de term Europese FBI zo'n 30 jaar
geleden al werd gebruikt door de toenmalige bondskanselier van Duitsland, Kohl. Hij
was eigenlijk de eerste die dit noemde. Alleen: op dat moment was de tijd er wellicht
nog niet rijp voor. Maar dat kaasje heeft al heel lang liggen rijpen. We hebben nu
een mooie Europese politiedienst, Europol, die overigens ook mede door ons parlement
gecontroleerd door de Joint Parliamentary Scrutiny Group on Europol. Die parlementaire
controle is dus intussen geregeld. Maar op twee punten wil ik graag helderheid geven.
Meneer Bisschop vraagt wat de tekortkomingen zijn. Ik zeg: het kan beter. De politie
beschikt over ongelooflijk veel data en gegevens. Ze zit daarop, maar ze kan die gegevens
niet altijd operationaliseren. Er ontbreekt als het ware een schakel tussen die informatie
en het operationeel optreden. Dat als eerste. Het tweede: we hebben in Europa EMPACT,
een gezamenlijke dreigingsanalyse. Maar het probleem is dat dat nog veel te vrijblijvend
is voor de nationale politiediensten. Als er gezamenlijke prioriteiten worden aangewezen,
zoals mensenhandel, cybercrime, fraude, corruptie en witwassen, ook een zeer groot
probleem, laten we er dan voor zorgen dat we daarin gezamenlijk optrekken.
De voorzitter:
De heer Azarkan is vervolgens op ditzelfde punt aan een interruptie toe. Gaat uw gang.
De heer Azarkan (DENK):
Ik las het vanmorgen ook in de krant en ik dacht: er zijn bijna verkiezingen, Europese
FBI, een beetje aandacht trekken door D66. Dat mag voor mij allemaal, maar ik dacht
terug aan een collega die wel eens zei: de oplossing hebben we wel, maar wat was ook
alweer het probleem? Wat is hier het probleem? Want het enige wat ik mevrouw Den Boer
hoor zeggen is in een stelling: er vindt steeds meer internationale criminaliteit
plaats. Maar dat is gewoon flauwekul. Internationale criminaliteit bestaat niet. Je
hebt grensoverschrijdende criminaliteit, maar dat vindt altijd plaats in een land.
Er is namelijk helemaal geen plek op aarde die internationaal is, er zijn allerlei
landen waar criminaliteit plaatsvindt en waar je dus op basis van samenwerking – daar
ben ik een voorstander van – problemen oplost. Ik geef mevrouw Den Boer nog een kans
om aan te geven wat nou exact het probleem is waarvoor we een onafhankelijke club,
aangestuurd door Europese instanties, waarop wij geen goed zicht hebben, moeten oprichten.
Kunt u nog een keer aangeven wat nou exact het probleem in de kern is?
Mevrouw Den Boer (D66):
Meneer Azarkan heeft ongetwijfeld ook de krant gelezen en gaat ongetwijfeld ook op
werkbezoek, zowel in Nederland als wellicht in het buitenland. Hij ziet dat de georganiseerde
criminaliteit ons over de schoenen loopt. Hij ziet ook dat dat ondermijnende effecten
heeft, bijvoorbeeld op onze gemeenschappen. Hij ziet dat zwart geld geïnvesteerd kan
worden in die gemeenschappen en dat dat een ondermijnend effect heeft, dat de integriteit
daarmee onder druk komt te staan. Wij moeten dus een gezamenlijk krachtig antwoord
hebben, zodat we niet langer op eilandjes blijven opereren, maar echt in gezamenlijkheid.
Daar gaat het D66 om.
De heer Azarkan (DENK):
Dat zijn we, denk ik, eigenlijk volledig met elkaar eens. Dankzij de uitwisseling
en dankzij de technologie zien we dat we steeds meer plaats- en tijdonafhankelijk
kunnen werken. Als we goede afspraken met elkaar maken, kunnen we informatie delen.
Daarvoor hoeven we toch niet – dat is mijn vraag – een autonoom groepje mensen die
we Europese FBI noemen op te richten, met allerlei bevoegdheden die zich niet goed
verhouden tot onze democratische rechtsstaat? Nogmaals, ik begrijp en ik deel wat
mevrouw Den Boer zegt – internationaal, steeds ingewikkelder, complex – maar de vraag
is welk deel van dat probleem we niet kunnen oplossen door goed samen te werken in
een gezamenlijk kader.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik vind het fijn om te horen van de heer Azarkan dat hij met mij deelt dat de internationale
criminaliteit wel degelijk grootschalig aanwezig is en dat het moeilijk is om dat
in de klauwen te krijgen met z'n allen, zodat daar een forse uitdaging ligt, waarvoor
we gezamenlijkheid bepleiten. Maar ik wil hem ook uitnodigen om hierover verder met
D66 na te denken. Dit plan om een Europese FBI op te richten maakt onderdeel uit van
een lijst van tien verschillende voorstellen, waarbij bijvoorbeeld ook de rechtsstatelijkheid
aan de orde komt, waarover de heer Van Raak het al had. Daarin wordt bijvoorbeeld
ook de Minister gevraagd om eens werk te gaan maken van het Benelux Politieverdrag.
Want ook daar wordt operationeel optreden over de grens nog verder uitgebreid. Al
die bouwstenen samen moeten één groot geheel vormen. Het belangrijkste voorstel dat
D66 doet over Europol is om dat verder uit te bouwen naar een operationele Europese
politiedienst.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is nu mevrouw Laan aan de beurt voor haar interruptie op dit punt.
Ik heb meneer Van Raak nog steeds staan voor een tweede en meneer Azarkan inmiddels
ook. Mevrouw Laan, aan u het woord.
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Ik denk dat het D66 inderdaad gelukt is om de verkiezingscampagne onderdeel van dit
AO te maken. Dat is D66 ook van harte gegund. Wat nu door een aantal interrupties
van de collega's duidelijk is geworden, is dat iedereen ziet dat er grensoverschrijdende
criminaliteit is, wat inderdaad in een individueel land plaatsvindt en waarbij iedereen
dan qua oplossingen kijkt naar samenwerking. Volgens mij doet D66 dat ook, want we
hebben allebei al eens naar het Benelux Politieverdrag gevraagd. Volgens mij is iedereen
groot voorstander van meer samenwerken om die boeven inderdaad te pakken. Maar het
voorstel van D66 is om een heel groot politiebureau in Straatsburg en in Brussel neer
te zetten, wat waarschijnlijk ook om de zoveel weken moet verhuizen, om dan die boeven
te gaan vangen. Nou, ik hoor hier nog niemand zeggen dat daar de oplossing ligt. Ik
hoor van mevrouw Den Boer ook niet, in antwoord op de verschillende interrupties,
wat nou de meerwaarde is van het daar neerzetten van een overkoepelende politieorganisatie,
die dan ingrijpt op de nationale soevereiniteit ten opzichte van datgene waarvoor
zij regelmatig pleit – daarom vind ik het inconsequent – namelijk verbetering van
samenwerking tussen landen om boeven te vangen. Wat is nu precies het verschil tussen
die samenwerking tussen landen om zo boeven te vangen en uw supranationale gedachtes
met dat grote politiebureau in Brussel en in Straatsburg? Graag een concreet antwoord.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik merk dat mevrouw Laan een aantal woorden gebruikt die niet in mijn stuk staan.
Misschien heeft ze te weinig tijd gehad om het te lezen. Ik heb niet gezegd dat er
een politiebureau moet komen in Straatsburg of Brussel. Dat wakkert alleen maar een
soort angst aan alsof de Europese Unie hiermee zou sturen. Nee, het gaat erom dat
wij met z'n allen een politiedienst oprichten uit het bestaande Europol. We hebben
over Europol ongelooflijk goede afspraken gemaakt. Daar zijn we twintig jaar mee bezig.
We hebben nu sinds twee jaar een verordening waarin weer nieuwe afspraken zijn gemaakt.
Nu is het tijd om een nieuwe stap richting operationele bevoegdheden te maken. U vraagt
welk probleem daarmee wordt opgelost. Ik zeg: er ontbreekt een schakel tussen informatievergaring
en -uitwisseling en operationeel doorpakken, met name als het gaat om prioriteitsstelling
en capaciteitsstelling binnen de politie.
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Mevrouw Den Boer zegt dus dat Europol niet goed functioneert, dat we dat moeten upgraden
en dat er vervolgens een Poolse politieagent bij ons voor de deur staat om aan te
kloppen, omdat onze Nederlandse politieagenten op dat moment niet goed functioneren.
Het is kort door de bocht, dat realiseer ik me goed, maar ik vat het even samen voor
de luisteraars. Met heel veel woorden zegt u eigenlijk hetzelfde als wat ik zeg. Want
wat Europol dus niet goed doet, doet het wel goed in uw voorstel. Dan heet het FBI
en dan werkt het wel. Of kunt u mij alstublieft geruststellen dat dat niet de bedoeling
is?
Mevrouw Den Boer (D66):
Zoals ik al eerder heb gezegd, is dit absoluut geen brevet van onvermogen richting
de nationale politie of andere nationale politiediensten. Het is een visie voor de
toekomst, waarin meer gebruik zal worden gemaakt van operationele bevoegdheden om
politie daadwerkelijk daadkrachtiger, sneller, efficiënter maar ook rechtmatiger te
laten optreden tegen criminelen en terroristen, die zelf over de grens kunnen terwijl
de politie daarin wordt tegengehouden.
De voorzitter:
Dan op hetzelfde punt de heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Inmiddels zijn de vragen wel gesteld, voorzitter.
De voorzitter:
Toch wel. De heer Azarkan ziet ook af van een tweede ronde. Meneer Van Raak nog wel?
De heer Van Raak (SP):
Ja.
De voorzitter:
Gaat uw gang. Het is wel uw tweede interruptie hè, dat realiseert u zich?
De heer Van Raak (SP):
Maar dit onderwerp is fundamenteel genoeg. Want als het aan D66 ligt, krijgen we straks
een Europese politie die hier in Nederland mensen gaat ondervragen, huiszoekingen
gaat doen en arrestaties gaat verrichten. Dat is dus een Europese politie die niet
wordt aangestuurd door de Nederlandse politie of door de Minister en niet wordt gecontroleerd
door ons eigen parlement. Dan vraag ik me af wat het dan wel is. Op dit moment pleiten
alle partijen hier in deze Kamer voor meer samenwerking tussen landen. Landen kunnen
samenwerken, soevereine staten kunnen samenwerken. Welke samenwerking is er op dit
moment dus niet? Mijn tweede vraag: we hebben Europol, dat is de uitvoeringsorganisatie
van de Europese samenwerking van landen. Wat is nou het feitelijke verschil tussen
Europol en de FBI van D66?
Mevrouw Den Boer (D66):
D66 doet inderdaad het voorstel om te kijken naar het functioneren van de FBI in de
Verenigde Staten. Wij snappen natuurlijk ook wel dat daar een heel ander systeem onder
ligt. In de Verenigde Staten heb je wel 17.000 verschillende politieagentschappen;
dat zijn er heel veel. In Europa heb je meer dan een miljoen politieagenten, ook dat
zijn er heel veel. Hoe moeten die zich tot elkaar verstaan? Dat is nog niet zo eenvoudig.
Tegelijkertijd staan wij voor enorme uitdagingen, met name als ik kijk naar de cokehandel,
cybercrime en mensenhandel. Daar moeten we echt een daadkrachtige vuist tegen vormen
met z'n allen.
De heer Van Raak (SP):
Dat is in de verste verte geen antwoord op mijn vraag. De Verenigde Staten is een
land, is één democratisch rechtssysteem. Dus dat daar een FBI is, dat klopt. Wij hebben
ook een nationale politie. Maar de Verenigde Staten gaan dus geen politie beginnen
met Canada, Cuba en Mexico. Dat gaan ze echt niet doen, omdat dat krankzinnig is.
Hetzelfde geldt voor de Europese FBI. We hebben een Europol, waarin landen samenwerken.
We kunnen meer samenwerken, als landen besluiten dat er meer informatie kan worden
uitgewisseld, kan dat gebeuren. Als landen besluiten dat met bepaalde landen minder
informatie moet worden uitgewisseld, kan dat ook, democratisch gecontroleerd. We hebben
nu een Europol. Wat is nou het verschil tussen Europol in Den Haag en straks de D66-FBI
in Brussel? Wat is dan het verschil, behalve dat het in een andere stad staat?
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik stel allerminst voor dat er een Brusselse FBI zou worden opgericht. Brussel is
overigens van ons allemaal, het gaat om de Europese Unie, waar we allemaal deelgenoot
van zijn en waar we onder andere door de Europese verkiezingen kunnen laten merken
wat onze visie voor de toekomst is. De visie van D66 voor de toekomst is inderdaad
een meer daadkrachtige Europese politiedienst op te zetten en voort te bouwen op dat
instrumentarium wat we al hebben. Dat moet gebeuren op een rechtmatige manier. Ik
stel vast dat de grote problemen waar we tegenaan lopen connecting the dots is: de
hoeveelheid informatie waarover de politiediensten beschikken komt nog onvoldoende
samen, er wordt onvoldoende op doorgepakt, de criminelen worden nog niet opgepakt
en het geld van hen wordt nog niet afgepakt. Daarop willen we echt een doorstart maken.
Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Nou, u bent er nog niet, want de heer Van Dam heeft ook nog een interruptie op dit
punt.
De heer Van Dam (CDA):
Ja, voorzitter, ik wil ook meedoen. Ik ga niet zozeer in op al de terechte punten
die hier gemaakt zijn, maar ik heb wel een vraag aan mevrouw Den Boer. Uit alle stukken
die we krijgen, blijkt dat er bij de Nederlandse politie nog heel wat open eindjes,
problemen en zorgen zijn. Eigenlijk kiest D66 nu, door in Europa allemaal dingen te
gaan bedenken, voor de vlucht naar voren. Misschien gaat u de rest van uw inbreng
nog voor dit punt gebruiken, maar wat zijn volgens D66 op dit moment, gewoon hier
in ons eigen land, de problemen waar al die 60.000 dienders dag in, dag uit mee te
maken hebben en wat zijn de oplossingen die D66 daarvoor te bieden heeft?
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik was al aan het einde van mijn inbreng, dus ik kan meneer Van Dam geruststellen
dat er niet nog iets achteraan komt. Ik nodig hem uit om de rest van de nota te lezen.
Daarin staan negen andere voorstellen naast het voorstel van een Europese FBI. Ik
zie Europa als een project van ons allemaal, niet als «politie hier en Europa iets
anders». Nee, de Nederlandse nationale politie maakt onderdeel uit van het grote geheel.
Er zijn al heel veel afspraken over gemaakt. Ik had het eerder over de Schengenovereenkomst,
maar denk ook aan de meer dan 100 rechtsinstrumenten die onder de Europese Unievlag
in gezamenlijkheid, met parlementaire controle, al op gang zijn gekomen. Ik denk bijvoorbeeld
aan het Europese Unie-arrestatiebevel, waardoor er een overlevering van verdachten
plaatsvindt tussen lidstaten van de Europese lidstaten, of aan het bewijsverkrijgingsbevel
zoals dat tot stand is gekomen, dat is bedoeld om de efficiëntie en de effectiviteit
van de politiesamenwerking verder te verbeteren. Daar praten we in mee, daar doen
we in mee, daar stellen we capaciteit voor beschikbaar. Dat doet niet alleen de nationale
politie, dat doet ook de FIOD, dat doet de Belastingdienst, dat doet de Koninklijke
Marechaussee, dat doen alle veiligheidsorganisaties in Nederland, omdat wij onderdeel
zijn van Europa.
De heer Van Dam (CDA):
Mevrouw Den Boer zegt dat ik me geen zorgen hoef te maken, maar ik maak me juist eens
temeer zorgen omdat alle dingen die zij nu noemt – ik héb het plan gelezen – allemaal
ook buiten Europa liggen. Er wordt kennelijk een nieuw instrument geïntroduceerd om
het allemaal makkelijker te maken terwijl we ons met z'n allen zorgen maken over de
uitvoering van het Europees aanhoudingsbevel omdat er rechtsstaten in Europa zijn
waar men met een lekke band rondrijd, om het zo te zeggen. Ik constateer dat ik niet
van D66 de oplossingen hoor voor wat er nu hier aan de hand is en dat het allemaal
ver weg wordt gezocht. Dat vind ik heel jammer.
De voorzitter:
Tot slot.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik zie wel degelijk problemen waar de Nederlandse dienders zoals meneer Van Dam ze
noemt, tegen aanlopen. Die hebben echt betrekking op het feit dat er tienduizenden
kilo's coke in de Nederlandse havens aankomen. Op het feit dat die ook in de Antwerpse
haven aankomen. Dat criminelen gewoon voortvluchtig blijven. Dat die niet in de kladden
gepakt kunnen worden. Dat die vervolgens naar Spanje gaan en hun primaire gelden meenemen.
Dat heeft een ondermijnende invloed op onze rechtsstaat. En daar maak ik mij zorgen
over.
Voorzitter. Dank u wel.
De voorzitter:
Meneer Azarkan, een punt van orde begrijp ik?
De heer Azarkan (DENK):
Ja, voorzitter. Ik hoor het de heer Van Dam zeggen: ik heb het plan goed gelezen.
Ik heb het plan nog niet gelezen en mijn collega ook niet. Dus ik vind het ongemakkelijk
om erover te discussiëren. Ik ken het niet zo goed dat ik er vragen over kan stellen.
De voorzitter:
Ik weet het niet. Het is blijkbaar naar u toegestuurd, maar dat weet ik verder niet.
Maar u zult het ongetwijfeld krijgen. Dank u wel.
Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg van GroenLinks.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dank u wel, meneer de voorzitter. Ik ga op het nationale niveau spreken over de nationale
politie. Bij de vorming van de nationale politie ging het om schaalvergroting. Dat
heeft een enorme impact gehad op het werk van politiemensen. De organisatie was altijd
vrij informeel, je kon met elkaar dingen regelen, maar door de formalisering en de
grotere afstand is het maken van eigen olifantenpaadjes om te doen wat nodig is, veel
moeilijker geworden. Veel regels sluiten niet meer aan op wat mensen logisch vinden
of gewend zijn. Hetzelfde geldt voor een aantal functies zoals die van operationeel
expert. Ook daarover bestaat nog steeds veel verwarring. Veel politiemensen hebben
het gevoel dat ze maar weinig invloed kunnen uitoefenen op hun werkomstandigheden.
Dat heeft gevolgen voor hun werkplezier en voor de ervaren werkdruk. Het kan er zelfs
toe leiden dat mensen minder verantwoordelijkheid pakken. Dat is natuurlijk precies
het omgekeerde van wat we allemaal willen. Politiemensen moeten daarom veel meer grip
krijgen op hun werk en op de organisatie.
De korpsleiding ziet dit probleem en wil ook meer lokale ruimte organiseren. Maar
het lijkt toch een beetje op pleisters plakken binnen een top-down gecentraliseerde
organisatie. Moet er niet ook gedecentraliseerd worden? Moeten er niet ook kleinere
basisteams zijn? Ik weet dat de politie bezig is met een strategieproject, om de politie
voor te bereiden op overmorgen. Is decentralisatie, kleinere basisteams, daarbij ook
een onderwerp?
Voorzitter. Hoe krijgt de toekomstvisie vorm? Ik lees in de brief van de Minister
veel over zeggenschap van de bonden en van de cor, en dat vind ik ongelofelijk belangrijk.
Maar ook dan zijn de gesprekken en de contacten vooral op centraal niveau, met getrapte
inspraak via professionele vertegenwoordigers. De Minister zegt dat hij en de korpschef
de ontwikkeling van de organisatie en het personeelsbeleid meer dan nu gebeurt tot
stand wil brengen door middel van co-creatie en een continue dialoog met medewerkers
of de vertegenwoordigers daarvan. Dat zijn gewoon de beste woorden uit al deze stukken.
Maar ik wil wel wat meer idee krijgen over wat hij zich hierbij voorstelt, want dat
is belangrijk. Hoe worden de mensen van de uitvoering betrokken bij het project over
de politie van overmorgen?
Dan toezicht. De Minister noemt een aantal zaken waarop hij toezicht zal houden. Dat
zijn continuïteit, doelmatigheid en rechtmatigheid van de organisatie. Maar zijn goed
werkgeverschap, betrokkenheid, medezeggenschap van medewerkers niet ook doelen waarop
toezicht moet worden gehouden? Hoe geeft de Minister daar invulling aan vanuit die
toezichthoudende rol?
Voorzitter. Nog twee punten. Allereerst etnisch profileren. De Minister schrijft dat
er in 2018 43 klachten zijn ingediend en dat slechts 1 daarvan gegrond is verklaard.
Maar deze statistieken zeggen natuurlijk helemaal niks over de werkelijkheid. Ik denk
aan Avinash Bhikhie. Hij is politiek verslaggever voor nu.nl. Hij is een van de weinige
journalisten met een migratieachtergrond. Toen hij met collega's bij het Ministerie
van Algemene Zaken stond te wachten op premier Rutte, was hij de enige die door de
politie gevraagd werd om zich te identificeren. Dat is natuurlijk superpijnlijk. Hij
heef geen klacht ingediend. En zo zal het bij heel veel mensen zijn, die wel wat beters
te doen hebben dan alleen maar te klagen, of, erger, die vanaf jonge leeftijd gewend
zijn om anders behandeld te worden. Maar wij mogen daar niet in berusten. Als ik een
agent zie, voel ik mij veilig. Als een Marokkaans-Nederlandse student de politie ziet,
vraagt hij zich vaak af of hij zijn identiteitspapieren op zak heeft. Dat is een probleem,
vind ik. Mijn vraag aan de Minister is of hij dat ook een probleem vindt. Zo ja, hoe
wil hij dit dan meetbaar laten afnemen?
Dan de cold cases. Binnenkort verschijnt het boek over het onderzoek naar de moord
op Nicole van den Hurk. De politie heeft hieraan meegewerkt en allerlei informatie
verstrekt. Met een aantal collega's hebben we hier vragen over gesteld. We komen er
op een later tijdstip op terug en hebben het vanmorgen ook al even aan de orde gehad.
Het is natuurlijk afschuwelijk als mensen zich niet meer veilig wanen wanneer de politie
slecht nieuws brengt, als informatie daarover naar buiten komt en als ook van andere
slachtoffers van verkrachting de anonimiteit niet gerespecteerd is. En waarom?
Vanmorgen zei de Minister: de politie deed dit mede om duidelijk te maken dat deze
cold cases veel capaciteit vergen en dat dus maar weinig zaken kunnen worden opgepakt.
Maar dat daar onvoldoende capaciteit voor is, is een groot punt. Ik vraag mij af of
dat ook niet te maken heeft met de wijze waarop de opsporing van cold cases georganiseerd
is. Er zijn nu drie mensen per regio voor aangesteld en dat is voldoende om de boel
administratief een beetje op orde te houden, maar niet om de zaken echt op te lossen.
Vanuit het Project Gerede Twijfel zijn er verschillende dossiers met leads aangedragen,
maar daar wordt verder niks aan gedaan. Waarom zijn er geen grotere teams met verschillende
specialismen, die vol een paar weken op een zaak ingaan en als dat niets wordt die
zaak weer terzijde leggen? Maar niet, zoals nu, alles een beetje half alleen administratief
afhandelen, want daarmee missen we kansen en krijg je ook krankzinnige manieren om
het te rechtvaardigen, zoals de familie Van den Hurk inmiddels weet.
De laatste woorden wil ik wijden aan de discriminatiezaken. Ik heb begrepen dat het
aantal discriminatiezaken in 2018 is afgenomen. Tegelijkertijd zijn de CODIS-feiten,
de commune feiten met discriminatieaspect, toegenomen. Bij die discriminatiezaken
zien we ook op welke wijze ze zijn afgedaan. Dan valt op dat heel veel meer is afgedaan
via onvoorwaardelijk sepot. We hebben geen inzicht in hoe dat is gedaan met die CODIS-feiten.
Ik vraag de Minister om ook daar wat meer inzicht in te geven.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Helder van de PVV.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik begin met de buitengewoon opsporingsambtenaren, de boa's.
De discussie over het al dan niet bewapenen van de boa's wordt steeds luider, en dat
begrijp ik ook. De Minister schrijft in zijn brief: de politie is en blijft in de
wijk. Was dat maar waar! Agenten en politiebureaus zijn voor een deel wegbezuinigd
en de georganiseerde criminaliteit en de drugscriminaliteit nemen toe. Die laatste
criminaliteitsvorm zorgt voor veel overlast en ergernis. Als daar niet tegen wordt
opgetreden vanwege gebrek aan mensen en middelen, gebeuren er drie dingen. Er worden
boa's ingezet, de politie raakt haar draagvlak kwijt en mensen zien dat criminaliteit
loont. Ik ben geen voorstander van een nieuw soort gemeentepolitie, en ook niet van
het bewapenen van boa's. De kernvraag van de werkgever – in dit geval de lokale driehoek
– is: wat willen wij boa's laten doen? Daar is ook de domeinindeling op gebaseerd.
De boa's zijn er, en ik waardeer hen zeer. Maar er moet wel wat gebeuren, ook voor
hun eigen veiligheid. Wat gaat de Minister doen? Gaat hij in overleg met de diverse
burgemeesters, zoals in Rotterdam, waar de samenwerking met de politie goede resultaten
oplevert?
Dan de taak van de politie bij het verlenen van noodhulp of hulp op straat en bij
de ggz-instellingen. Ik ben het met de Minister eens dat vroegsignalering en preventie
van verwacht gedrag in eerste instantie behoren tot de werkzaamheden van gemeenten
en zorgpartners. Alleen als de veiligheid van hulpverleners of anderen in het geding
is, is hierbij inzet van de politie aan de orde. Maar net zoals bij de boa's is ook
hier de werkelijkheid anders. Het aantal incidenten is gestegen naar 90.000 per jaar.
Daarnaast zijn die incidenten ook steeds heftiger. De politie mag niet het afvoerputje
zijn. Wanneer gaat de Minister voor zijn mensen staan en komt hij met concrete maatregelen?
Ik noem er drie: het speciaal vervoer voor verwarde personen, de ggz-verpleegkundige
koppelen aan een wijkagent en een speciaal meldnummer, zodat de politie hier ook niet
de eerste aangesproken organisatie is.
En helaas, voorzitter, in uiterste nood mag de politie, als ze worden opgeroepen om
bijstand te verlenen in een ggz-instelling, het stroomstootwapen niet gebruiken. Dat
is een bruggetje naar de vraag of we de garantie van de Minister krijgen dat voor
deze zomer nog het rapport komt inzake de eventuele gezondheidsrisico's en of er ook
snel tot invoering van het stroomstootwapen kan worden besloten. Is er dan ook al
geld voor gereserveerd, want ik zie de bui anders bij de begroting al hangen? En dan
is het te laat om hier met een amendement nog wat aan te gaan doen. Dus graag een
reactie van de Minister.
Voorzitter. Met de ontwikkelagenda GGP, gebiedsgebonden politiewerk, groeit de politieorganisatie
naar een politie die continu in verbinding is met de omgeving, zowel digitaal als
door middel van de aanwezigheid van de politie in de wijk, aldus de Minister. Uit
het rapport «Wijkagenten en veranderingen in hun dagelijkse werk» blijkt echter iets
heel anders. De letterlijke tekst in een notitie van de Politieacademie luidt: «De
Nederlandse politie is bijzonder door de riante ruimte die zij biedt aan lokaal opklimmende
criminelen.» Twee jaar geleden lazen we dit al in een rapport. Als een drugscrimineel
het basisteam had mogen inrichten, dan had hij het precies zo gedaan. Wijkagenten
bevestigen dit ook. Zonder de aanwezigheid van voldoende agenten en politiebureaus
is het probleem niet op te lossen. De pakkans moet omhoog, de aangiftebereidheid bij
burgers moet omhoog en, even populair gezegd, ook geen staatswiet! Is de Minister
dat met mij eens en, zo ja, wat gaat hij doen?
Voorzitter. Dan de cold cases. Een aanpassing van het Besluit algemene rechtspositie
politie zal het mogelijk maken om specialisten van buiten sneller in te zetten. Zijn
er wel specialisten die dit naast hun dagelijkse werk kunnen doen? Vorig jaar lazen
we in de media nog over de inzet van oudere en gepensioneerde rechercheurs in dit
kader. Hoe staat het daarmee? De Minister schrijft ook over een experiment van de
politie waarbij kunstmatige intelligentie wordt ingezet om beter in kaart te brengen
in welke zaken nieuw forensisch onderzoek kansrijk is. Ik heb begrepen dat inmiddels
is gebleken dat dit niet is gelukt. Klopt dit en, zo ja, wat gaat de Minister nu doen?
Tot slot, wanneer kunnen we de beantwoording van de schriftelijke vragen tegemoet
zien met betrekking tot het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar? Het
wetsvoorstel is in december 2016 ingediend. Wat mij betreft, mag het nu echt wel een
keer plenair behandeld worden. Iedere dag die verloren gaat, is er wat mij betreft
één te veel.
Voorzitter. Ik hoop dat ik nog tien seconden heb voor twee losse vragen. Ik zie dat
dat het geval is. Ten eerste, tijdens het debat over de evaluatie van de Politiewet
eind december vorig jaar heeft de Minister mij een brief toegezegd. Hij zou die brief
tegelijk met het indienen van de concept-wijziging van de Politiewet sturen. De brief
gaat over de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister. Ik heb toen gezegd: als dit ongewijzigd
blijft, krijgt de korpschef heel weinig ruimte. Mijn laatste vraag luidt: is er eigenlijk
wel geld voor de zogeheten identificatie- en registratiestraten? Die kosten dagelijks
80 tot 100 agenten. Daar zie ik niks over in het regeerakkoord staan, en ook niet
in de begroting. Zijn daar financiële middelen voor?
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan de heer Azarkan van DENK.
De heer Azarkan (DENK):
Voorzitter, dank. Ik heb een redelijk goede band opgebouwd met de Minister. Bij tijd
en wijle mag ik hem ook graag – ik zie aan hem dat het een beetje wederzijds is –
maar om dat zo te houden is het wel belangrijk dat hij de waarheid vertelt. Afgelopen
11 december bij het vragenuurtje ging het een beetje mis. De Minister zei letterlijk
over etnisch profileren: «De politie monitort etnisch profileren om te kijken of ze
de goede dingen doen om etnisch profileren richting nul te krijgen.» Dat is gewoon
niet waar. Er is tot op heden geen enkel meetinstrument ontwikkeld dat de omvang van
etnisch profileren in kaart brengt. Ik wil graag een klip-en-klare reactie van deze
Minister over hoe dat precies zit. U hoort mij niet zeggen dat hij gelogen heeft,
maar ik wil heel graag weten waaruit blijkt dat datgene wat hij gezegd heeft, ook
te onderbouwen is.
Voorzitter. Dat meetinstrument voor etnisch profileren is precies de kern waar veel
organisaties naar vragen. Want het is toch bizar dat je beleid maakt terwijl je de
omvang van het probleem niet meet? Je kunt dus ook niet vaststellen of het probleem
afneemt of toeneemt. Zo ingewikkeld is het toch niet om de reden van aanhouding te
registreren? We leven in een digitaal tijdperk. Dat kan de politie ook met een smartphone
in de MEOS-applicatie doen. Graag een reactie van de Minister.
Voorzitter. Ik wil de Minister erop wijzen dat het politiebeleid tegen etnisch profileren
in Amsterdam verder wordt aangescherpt, want uit onderzoek en expertmeetings komen
allerlei goede ideeën naar boven. Graag zou ik de Minister willen vragen om daar goed
naar te kijken. Ik zou ook graag vragen of hij daar in een brief op kan reageren en
op de vele suggesties van Bureau Beke. Kan dit beleid ook landelijk worden geïmplementeerd?
Voorzitter. We spreken vandaag ook over het lekken bij de politie. Wat blijkt? Het
blijken altijd de hogere lagen te zijn: hoofdagenten en kapiteins. Je zou zeggen dat
we dat met elkaar goed moeten aanpakken, maar ik heb het gevoel dat het tegenovergestelde
gebeurt. Het zou per ongeluk worden gedaan. De hoofdagent of de kapitein zouden zich
er niet van bewust zijn. Ze zijn ook wel heel kwetsbaar. Vervolgens wordt er gezegd
dat maar een heel klein gedeelte bij criminelen terechtkomt. Wat gaat de Minister
hieraan doen, behalve voorlichting geven, zoals in de brief staat? Dat zou zo'n beetje
in het voorjaar beginnen. Is dat voorlichtingsprogramma inmiddels begonnen?
Er staat ook iets vreemds in. Ik citeer korpschef Erik Akerboom: «Het blijkt dat medewerkers
met een migratieachtergrond eerder ten onrechte van het lekken van informatie worden
verdacht, wat zorgelijk en onwenselijk is.» Nu breekt mijn klomp, want ook hier zien
wij etnisch profileren. We zien iemand met een migratie-afkomst en dan gaan we ervan
uit dat hij per saldo vaker of sneller lekt. Hoe gaat de Minister dit deel van de
cultuur verder aanpakken? Want laten we niet vergeten dat voormalig korpschef Gerard
Bouman op 1 april 2015 al sprak over het «gif van uitsluiting» in de politieorganisatie:
«Hoe kunnen wij buiten instaan voor veiligheid en verbinding als wij binnen collega's
van ons vervreemden?»
De voorzitter:
Ogenblik. Er is een interruptie van mevrouw Helder. Gaat uw gang.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik had gezegd dat ik in tweede termijn nog de titel van het
rapport zou noemen dat ter sprake kwam in een interruptie met de heer Azarkan. Helaas
is hij er nu niet, maar voor de Handelingen wil ik wel opmerken dat het gaat om het
rapport van het WODC met de titel Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van
Rechtshandhavingsorganisaties. Op pagina 63 staat: «Zoals opgemerkt in paragraaf 3.2.1,
is de oververtegenwoordiging van functionarissen met een migratieachtergrond bovendien
al in eerdere studies vastgesteld, zij het dat het nog niet eerder cijfermatig zo
pregnant in beeld is gebracht als in dit onderzoek». Dat wil ik opgemerkt hebben.
Ten aanzien van de politiebureaus citeer ik ook uit een rapport, namelijk dat van
de Algemene Rekenkamer met de titel Huisvesting Nationale Politie, waar letterlijk
in staat: «De nationale politie, die per 1 januari 2013 is gevormd, moet vanaf 2025
76,5 miljoen per jaar besparen op haar huisvesting». Dat is een bezuinigingsdoelstelling.
Laten we de Minister toch in het midden tegemoetkomen, want je moet natuurlijk ook
naar de moderne tijd kijken. Is er straks dan wel voldoende geld voor die GGP-bus?
Dat heb ik in eerste termijn ook gevraagd.
Voorzitter. Ten aanzien van het stroomstoomwapen heeft de Minister gezegd dat de bekostiging
nog een vraagstuk is. Maar dat ding redt levens. Denk aan de situatie in Amersfoort.
De korpschef heeft ook geadviseerd dit aan de middelen toe te voegen. Ik vraag met
name naar de financiën, omdat het budget van Justitie en Veiligheid natuurlijk niet
oneindig is. De politie moet dat delen met bijvoorbeeld de rechtspraak en die heeft
al aangegeven veel tekort te komen. Ik wil er dus voor blijven waken dat het toch
echt die 5,5 miljard voor de politie blijft.
Ik heb drie onbeantwoorde vragen. Ten aanzien van de coldcaseteams had ik gevraagd
naar het gebruik van kunstmatige intelligentie om te beoordelen of forensisch onderzoek
kansrijk is. Daarover hebben mij namelijk berichten bereikt dat dat niet gelukt zou
zijn. Klopt dat? Ik mag hopen van niet. De tweede vraag is wanneer de antwoorden over
het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar naar de Kamer komen. Ik wil
dat echt graag voor het zomerreces eindelijk plenair kunnen behandelen. De laatste
onbeantwoorde vraag is of er voldoende geld is – volgens mij niet, want het staat
niet in het regeerakkoord en ook niet in de laatste begroting – voor de zogeheten
identificatie- en registratiestraten.
Dank u wel.
De heer Azarkan (DENK):
Ik baseer mij op de twee brieven die wij gekregen hebben: één van de Minister en één
van de korpschef, die als bijlage in de stukken zat. Daar staat klip-en-klaar in dat
er geen oververtegenwoordiging is van mensen met een migrantenafkomst. Ik kan mevrouw
Helder straks de desbetreffende passage aanwijzen. En in het tweede deel staat, nogmaals,
dat wel blijkt dat mensen met een migrantenachtergrond vaker verdacht worden, terwijl
dat helemaal niet zo is. Ik wil dat straks graag met mevrouw Helder delen. Met alle
plezier.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik heb die brief ook gelezen. Daarom vind ik het jammer dat ik even de titel van het
rapport niet weet, maar dat zal ik in tweede termijn zeker aan de heer Azarkan laten
zien. Er is onderzoek geweest bij de politie, de Koninklijke Marechaussee en – even
uit mijn hoofd – ook bij Defensie en daar is een rapport van opgesteld. Daar zou verhoudingsgewijs
wel degelijk sprake zijn van een oververtegenwoordiging van medewerkers met een allochtone
achtergrond. Problemen moeten wel benoemd worden wil je tot een oplossing kunnen komen.
Dat wilde ik even corrigeren, ondanks dat ik de brief heb gelezen die de heer Azarkan
gebruikt.
De heer Azarkan (DENK):
Mevrouw Helder komt met een ander rapport dat volgens mij niet bij de stukken zat.
Ik citeer gewoon uit de stukken van de Minister. Daar staat het in. Dat zijn niet
mijn woorden; dat zijn de woorden van de korpschef. U kan tegen de korpschef zeggen
dat er een ander rapport is en dan kan er misschien een ander onderzoek komen, maar
uit deze stukken blijkt dat er geen oververtegenwoordiging is en dat mensen met een
migratieafkomst sneller verdacht worden. Dat ondermijnt het respect en het gezag naar
elkaar toe. Dat is mijn punt.
De voorzitter:
Gaat u verder.
De heer Azarkan (DENK):
Het gedrag van onze agenten kan een grote invloed hebben op onze samenleving. Dat
zagen wij vorige week bij Juventus-Ajax. Gisteren ging de wedstrijd goed, maar het
gedrag van de politie gaf in ieder geval aanleiding om eens onderzoek naar te doen.
Maar we zagen het ook gisteren bij een optreden in Kanaalstraat, Lombok in Utrecht.
Voorzitter. Als agenten over de schreef zijn gegaan volgens de interne strafrechtelijke
onderzoeken bij de politie, dan valt daar ook nog wat op aan te merken. Wij hebben
een prachtige schematische weergave gekregen van hoe zo'n proces loopt. Dat ziet er
prima uit. Vervolgens krijgen we ook nog zeven kantjes waarop het proces verder wordt
uitgelegd. Dat is allemaal hartstikke goed. Het is goed dat we dat weten, maar als
Kamerlid houd ik geen toezicht op schema's. Ik wil graag weten wat de cijfers zijn.
Hoeveel klachten zijn er ingediend? Hoeveel procent is in behandeling genomen? Hoeveel
procent van de burgers is in het gelijk gesteld?
Voorzitter. Er bereiken mij een aantal signalen van burgers. Het eerste signaal dat
ik met u wil delen is dat burgers die aangifte willen doen tegen de politie, door
de politie worden geweigerd, terwijl de politie wettelijk verplicht is om die aangifte
op te nemen. Het tweede is dat mensen die aangifte tegen de politie willen doen, gestimuleerd
en soms zelfs gemanipuleerd worden om daar een klacht van te maken. Het derde is dat
het online indienen van klachten ook niet altijd goed gaat. Ik krijg signalen dat
dat op een gegeven moment op blanco gaat. Vervolgens moet je weer helemaal opnieuw
beginnen. Dan haken mensen af. Ik wil daar graag een reactie op van de Minister.
De voorzitter:
U heeft nog één minuut.
De heer Azarkan (DENK):
Dank, voorzitter. Ik merk dat u dat met mij deelt. Graag. Dank.
Voorzitter. De opnamebereidheid bij de politie laat dus te wensen over. Dat is misschien
ook wel verklaarbaar, want het gaat wel om je collega's waartegen aangifte wordt gedaan.
Moet dat niet op een andere plek, vraag ik mij af. Is het geen idee om voor onderzoek
naar politiegeweld een compleet onafhankelijke onderzoeker en aanklager te hebben?
Dus niet de Rijksrecherche onder leiding van het OM, maar echt onafhankelijk. Dat
geef ik mee als idee. Graag een reactie van de Minister hierop.
Voorzitter, tot slot. Ik wil graag van de Minister weten hoe hij nu denkt over Nederlandse
vrouwen en kinderen in IS-gebied. Gaat hij ze nu terughalen naar Nederland of zadelt
hij andere landen met Nederlandse staatsburgers op? Ik sluit me aan bij de woorden
van Kees van den Bos van de Universiteit Utrecht, die vorige week bij de hoorzitting
Radicalisering zei: we moeten stoppen met «we willen ze niet, dus ze komen niet» en
ons realiseren «we willen ze niet, maar ze komen wel». Regeren is vooruitzien en daarom
moeten we een plan maken hoe we daarmee omgaan.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Er is nog een interruptie voor u.
De heer Van Dam (CDA):
Ik wil toch even begrijpen wat de heer Azarkan aan het begin zei. Hij begon uit te
leggen hoe goed zijn relatie met de Minister is. Vervolgens hoorde ik hem zeggen dat
hij vond dat de Minister niet helemaal de waarheid had gesproken in een bepaalde beantwoording.
Vervolgens zei hij: ik wil niet zeggen dat hij gelogen heeft. Als iemand zegt «ik
wil niet zeggen dat je gelogen hebt maar...», dan zit het er vaak heel dicht bij in
de buurt. Ik vind het nogal wat als u dat zegt. Ik zou heel graag nog een keer heel
specifiek van u willen weten wat de strekking was van die cocktail van opmerkingen.
De heer Azarkan (DENK):
Een ogenblik. Ik pak er even het goede stuk bij. Tijdens het vragenuurtje van 11 december
zei de Minister – en ik citeer de Minister: «De politie monitort etnisch profileren
om te kijken of ze de goede dingen doen om etnisch profileren richting nul te krijgen.»
Onder andere Controle Alt Delete maakte een factsheet en zegt: dat is gewoon onwaar!
Er is op dit moment geen meetinstrument dat effectief de omvang van etnisch profileren
in kaart brengt. Hier wordt al zes jaar om gevraagd. Dan kunt u zeggen dat ik suggereer
dat de Minister liegt, maar de Minister heeft iets verteld wat volgens mij aantoonbaar
niet juist dus.
De heer Van Dam (CDA):
Ik suggereer helemaal niets. Ik heb alleen herhaald wat de heer Azarkan heeft gezegd.
Ik probeer dat de duiden. Als ik hem goed begrijp, vindt hij dat het woord «monitoren»
betekent dat er een registratie is waarin dingen worden bijgehouden, terwijl ik mij
kan voorstellen dat je het in beeld houdt als je zegt dat je het monitort. Zit daar
dan het punt? Moet ik het zo zien?
De heer Azarkan (DENK):
Meneer Van Dam maakt er een soort woordenspel van, maar als je kijkt naar de definitie
van «monitoren», dan is dat in ieder geval ook met cijfers bijhouden hoe iets zich
ontwikkelt. Wij weten het gewoon niet. Wij weten niet in hoeveel gevallen de politie
ten onrechte mensen aanhoudt. Wij weten wel dat over 2018 43 klachten zijn ingediend
over etnisch profileren en er eentje in het gelijk is gesteld. Dus de politie vond
van 42 gevallen dat ze in het ongelijk moesten worden gesteld. Ik ken geen andere
cijfers. Er wordt gevraagd om dat te registreren. In Engeland gebeurt dat. Daaruit
blijkt dat iemand met een migrantenafkomst en een donkere huidskleur 26 keer vaker
wordt aangehouden. Het is mij ook overkomen in Rotterdam.
De voorzitter:
Een slotopmerking.
De heer Van Dam (CDA):
Ja, een slotopmerking. De inhoudelijkheid van het punt laat ik graag aan u. Het is
heel begrijpelijk dat u dat punt maakt. Alleen heb ik moeite met de woorden die u
gebruikt, zoals «liegen» en «niet de waarheid spreken». Vandaar dat ik dit punt maak.
De voorzitter:
Goed. Dat wordt in de Handelingen opgenomen. Meneer Azarkan, dank u wel. Of wilt u
daar nog op reageren? Het mag, maar... Nee? Mevrouw Den Boer.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik wil nog even aanhaken op de slotzinnen van de bijdrage van meneer Azarkan over
de potentiële toekomstige terugkeer van vrouwen en kinderen uit IS-gebied. Denkt hij
dat het nodig is voor de Nederlandse politie en veiligheidsdiensten om met andere
politieorganisaties en veiligheidsdiensten in Europa of daarbuiten samen te werken
om dit probleem goed onder controle te krijgen?
De heer Azarkan (DENK):
Samenwerking met andere diensten – andere landen hebben al kinderen en vrouwen teruggehaald
– tot op het niveau waarop je met elkaar de problemen oplost die zich voordoen, is
hartstikke goed. Ik zou niet willen suggereren om dat te doen met een soort Europese
FBI.
De voorzitter:
Dank u wel. Misschien kunt u... Ja? Mevrouw Den Boer nog.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dan zou ik willen weten wat meneer Azarkan zich daar wel bij voorstelt. Heeft hij
het over informatie-uitwisseling? Heeft hij het over kennis en kunde, de opleiding
van politieagenten? Waar denkt hij dan aan?
De heer Azarkan (DENK):
Ik heb het over wederzijdse afspraken over informatie-uitwisseling omdat er grensoverschrijdende
zaken zijn die je zou willen delen. Het kan best zijn dat iemand uit België getrouwd
is met iemand uit Nederland. Dat is ook gebeurd. Dan heb je informatie nodig die je
kunt uitwisselen. Dat gaat eventueel over het strafblad van die personen. Het gaat
om alle relevante informatie die nodig is om dit probleem op te lossen. Mijn punt
was overigens dat we ons er echt op moeten voorbereiden dat die mensen terug gaan
komen. Nederland en deze Minister steken toch een beetje de kop in het zand en zeggen:
die mensen moeten zelf een consulaat binnenwandelen, want dan gaat het werken. Dat
gaat niet gebeuren. We moeten ons echt voorbereiden op terugkeer.
De voorzitter:
Dank u wel. Het woord is aan meneer Drost van de ChristenUnie.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dank u wel, voorzitter. Anderhalve week geleden was ik samen met een aantal collega's
op bezoek bij bureau Hoefkade in de Haagse Schilderswijk. Daar vertelden wijkagenten
vanuit het hele land ons hoe zij in verbinding staan met burgers en ondernemers en
hoe zij zich, elk op hun eigen manier, inzetten voor een veilige buurt. Of het nu
in de Rotterdamse haven, op het Limburgse platteland of in het centrum van Eindhoven
is, mijn fractie heeft diep respect voor al die wijkagenten, andere agenten en handhavers
die altijd voor ons klaar staan, soms zelfs met gevaar voor eigen leven. Zij zijn
onmisbaar. Mijn fractie is daarom ook blij dat in deze regeerperiode 267 miljoen structureel
wordt uitgetrokken voor de politie, ook om meer agenten op straat te krijgen.
Maar geld uittrekken is pas het begin. Goede vakmannen en -vrouwen moeten namelijk
een goede opleiding krijgen en goed worden ingewerkt. Dat werd mooi zichtbaar gemaakt
toen agenten uit de Schilderswijk ons lieten zien hoe zij nieuwe collega's kennis
laten maken met de 120 verschillende culturen die daar op één vierkante kilometer
bij elkaar komen en hoe zij op die manier samen met scholen en jeugdwerkers bouwen
aan wederzijds vertrouwen. Hier zit echter ook een zorg, namelijk de situatie op de
Politieacademies. Niet alleen vanuit de media maar ook vanuit de studenten zelf krijgen
wij signalen dat docenten het werk eigenlijk niet meer aankunnen en dat er te weinig
capaciteit is voor de verschillende lessen. Soms wordt er zelfs als voorbeeld genoemd
dat er lessen op de gang worden gegeven. Klopt het dat er op sommige academies niet
genoeg lokalen zijn? Hoe wordt dit op korte termijn opgelost, zo vraag ik de Minister.
En is er inzicht in of er een toename is in de uitval van docenten en ook in de uitval
van leerlingen?
Voorzitter. Capaciteitsproblemen raken niet alleen de politie maar ook de boa's, buitengewoon
opsporingsambtenaren. Met een andere opleiding, andere bevoegdheden en een andere
taakstelling dan politieagenten vormen zij een waardevolle toevoeging op het punt
van de handhavende taak van de overheid, en in het bijzonder de gemeentelijke overheden.
Daarbij leg ik de nadruk op het woord «toevoeging», omdat wat de ChristenUnie betreft
boa's geenszins een vervanging zouden moeten zijn of worden van de politie. Wij steunen
dan ook volmondig de lijn van het kabinet om het geweldsmonopolie niet over te hevelen
naar de gemeentelijke handhavers. Ik heb toch wel een vraag daarover, want de roep
om dit wel te doen wordt natuurlijk wel ergens door gevoed. Er zijn handhavers die
zich niet veilig genoeg voelen om hun werk te doen in een bepaald gebied, omdat zij
zich niet kunnen verdedigen. Wat is wel het antwoord van de Minister aan deze boa's
en aan gemeenten die deze vraag hebben? Zijn er mogelijkheden om bijvoorbeeld de informatiepositie
van boa's te verbeteren, zodat zij adequater informatie kunnen ontvangen, juist ook
wanneer zij zich in mogelijk gevaarlijke situaties begeven?
Voorzitter. Het aantal boa's dat in de openbare ruimte wordt ingezet, neemt ieder
jaar toe. Gemeentebesturen in de grote steden geven miljoenen uit om meer handhavers
de straat op te krijgen. Wij vragen ons af hoe die ontwikkeling van de laatste jaren
zich verhoudt tot de geplande besparingen bij de invoering van de nationale politie.
Is dit voor de Minister inzichtelijk? Is er niet een onzichtbare overheveling van
taken gaande?
Dan het onderwerp verwarde personen. Mijn fractie vraagt ook graag aandacht voor het
politiewerk met verwarde personen. Ook in het afgelopen jaar is er weer een stijging
van 8%, naar meer dan 90.000 incidenten. Samen met die stijging stijgt ook het aantal
geweldsincidenten richting de politieagenten. Vervoer naar een opvanglocatie lijkt
hierin cruciaal. Het is immers een wereld van verschil of dit gebeurt in de politieauto
naar het politiebureau of dat de zorg ter plekke al kan beginnen in een speciaal vervoermiddel,
zoals de psycholance. Kan de Minister ingaan op de vorderingen van het werk aan een
landelijk dekkend 24/7 passend vervoersnetwerk voor verwarde personen? Op welke termijn
zal dit worden gerealiseerd?
Voorzitter. Mijn laatste punt is de zorg voor onze agenten, want het politiewerk is
niet alleen mooi; het is ook zwaar. Wij zijn blij om te zien dat er na de motie van
de ChristenUnie en het CDA (29 628, nr. 794) werk is gemaakt van een structurele voorziening voor geestelijke verzorging binnen
de politie en dat er nu 15 fte wordt aangetrokken om dit ook te realiseren. Ik heb
twee vragen hierover. Op welke termijn verwacht de Minister dat in alle eenheden geestelijke
verzorging beschikbaar is? Hoe wordt het in de praktijk mogelijk voor agenten om in
gesprek te gaan met een geestelijk verzorger die ook affiniteit heeft met de achtergrond
van de medewerker? Het zal immers ingewikkeld zijn om een adequate mix van levensbeschouwelijke
sectoren ook op eenheidsniveau beschikbaar te hebben.
Ik heb nog wat tijd, voorzitter, dus ik heb nog twee inhoudelijke vragen over de zorg
bij PTSS naar aanleiding van de motie-Van der Graaf/Diks (29 628, nr. 793). Hoe staat het met de verankering van de zorgplicht op dit punt en de uitbreiding
van die zorgplicht naar familieleden? Op welke termijn verwacht de Minister dat het
loket bijzondere zorg politie opengaat?
Dank u.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik geef graag het woord aan mevrouw Laan van de VVD.
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Voorzitter. Vanmiddag spreken wij in het algemeen overleg Politie over vijftien verschillende
agendapunten. Ze variëren enorm qua inhoud, onderwerp, diepte en het effect, zowel
voor de Nederlandse samenleving als voor heel veel individuele politieagenten. We
gaan met z'n allen proberen om aan het einde van de middag daarbij een stap verder
te kunnen zetten, zodat onze politie weer verder kan om ons elke dag te beschermen,
en zodat onze politie die stap vooruit kan zetten als wij of anderen een stap achteruitzetten,
omdat wij die bescherming zo hard nodig hebben.
Het begin van onze inbreng gaat dan ook over het fenomeen boa. Daarover zijn door
een aantal collega's al vragen gesteld, en we hebben er in de Kamer ook al een aantal
keren over gedebatteerd met elkaar. Ik refereer even aan de brief van 10 december
2018, waarin ook de Minister ingaat op het fenomeen van de boa's en op de verschillende
soorten boa's die wij hebben in dit land. Er zijn de boa's voor het domein 1, die
optreden in de openbare ruimte bij ergernissen en overtredingen zonder dat daar een
verwachte gevarensetting aan voorafgaat.
Er is ook al door een van de collega's aangegeven dat er bijvoorbeeld in Rotterdam
op dit moment sprake is van een heel goede samenwerking tussen boa's en de politie.
Dat is ook uit de rondetafel naar voren gekomen. Die rondetafel heeft de VVD mede
aangevraagd. Ik vraag de Minister hoe het nou verder in Nederland gaat met deze boa's.
Wat zijn de ontwikkelingen op dit moment? Heel concreet stelt de Minister in deze
brief voor om bevoegdheden van deze boa's uit te breiden met handhavingstaken bij
verkeersovertredingen en bij verkeershandhaving. Wat is daarbij de stand van zaken?
De Minister heeft daar zelf een aanzet voor gedaan, waar wij heel blij mee zijn.
Vervolgens lezen wij in de stukken dat het gaat over integriteitsbeleid. Een aantal
collega's heeft daarover ook al wat gezegd. Er komt binnenkort een wetswijziging van
de Politiewet naar de Kamer over screening. Wij hopen op een snelle voortgang bij
die wetswijziging, want het geeft duidelijkheid voor iedereen als je van tevoren weet
waar je je aan committeert.
Ik en een aantal collega's hebben kunnen genieten – niet op dat moment, maar wel in
volgordelijkheid – van het fenomeen Rauw, en die voorstelling kunnen ondergaan. Rauw
is een voorstelling die is opgezet door het bureau VIK. Met een aantal acteurs heeft
men daar echt een prachtige voorstelling gegeven om duidelijk te maken wat de impact
is op het dagelijks leven van politieagenten en op dat van hun gezinnen. Wat brengt
het met zich mee als je een zelfmoordpoging hebt meegemaakt? Wat brengt het met zich
mee als je iemand uit een auto hebt moeten halen? Wat brengt het met zich mee als
je dag in, dag uit geconfronteerd wordt met beledigingen, en als je continu de integriteit
bij jezelf moet bewaken, ook al zijn er moment waarop je denkt: misschien zou ik het
sneller kunnen regelen als ik me niet helemaal aan de regels houd? Daar komt heel
veel door los.
Wij hebben in het verleden ook al vragen gesteld over PTSS, en een aantal collega's
heeft daar ook al vragen over gesteld. Ons bereiken geluiden en signalen dat sommige
mensen die aanlopen tegen deze problemen en met PTSS thuiszitten, tussen wal en schip
vallen. Ze dringen niet door tot waar voor hen de oplossing zou moeten liggen. Ligt
het aan het feit dat er wel of niet een ombudsman is? Ligt het aan het feit dat er
wel of niet een geestelijk verzorger is die zich op het eigen geestelijke niveau van
deze mensen begeeft? Voor ons is het, ongeacht die vragen, vooral van belang dat deze
mensen worden geholpen. Het maakt ons niet uit hoe ze worden geholpen, maar het gaat
ons erom dát het gebeurt. Wij zouden daarom graag van de Minister een brief willen
ontvangen waarin de concrete cijfers over PTSS nog eens een keer worden uitgesplitst,
en hoe we de afname van het aantal PTSS-klachten met elkaar tegemoet kunnen zien.
Op die afname zitten we met z'n allen te wachten, maar zitten vooral de mensen zelf
en hun gezinnen te wachten. Op dat punt zouden we graag een toezegging van de Minister
krijgen.
Dit sluit inderdaad aan bij het fenomeen geestelijke verzorging, zoals we hebben kunnen
lezen in de brieven. Of dat de oplossing is, weten we niet, maar we weten in ieder
geval dat er mensen worden toegevoegd. Wij willen graag weten wat daar de voortgang
van is. Dat is iets wat mijn collega van de ChristenUnie zojuist ook al heeft gevraagd.
Een heel ander onderwerp: we hebben op 4 februari ook nog een brief ontvangen over
cold cases. In die brief gaat het bijvoorbeeld over het fenomeen vrijwilligers bij
de politie. De VVD, mijn collega en voorganger Arno Rutte, heeft daar destijds moties
over ingediend en dit onderwerp aan de orde gesteld. We hebben ook gezien dat in die
cold cases daar specifiek naar verwezen wordt. Wij zouden graag horen hoe het gaat
met het inzetten van deze specialisten, en of het ook daadwerkelijk effect heeft op
het oplossen van problemen. Het gaat er immers uiteindelijk om dat er zaken worden
opgelost.
We krijgen nogal wat brieven. In een brief van 13 februari gaat het over wijkagenten
en hoe daarmee wordt omgegaan. In de debatten en de evaluaties zijn de wijkagenten
onderwerp van gesprek geweest. In de gesprekken die wij voeren, horen wij dat wijkagenten
voelen dat er een afstand is tussen hen en hun leidinggevenden. Ik ben toevallig bij
de verkeerspolitie geweest. Daar werkt men in een klein team dat heel hecht is. In
zo'n team beleef je met elkaar heel veel dingen en zit je elke dag met dezelfde mensen
om de tafel. Er worden bijvoorbeeld ook familiedagen georganiseerd. Dan sta je aan
de barbecue; ik noem het een braai vanwege mijn Zuid-Afrikaanse connectie. Door zulke
dingen zijn mensen met elkaar in gesprek. Er is ook een proef op Voorne-Putten waarbij
gekeken wordt of die teams niet weer wat meer met elkaar in contact kunnen komen.
Hoe is het met die proef op Voorne-Putten? En is er eventueel een mogelijkheid om
die ook verder in Nederland door te zetten?
We hebben inderdaad met een aantal collega's het gebiedsgebonden politiewerk in Den
Haag bekeken. Daar hebben we bijvoorbeeld kennis kunnen nemen van de wijkbus. Het
werken daarmee is in Limburg erg succesvol en het wordt uitgebreid in de rest van
Nederland. Kan dit fenomeen ook concreet op een andere manier worden voortgezet?
In de laatste tien seconden van mijn spreektijd, voorzitter, zou ik willen verwijzen
naar het fenomeen banken, en het verwijsportaal bankgegevens. Hoe gaat het daarmee
en kunnen we daarmee aan de slag?
Verder steun ik van harte de woorden van de heer Van Dam over de bodycams. Wij horen
graag wat daarbij de voortgang is. Mevrouw Helder heeft hier ook naar verwezen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Dan is het woord aan de heer Van Raak van de SP.
De heer Van Raak (SP):
We hebben een overleg over de politie, dus ik dacht: weet je wat, laat ik de politie
eens bellen. Ik ga even kijken of er wordt opgenomen. Ik weet niet of de Minister
het gehoord heeft, maar ik heb zojuist de politie gebeld op het nummer 0900–8844 en
dan hoor je dat het starttarief € 0,0951 is en dat het gesprek € 0,028 per minuut
kost, boven op de normale belkosten. Ik vind dat raar. Een tijdje terug hadden we
hommeles in de buurt, dus ik dacht: ik ga de politie eens bellen. Toen merkte ik dat
het nummer van de politie helemaal niet gratis is. Ik merk dat mensen zich daaraan
ergeren. Op sociale media zei iemand: «Ik had een spoedeisende zaak en heb toen de
politie gebeld. Dat kostte me € 4,50. Je staat heel lang in de wachtrij, maar uiteindelijk
word je toch niet geholpen.» Ik vraag me af waarom dat is.
Ik had in december nog een overleg hier in deze zaal met dezelfde Minister. Hij zei
toen: als je de politie moet hebben, moet je 0800–8844 bellen. Dat is een gratis nummer,
maar de werkelijkheid is dat je 0900–8844 moet bellen. Aangezien er zo veel politieposten
en politiebureaus zijn gesloten of nog worden gesloten, uiteindelijk meer dan de helft,
zijn mensen steeds meer afhankelijk van telefonisch contact met de politie. Waarom
is dat niet gratis of waarom geldt daarvoor niet gewoon het normale beltarief? Waarom
moet je daar extra voor betalen? Als mensen lang in de wachtrij staan, dan denken
ze: weet je wat, ik bel wel 112, want dat is gratis en daar wordt tenminste opgenomen.
Ik vraag me af of de Minister deze problemen herkent. Is hij van plan om 0900–8844
gewoon gratis te maken of daarvoor de normale belkosten te laten gelden?
Toen ik belde, merkte ik ook nog iets anders. Ik wilde geen aangifte maar een melding
doen, maar er werd mij voortdurend verteld, door een hele aardige meneer overigens,
dat ik vooral geen aangifte moest doen, omdat dat geen zin zou hebben. Ik zei dat
ik helemaal geen aangifte hoefde te doen, maar er werd mij wel vijf, zes, zeven keer
verteld dat het beter was om iets anders te doen dan aangifte. Ik weet dat er tienduizenden
aangiftes op de plank liggen door de grote tekorten bij de politie, maar is dat beleid?
Gebeurde dit alleen bij mij of is dit beleid van de politie? Als je 0900–8844 belt,
hebben mensen dan de instructie gekregen om ervoor te zorgen dat er geen aangifte
wordt gedaan, omdat ze anders aan de bak moeten?
We hebben te weinig mensen. We hebben veel te weinig mensen. Toen we begonnen, was
de operationele sterkte bij de nationale politie 49.802 fte. Die zou in 2022 volgens
het kabinet 51.329 fte zijn. Daar werden de aspiranten destijds niet bijgeteld, maar
dat gebeurt nu wel. Nu is er ook allerlei ondersteuning bijgeteld. Er wordt dus gerotzooid
en gerommeld met de cijfers. Als je vraagt hoeveel mensen er werkelijk actief zijn,
dan zegt de regering: 167 blauwe teams, met gemiddeld 100 tot 150 medewerkers, dus
er zijn dagelijks circa 17.300 medewerkers actief. De NPB, de politiebond, zegt dat
dat wel erg rooskleurig is. Die zegt: als wij het inschatten, dan zijn het er maximaal
6.597. Er zijn agenten die hebben nagekeken hoeveel agenten er in het systeem staan
en hoeveel mensen oproepbaar zijn, door te kijken naar de ingelogde roepnummers en
de gekoppelde porto's. Zij zeggen: dat zijn er nooit meer dan 1.000. Het zijn er 926,
en 's nachts zijn het er 795. Er is dus nogal sprake van een verschil tussen wat de
regering zegt, namelijk 17.300 actieve medewerkers, en wat een agent zegt die heeft
gekeken wie er allemaal ingelogd zijn, namelijk 795. Hoeveel agenten zijn er nu actief
in Nederland? Heeft de Minister enig idee?
Een heel groot probleem is dat we veel te weinig politiemensen hebben. Dat hadden
we kunnen weten. Ik heb even teruggekeken naar een begrotingsbehandeling in 2011.
De SP heeft destijds een onderzoek gedaan onder 1.300 agenten. 90% van hen vond het
destijds, in 2011, onterecht om de pensioenleeftijd voor agenten te verhogen. De pensioenleeftijd
is op dit moment 71 jaar en drie maanden. Een ander probleem is dat 80% van de agenten
in 2011 zei dat er veel te weinig jonge agenten worden opgeleid en dat de vergrijzing
eraan komt. Ik heb dat de Minister van toen, Opstelten, ook voorgehouden. Ik heb gezegd:
er is sprake van vergrijzing; er zullen de komende jaren heel veel agenten weggaan.
Hoe hoog we de pensioenleeftijd ook maken, er moet nieuw blauw bloed komen bij de
politie. Toen zei Minister Opstelten: meneer Van Raak, de feiten wijzen anders uit.
Daar ben ik eigenlijk nog steeds boos over. We hadden kunnen weten dat er veel te
weinig agenten zouden zijn op dit moment.
De voorzitter:
Uw laatste minuut is ingegaan.
De heer Van Raak (SP):
Dan wil ik even teruggaan met de Minister naar de oplossing. De Politieacademie, die
al deze agenten moet gaan opleiden, barst uit haar voegen. Die zegt: we moeten veel
meer mensen gaan opleiden, maar dat lukt nu al niet meer. In Rotterdam moeten er zelf
sporttesten plaatsvinden op parkeerplaatsen. Het is maar goed dat er ook te weinig
politieauto's zijn, want anders hadden die niet eens kunnen plaatsvinden. Er zijn
ernstige tekorten bij de Politieacademie. En wat zie je dan? Er wordt een beroep gedaan
op boa's, die allerlei politietaken moeten gaan doen maar daar niet voor zijn opgeleid.
Er volgt een roep om bewapening. Maar als we boa's politietaken laten doen, dan moeten
ze ook onderdeel zijn van de politieorganisatie. Heel kort gezegd: er zijn veel te
weinig mensen en dat wisten we al in 2011. Wat gaan we daaraan doen?
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is ten slotte het woord aan de heer Bisschop van de SGP.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank u wel. Bij de voorbereiding van dit AO moest ik op een gegeven moment
opeens denken aan mijn kleindochter van bijna 2 jaar. Ze kwam onlangs naar me toe
en in haar specifieke taaltje vroeg ze iets, maar ze had me al eerder eens bij de
neus gehad; ze is goed bij de pinken. Ik zei: «Nou nee, doe maar niet.» Ze draaide
zich om en zei: «Ik ga oma vragen.» Ze ging naar oma toe en legde haar het verzoek
voor. Oma stond het toe. Ik zei: «Wat doe je nou?» «Ze vroeg gewoon om een bekertje
melk. Dat is toch gewoon goed?» Voorzitter, u begrijpt dat ik het weer over de wijkagenten
ga hebben.
In het rapport dat in deze lijst voorligt en ook in de brieven komen de wijkagenten
weer uitvoerig aan de orde. Ik heb daar heel vaak over gesproken en ik heb er heel
vaak voor gepleit dat dit onderwerp vooral aandacht moet hebben. De aandacht groeit.
De rapporten geven aan dat de wijkagenten heel veel goed werk doen, maar dat hun positie
toch nog steeds regelmatig wat in de knel komt. De Minister heeft al toegezegd dat
hij gaat kijken hoe hij gaat bevorderen dat wijkagenten daadwerkelijk 80% van hun
tijd hun eigenlijke werkzaamheden in of voor de wijk kunnen uitoefenen. Dat is prima,
maar er is volgens mij meer nodig. Ik kom dus weer bij de Minister en ik stel hem
weer dezelfde vraag. Ik hoop dat mijn taal wat duidelijker is dan de taal van mijn
kleindochter. Er moet meer gebeuren. Het is pijnlijk om uit de praktijk te horen dat
bij een deel van de wijkagenten nota bene de betrokkenheid afneemt, omdat ze zo veel
afstand tot de organisatie ervaren omdat ze te weinig informatie krijgen, omdat er
te weinig met de informatie wordt gedaan of omdat ze nog minder tijd hebben voor een
wijk. Daarin moet echt wat veranderen.
Ik wil allereerst ingaan op de samenhang met het lokale recherchewerk. Eerder dienden
we daar als SGP al een motie over in. Wijkagenten en recherche zouden hun handen veel
meer ineen moeten slaan. Ik vind het schokkend om te lezen dat «de wederzijdse informatieoverdracht
tussen wijkagent en recherche een lastig punt is». Dat kan toch eigenlijk niet waar
zijn? Er vinden eigenlijk vrijwel geen informatieoverdracht, samenwerking en afstemming
plaats tussen wijkagenten en de districts- en regiorecherche, ook als de wijkagent
dat wel regelmatig probeert. Ook blijkt dat de recherche in hun wijk bezig kan zijn
zonder dat een wijkagent daarvan op de hoogte is. Daar gaat er naar onze beleving
iets grondig mis. En als ze dan ook nog eens geen gehoor vinden, dan is verminderde
betrokkenheid zeer verklaarbaar. De concrete vraag aan de Minister is hoe de Minister
er concreet voor gaat zorgen dat dit manco verholpen wordt en dat de informatievoorziening
geoptimaliseerd wordt.
Een tweede punt dat mij opviel in het rapport van Terpstra c.s., is de deskundigheid
van de wijkagenten. Er wordt veel van hen gevraagd. Daar is ook een goede inhoudelijke
basis voor nodig. Hoe gaat de Minister concreet werken aan investeringen in de versterking
van de deskundigheid en de verhoging van het niveau van de gewone wijkagent?
Voorzitter. Dan de boa's en de politie. Er zou eigenlijk sprake moeten zijn van een
goed op elkaar ingespeeld team. Het is belangrijk dat er geen gat valt tussen het
optreden tegen kleine ergernissen door boa's en het handhaven van de openbare orde
en veiligheid door de politie. Boa's zijn bronnen die over veel relevante informatie
beschikken. Het is dan vreemd als daar door de politie maar mondjesmaat gebruik van
gemaakt wordt; dat zijn de signalen die wij krijgen. Ze zijn – dat is een citaat –
«geen concurrenten van elkaar». Als ik zo'n zinnetje lees, ga ik rechtop zitten, want
dit zinnetje betekent dat men elkaar in de praktijk af en toe, in bepaalde gevallen,
over en weer dus wel zo ziet. Ook hier geldt dat betere samenwerking absoluut nodig
is. Deelt de Minister de opvatting van de SGP dat uitwisseling van informatie ook
tussen deze beide groepen cruciaal is? En is de Minister bereid om systematisch, periodiek,
te rapporteren over hoe dit zich ontwikkelt?
Tot slot leg ik de vinger ook bij de beschikbaarheid van boa's. Het lijkt dat er onvoldoende
boa's beschikbaar zijn. Mijn vraag aan de Minister is of de Minister als politiek
verantwoordelijke op dit dossier nog een concrete taak voor zichzelf ziet weggelegd
om dat tekort te verhelpen, waar dat enigszins mogelijk is.
Voorzitter, ik wil het in eerste instantie hierbij laten. Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Ik heb begrepen dat de Minister twintig minuten nodig heeft om de vragen
goed te kunnen beantwoorden.
De vergadering wordt van 16.05 uur tot 16.25 uur geschorst.
De voorzitter:
De Minister staat al, dus ik geef hem het woord. De Minister van Justitie en Veiligheid.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter, dank, ook voor de constructieve gedachtenvorming die vandaag uit uw commissie
naar voren komt en die ik alleen al zie in de twee gedachtenmemoranda die mij zijn
overhandigd door het CDA en D66. Ik merk ook in de vragen en observaties van de andere
fracties dat de politie een onderwerp is dat inspireert. Dat is terecht. Ik was tussen
twee algemeen overleggen met uw Kamer door in gesprek met onder anderen een aantal
mensen van de politie die op 18 maart belangrijke dingen gedaan hebben. Ik denk dat
we het er met z'n allen over eens zijn dat onze politie iets is om trots op te zijn.
En omdat het iets is om trots op te zijn, is het ook van groot belang dat wij waarborgen
dat onze politiemensen in staat zijn om hun werk goed te kunnen doen. Omgekeerd moeten
zij dat goede werk ook in omstandigheden kunnen doen, die hen recht doen.
In dat kader – het is al eerder gememoreerd vandaag – was 2018 een jaar waarin veel
acties uit het regeerakkoord in werking zijn gezet. De evaluatie van de Politiewet
is afgerond. De nieuwe cao is afgesloten. Ontwikkelagenda's over opsporing en gebiedsgebonden
politiezorg zijn opgeleverd. Er is een start gemaakt met de investeringen in de politiesterkte,
maar ook met investeringen in de opsporing op allerlei onderdelen. Nu zitten we in
2019. Dat is het jaar waarin we al die zaken en de evaluatie van een aantal zaken,
zoals die van de Politiewet, gaan omzetten in acties en beleid.
Er is een groot aantal onderwerpen. Daarom ben ik uw Kamer erkentelijk dat we die
in een paar delen hebben kunnen knippen, zodat we aan al die onderwerpen adequaat
aandacht kunnen besteden. We spreken elkaar daar nog over. In mijn spreektekst staat
«twee keer voor het zomerreces», maar dat moet uiteraard «ten minste twee keer voor
het zomerreces» zijn.
Voorzitter. Ik heb geprobeerd de vragen zo veel mogelijk per onderwerp te selecteren.
Dat is soms wat moeilijk omdat er natuurlijk verbindingen zijn tussen onderwerpen,
maar ik ga toch een poging doen om het zo onderwerptechnisch mogelijk te behandelen.
Ik begin meteen bij het punt dat de heer Van Dam aanroerde. Dat was ook het eerste
punt dat hij aanroerde in zijn pleidooi voor een politieombudsman. Laat ik beginnen
met te zeggen dat ik het doel van de heer Van Dam volledig onderschrijf: het creëren
en waarborgen van een veilige werkomgeving voor politiemensen. Dat heb ik ook al in
de reactie op zijn tienpuntenplan geschreven. Toch heb ik over het instellen van een
politieombudsman een wat ambivalente houding, althans op dit moment. Ik herken wat
de heer Van Dam zegt, namelijk dat er signalen zijn dat medewerkers soms voelen dat
ze niet genoeg gehoord worden en dat signalen vanaf de werkvloer toch pas via een
onnodig lange omweg van bonden en media tot de korpsleiding komen. Aan de andere kant
stel ik ook vast dat er in de afgelopen jaren door de korpsleiding van de nationale
politie een vrij uitgebreid bouwwerk aan structuren is opgezet, die ervoor moeten
zorgen dat politiemedewerkers ook los van hun chef belangrijke punten bespreekbaar
kunnen maken. Ik ga die nu niet allemaal noemen. Ik denk dat het voor dit onderwerp
heel erg van belang is dat er vertrouwenspersonen zijn. Er is een heldere klokkenluidersregeling
en ook zijn er klacht- en bezwaarprocedures en is er het meldpunt VIK. Dat is maar
een kleine greep uit wat er is. Dat zijn allemaal processen gericht op de menselijke
maat, de zorg en het welzijn van de politiemensen.
De vraag is of het bestaande systeem in de basis voldoet. Gaat het er niet om dat
we primair moeten kijken dat we dat systeem beter laten werken als er toch klachten
zijn of ongenoegen is? Of zou kunnen blijken dat er een essentieel onderdeel mist?
Ik heb daar uitvoerig met de korpschef over van gedachten gewisseld, ook naar aanleiding
van het eerder door de heer Van Dam opgebrachte punt. Hij gaf aan dat hij eerder heeft
gekeken naar de toegevoegde waarde van zo'n interne ombudsman en heeft gezegd: ik
vind dat het bestaande systeem zou moeten voldoen en dat we voorlopig juist hard moeten
inzetten op verbetering van de werking van dat systeem. Ik spreek over enige tijd
met de bonden in het viermaandelijks overleg dat ik met de bonden heb afgesproken
naar aanleiding van de cao, zoals u bekend is. Ik zal in ieder geval dit punt ook
dan op de agenda zetten. Ik spreek overigens ook periodiek met de ondernemingsraad.
Dat is de huidige COR, niet de vorige COR. Ik zal het de eerstvolgende keer ook nog
eens bij hen aanroeren. In deze fase zegt de korpschef dat het nog niet opportuun
is om een nieuwe instelling in te voeren. Ik deel dat standpunt.
Ik zal op de andere twee punten die in dit opzicht naar voren zijn gebracht over tuchtrecht
en integriteit, inclusief de bevindingen uit het lekrapport, schriftelijk terugkomen
bij de Kamer. Dat wil ik echt fundamenteel uiteenzetten. Bij een van de volgende twee
algemeen overleggen zou ik daar dan met de Kamer over in gesprek willen gaan. Ik hoop
dat ik de ambivalentie die er is, voldoende heb verantwoord.
Voorzitter. Ik ga over naar iets wat hieraan raakt, namelijk de vraag van mevrouw
Den Boer over het actief integriteitsbeleid. Ja, dat is er. De politie neemt preventieve
en repressieve maatregelen in dat verband. Daarbij kunt u denken aan allerlei maatregelen
op het gebied van bewustwording en maatregelen op het gebied van screening. Zo heb
ik op 21 maart jongstleden het wetsvoorstel screening ambtenaren van politie en politie-externen
aan uw Kamer gezonden, waarmee het ook mogelijk wordt om de omgeving van de betrokkene,
zoals de partner, te onderzoeken. Daar komen wij dus nog met elkaar over te spreken
in het debat.
Verder is er het anticorruptieorgaan GRECO dat monitort of lidstaten binnen de EU
maatregelen zoals die in EU-verband zijn afgesproken tegen de bestrijding van corruptie,
naleven. De GRECO heeft de aanpak door politie en KMar in zijn evaluatierapport positief
gewaardeerd.
Mevrouw Den Boer stelde de vraag of de korpsleiding en ikzelf alle kwetsbare functies
in beeld hebben. In opdracht van de korpsleiding is door de Politieacademie onderzoek
verricht, zoals u weet. Daar kom ik dus nog op terug. Op het eerste, grotendeels kwantitatieve
dossieronderzoek komt een vervolgonderzoek. Dan wordt er ook dieper ingegaan op de
achtergronden en drijfveren van de lekkende politiemedewerkers, en wordt dus ook bekeken
in welke functies en functielagen het precies zit.
Mevrouw Den Boer vroeg ook naar de meldingsbereidheid. De politie stimuleert het melden
van signalen bij bijvoorbeeld leidinggevenden, maar ook bij medewerkers van de afdeling
VIK, alsook bij het Landelijk Meldpunt Misstanden of via de klokkenluidersregeling.
De meldingsbereidheid lijkt er de afgelopen jaren aanzienlijk op vooruit te zijn gegaan,
maar we moeten nog vaststellen of we echt vinden dat het helemaal zo loopt als het
zou moeten lopen.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank aan de Minister voor deze antwoorden. Ik zie dat er ruim aandacht is voor integriteit
bij de politieorganisatie. Dat is volgens mij ook vrij logisch, gezien toch wat integriteitsschendingen
die aan het licht gekomen zijn. Ik hoor de Minister zeggen dat de Politieacademie
nog onderzoek gaat doen, kwantitatief en kwalitatief. Hij noemt ook de meldingsbereidheid.
Wat ik zo graag zou willen weten, is of hier ook nog sprake is van een dark number,
iets wat we gewoon nog niet weten. Ik snap dat het moeilijk is, maar we weten ook
dat de politieorganisatie een redelijk gesloten organisatie is. Men werkt nauw samen
met elkaar. Loyaliteit speelt een hele belangrijke rol. Het is best wel moeilijk om
melding te maken van integriteitsschending of het vermoeden daarvan.
Minister Grapperhaus:
In de eerste plaats heb ik net gezegd dat we zien hoe en in welke mate er van de bestaande
regelingen zoals de klokkenluidersregeling en de VIC-regeling gebruik wordt gemaakt.
Het blijkt dat dat goed los is gekomen bij de politie. Ik stel ook vast – misschien
is het goed om dat in het openbaar te zeggen – dat het feit dat u in de persberichten
regelmatig hoort over integriteitskwesties die aan de kaak zijn gesteld bij de politie,
aantoont dat de korpsleiding het ook echt oppakt. In dat opzicht denk ik dat er echt
sprake is van een positieve ontwikkeling in de afgelopen jaren. Ik kan nog niet echt
zeggen dat er een belangrijk causaal verband is met het creëren van de nationale politie.
Ik durf wel te zeggen dat het creëren van de nationale politie daartoe zal hebben
bijgedragen. Maar ik zeg ook eerlijk dat ik niet echt de vinger erop kan leggen of
we alles wat je redelijkerwijs boven water zou moeten krijgen, ook boven water hebben.
Daar moet de komende tijd aan gewerkt worden. De korpsleiding moet echt de vinger
aan de pols houden en ik weet dat men dat ook doet.
Voorzitter. Mevrouw Buitenweg stelde de vraag of goed werkgeverschap niet ook een
doel is waar je goed toezicht op moet houden. Ik denk dat dat zeker iets is dat van
groot belang is. Goed werkgeverschap is een taak waar primair de korpschef voor verantwoordelijk
is. Ik spreek daar met grote regelmaat met hem over. Dan hebben we het niet alleen
over de kwesties met betrekking tot ziekteverzuim en PTSS, wat daar een treurige uitloper
van is, maar ook over zaken als werkdruk en de manier waarop de politie daarop stuurt.
Het hoort wel degelijk bij de toezichthoudende rol om daarover te spreken met elkaar
en te horen hoe dat loopt en zo nodig daar wat over te zeggen.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik geloof dat de Minister dat belangrijk vindt en dat hij er met de korpschef over
praat, maar mijn punt is als volgt. Als ik kijk naar waar de Minister officieel denkt
toezicht op te gaan houden, zoals neergelegd in de brief die wij hebben gekregen,
lees ik: «De kern van toezicht is het beoordelen van de continuïteit, doelmatigheid
en rechtmatigheid van de organisatie.» Het kan natuurlijk hartstikke doelmatig en
rechtmatig zijn en de organisatie kan ook nog doorgaan, maar er kunnen situaties zijn
waarin er minder goed werkgeverschap is. Ik zie dat hier nergens terug. We hoeven
er niet een soort semantische discussie van te maken, maar ik vraag de Minister om
dat ergens terug te laten komen, zodat we zeker weten dat de ambtenaren die hiermee
aan de slag gaan, die doelen ook voor ogen hebben.
Minister Grapperhaus:
Wij hoeven inderdaad geen semantische discussie te hebben. Ik trek me dat echt aan.
Ik zal me de volgende keer iets duidelijker uitdrukken. Ik versta onder de continuïteit,
maar ook de rechtmatigheid en zelfs doelmatigheid van een organisatie, dat je in de
gaten houdt hoe het met de mensen gaat. U hebt mij vandaag in het begin ook horen
zeggen dat we, als we trots zijn op onze politie, een aantal dingen moeten doen. We
moeten onze mensen goed in stelling brengen, we moeten zorgen voor goede middelen
en voldoende mensen en we moeten ook zorgen dat de omstandigheden waarin ze werken
goed zijn. Ik vind dat dat een wezenskenmerk is van een continue, doelmatige en rechtmatige
organisatie. Ik zal dat voortaan wat explicieter aangeven.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Volgens mij is dat prima, maar ik denk ook aan zaken als werk en zorg goed kunnen
combineren. Dat kunnen zaken zijn die soms strijdig zijn met doelmatigheid, maar die
we toch van belang vinden voor het welzijn van de mensen die er werken. De Minister
zegt dat hij goed werkgeverschap als doel heeft. Dat zullen we dan gewoon aannemen
en terugzien op een ander moment.
Minister Grapperhaus:
Toch even. We zijn het eens volgens mij. Werk en zorg combineren hoort wel degelijk
ook bij een doelmatige organisatie. Misschien wordt het op heel korte termijn weleens
ervaren als een slechte combinatie, maar uiteindelijk is het iets waarbij je de korte
termijn opzij moet schuiven omdat het op de langere termijn echt van belang is.
Voorzitter. De heer Azarkan vroeg hoeveel klachten er zijn van burgers tegen agenten.
Uit de jaarverantwoording van de politie blijkt dat er in 2017 9.653 klachten in behandeling
zijn genomen. Het jaarverslag 2018 verschijnt binnenkort. Ik heb nog niet een indicatie
of het gaat om hetzelfde aantal of dat er minder klachten zijn.
Wat is de reactie van de Minister op het punt dat het online klachtenformulier hapert?
Ik ga het doorgeven aan de politie. Daar komen we misschien in een volgend overleg
op terug, want het was mij niet bekend.
Dan is er gevraagd naar een onafhankelijke instantie die onderzoek doet naar geweld
door de politie. Nu doet de rijksrecherche dat. Ik heb geen signalen dat de rijksrecherche
niet zou functioneren. Als er serieuze aanwijzingen zouden zijn dat de rijksrecherche
niet zou functioneren, moeten we daar bijvoorbeeld de Inspectie Justitie en Veiligheid
onderzoek naar laten doen, maar ik heb die signalen niet.
De heer Azarkan vroeg ook naar medewerkers met een migratieachtergrond in relatie
tot lekken. In het onderzoek van de Politieacademie naar het lekken van vertrouwelijke
politie-informatie is geen oververtegenwoordiging van medewerkers met een niet-Nederlandse
achternaam geïdentificeerd. Daar komt bij dat bij meldingen de verdenking van een
medewerker met een niet-Nederlandse achternaam vaker wordt weerlegd dan bij medewerkers met
een Nederlandse achternaam. De constatering dat medewerkers met een niet-Nederlandse
achternaam eerder ten onrechte van het lekken worden verdacht is onwenselijk. De korpschef
heeft mij laten weten dat, mochten er ooit signalen komen dat collega's doelbewust
valselijk worden beschuldigd, hij hiertegen zal optreden. Zo ken ik deze korpschef
overigens ook. Een niet ter zake doend maar wel leuk weetje is dat mijn achternaam
ook niet Nederlands is, maar dat geheel ter zijde.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Daar is een heel liedje aan gewijd, toch?
Minister Grapperhaus:
Ja, zo is het. Ik heb er helaas geen royalty's voor ontvangen, maar dat zit in de
portefeuille van collega Dekker.
Dan zijn er een aantal vragen rond de kleinere basisteams en het decentraal werken.
Bij de inrichting is het uitgangspunt geweest om robuuste basisteams op te richten
met een formatie tussen 60 en 200 fte, voltijdseenheden. Doel was dat de basis van
het politiewerk, inclusief opsporing en een groot aantal andere taken die dagelijks
aan de orde zijn bij het werken aan veiligheid, daar uitgevoerd kon worden. De slagkracht
die daarvoor nodig is, vergt schaalvergroting aan de basis en daar sta ik nog steeds
achter. Ik zie ook dat de tevredenheid van de burgers over de politie de afgelopen
jaren verder is toegenomen; dat laten de cijfers van het CBS zien. Ik wil dat toch
even gezegd hebben, want dit is een compliment aan de politie. Hulde aan de politiemensen,
maar dit laat ook zien dat de nieuwe opzet in ieder geval niet averechts werkt.
Mevrouw Helder heeft natuurlijk vaker met mij van gedachten gewisseld over de stelling
van wegbezuinigde bureaus. Voorzitter, u wilt mij vergeven dat ik dit herhaal. Ik
heb al vaker gezegd dat ik dit punt bestrijd. Dit kabinet investeert in agenten in
de wijk. Door de investering die dit kabinet structureel doet, komen er meer dan 750
extra agenten in de wijk dan er anders geweest zouden zijn. Dat is cruciaal voor de
politie. Mevrouw Helder en ik delen dat het zo ontzettend van belang is om de vinger
aan de pols te houden in onze buurten en wijken. Voor zover dat voor haar een geruststelling
is: bij de inmiddels tegen de 50 lopende werkbezoeken vraag ik altijd, ook als het
werkbezoek over ondermijning in Amsterdam-Noord of iets dergelijks gaat, «hoe zit
het met jullie als wijkagenten, kom je in de buurt?» Ik krijg daar soms kritische
antwoorden op, maar in het algemeen blijkt dat het steeds beter gaat.
Mevrouw Helder (PVV):
Dit is echt gewoon feitelijk onjuist. Dat is een bezuinigingsdoelstelling van uit
mijn hoofd 70 miljoen euro, omdat er niet meer zou worden geïnvesteerd in steen. Dat
is gewoon een feit, dat is gebeurd onder het vorige kabinet. Ik ben het eens met de
Minister – we zitten inmiddels in 2019 – dat de bereikbaarheid van politie op een
andere manier ook goed kan. We hebben de MEOS-app, we hebben de GGP-bus, waarvoor
de gemeente Leudal met zestien deelgemeentes inderdaad een goede oplossing heeft gevonden.
Dus de Minister en ik komen elkaar halverwege wel tegemoet. Want natuurlijk moet je
moderniseren, maar feit is gewoon dat er wel degelijk politiebureaus zijn wegbezuinigd.
Dat punt wil ik toch even maken.
De voorzitter:
Dat mag u zeker doen. Eens kijken wat de reactie van de Minister daarop is.
Minister Grapperhaus:
Ik verstond dat mevrouw Helder zei: er wordt niet geïnvesteerd in stenen. Dat is inderdaad
een belangrijke innovatie bij de politie, waarbij de politie overigens niet uniek
is. Je hebt natuurlijk veel meer organisaties die werken met flexkantoren en -bureaus.
Ik heb vaker het voorbeeld genoemd van de wijkagent met een mountainbike, een iPad
en een rugzakje. Het kan verkeren! Dat is heel bewust gedaan. Daar wordt nou juist
door het publiek in het algemeen positief op gereageerd. Want dat geeft juist invulling
aan de moderne nabijheid in de wijk, met aandacht voor de lokale context. Ik zou ook
graag een keer met uw Kamercommissie samen in het land op werkbezoek gaan om een aantal
van deze modaliteiten te bezoeken, zodat u echt kunt zien dat sprake is van een aanpassing
aan de moderne tijd en dat dat heel goed werkt. Zoals mevrouw Helder terecht zegt
is MEOS een digitaal instrument waarmee de politie in wezen een half bureau bij zich
heeft. Behalve het koffieapparaat, maar daar is het rugzakje goed voor.
Mevrouw Helder (PVV):
Voorzitter, kort nog. Kijk, dat is iets te gemakkelijk. Ik heb in een eerder algemeen
overleg al gezegd dat een politiebureau vergelijkbaar is met een ziekenhuis: je hoopt
het nooit nodig te hebben, maar het moet er wel zijn. Ik ken de pop-uplocaties, ik
ken het doen van aangifte via internet, maar er zijn oudere mensen die daarmee moeite
hebben. Je zult maar een zedenslachtoffer zijn. Dan ga je niet bij een pop-uplocatie
uitgebreid verklaren wat jou is overkomen. Dus een politiebureau is wel degelijk nog
altijd nodig, hoe modern we het ook willen invullen. Er werd niet geïnvesteerd in
stenen. Dat klopt, maar het was wel degelijk een bezuinigingstaakstelling.
Minister Grapperhaus:
Laten we wel zijn: er zijn nog steeds heel veel politiebureaus. Of het nou hier in
de Schilderswijk is, in het Spijkerkwartier in Arnhem of waar dan ook: als ik op bezoek
ga bij een politiebureau kom ik in een «kantoor», met alle faciliteiten van dien,
van waaruit de wijkagenten hun werk doen, met moderne middelen. Daarnaast zijn er
die pop-upbureaus in de wijk, zijn er mobiele steunpunten. Naast mijn departement
– ik geef het maar mee – is er een wijkagent die regelmatig bij de lokale McDonald's
– excuses voor de sluikreclame – te vinden is voor wat hij koffie met een cop noemt.
Dat zijn nou eenmaal dingen die je niet had toen ik als middelbare scholier in Den
Haag woonde. Toen was de politie veel statischer en zat alleen maar op die plekken.
Ik blijf ervoor staan dat dat echt heel positieve effecten heeft.
De heer Van Raak (SP):
Ik val mevrouw Helder bij, want het is gewoon niet waar. Er is gewoon heel hard bezuinigd
op politiebureaus en politieposten. De helft verdwijnt. In mijn eigen geboortedorp
stond een prachtig politiebureau, waar iedereen altijd naartoe kon. Dat is verkocht
aan een projectontwikkelaar, daar staan nu dure appartementen. In dat dorp komt nooit
zo'n hippe agent met zo'n hippe fiets en zo'n hippe rugzak. Die zie ik daar helemaal
nooit. Het enige wat er is, is een keer in de week een politieauto die door het dorp
rijdt, en dan is-ie weer weg. Dan moet je erachteraan; je kunt hem niet eens tegenhouden.
Ik ken ook andere dorpen waar politieposten zijn verdwenen en waar agenten zelf het
initiatief hebben genomen, zelf plekken hebben gehuurd, bijvoorbeeld in het gemeentehuis,
om ervoor te zorgen dat ze nog een klein beetje in de wijk aanwezig zijn. Het is verschrikkelijk
dat dat is gebeurd. Dan moet je ook nog voor veel geld aan de telefoon gaan hangen,
terwijl niemand opneemt.
De voorzitter:
U heeft er geen vraag bij.
De heer Van Raak (SP):
Wat de Minister zegt, klopt niet. Er is wel degelijk een heel grote bezuinigingsoperatie
geweest om al die politieposten te sluiten.
Minister Grapperhaus:
Er gaan nu een paar dingen door elkaar heen lopen. Ik heb op de opmerking dat er niet
meer in stenen is geïnvesteerd al gereageerd door te zeggen dat dat juist is. Ik heb
ook gezegd dat er politiebureaus zijn gesloten, dus ik weet niet wat er nou precies
niet klopt. Waar het vervolgens om gaat, is dat ik hier heb verantwoord waarom dat
gedaan is en hoe dat uitwerkt in de praktijk. Ik heb toch even de Veiligheidsmonitor
2017 erbij gepakt – misschien kan hier vervolgens een projector staan, dan kan ik
het meteen laten zien – waar het gaat over het contact met de politie en de tevredenheid
daarover. Dan zien we een groene streep, die aangeeft dat het aantal Nederlanders
dat tevreden is, tussen 2013 en 2017 licht gestegen is van net onder de 60% naar net
boven de 60%. Ik zeg hiermee absoluut niet dat dat een soort panacee, een soort einde
discussie is. We moeten daaraan blijven werken. Dan kom ik terug bij mijn refrein,
ingezet in het begin: dit kabinet en deze Minister moeten ervoor zorgen dat de politie
mensen en middelen heeft om de zaken zo goed mogelijk te kunnen verwezenlijken voor
de burger. Maar wat ik zeg over die tevredenheid is wel belangrijk om mee te nemen,
juist omdat intussen die niet door mij ontkende moderniseringsslag heeft plaatsgevonden
en er inderdaad bespaard is op onroerend goed. Dat is overigens iets anders dan bezuinigen,
want dat impliceert dat je iets niet meer gaat doen. Dat is niet het geval.
De heer Van Raak (SP):
In mijn geboortedorp was het politiebureau een belangrijk onderdeel van de lokale
gemeenschap. Dat lijkt de Minister niet te snappen. Als er nu iets vreselijks met
je gebeurt, kun je dus niet meer naar de politie. Het bureau is er niet, het bestaat
niet meer. Het enige wat je kunt doen, is bellen, aan de lijn gaan hangen voor veel
geld. Het bureau is er niet meer.
Minister Grapperhaus:
Er zijn in Nederland 210 teambureaus en 296 steunpunten. Ik heb duidelijk aangegeven
dat die getallen wat lager zijn dan ze oorspronkelijk waren. Maar de stelling dat
het politiebureau er niet meer is, kan ik niet voor mijn rekening nemen. U merkt,
ik druk mij iets anders uit dan in de sfeer van «wat de Minister zegt klopt niet»
of «de Minister heeft gelogen». Daar kom ik nog op terug bij de heer Azarkan. Ik heb
heel veel respect voor uw Kamer en voor commissies, maar ik vind wel dat we met elkaar
de discussie moeten houden over waar het over gaat, en niet over kwalificaties die
niet kloppen.
De heer Van Raak (SP):
Het is er niet. In mijn geboortedorp is het er niet.
De voorzitter:
Meneer Van Raak!
Minister Grapperhaus:
Ik kom toe aan het fenomeen van de wijkbus en de proef op Voorne-Putten, waar de heer
Drost op wees. Dat zijn goede voorbeelden van waarmee de politie bezig is in het kader
van de ontwikkelagenda van de gebied gebonden politie. Zoals al eerder gezegd: de
politie streeft ernaar om de aanwezigheid in de wijk op een eigentijdse manier in
te vullen. Dit zijn daarvan succesvolle voorbeelden.
Dan heeft mevrouw Den Boer – ik denk terecht – een scherpe vraag gesteld over de richtlijn
inzake privacy bij gebruik van sociale media. De politie heeft naar aanleiding van
de politievloggers een duidelijke instructie opgesteld, vanuit het oogpunt van privacybescherming
voor het verspreiden van beelden in het kader van voorlichting op social media. Die
instructie is verspreid onder medewerkers. De politievlogs en de berichten via sociale
media hebben een ongelooflijk positief effect bij het publiek, ook als het erom gaat
om mensen op te roepen om op een goede manier met de politie mee te werken. De politie
volgt ook, zoals u ongetwijfeld bekend is, op die politiebureaus die er nog steeds
zijn via schermen wat er op sociale media gebeurt, om daaruit in bepaalde kwesties
aanwijzingen te halen. Dat werkt allemaal goed, maar ik trek het me aan dat die instructie
toch nog in de praktijk tot onvolkomenheden leidt. Iets meer hardop gezegd: ze wordt
niet voor honderd procent nageleefd. Ik heb hierover met de korpschef gesproken, ook
naar aanleiding van de aangekondigde mondelinge vragen van eergisteren. Ik heb met
hem afgesproken dat hij daarover in ieder geval met betrokkenen in gesprek gaat om
te bezien wat er verder aan maatregelen nodig is om te waarborgen dat politiemedewerkers
bij het gebruik van social media de privacy afdoende kunnen waarborgen.
Voorzitter. Ik kom op de bodycam. Het is goed dat daarover vragen gesteld worden.
Laat ik maar met de deur in huis vallen: de korpschef heeft recentelijk de opdracht
gegeven om de bodycam een onderdeel te maken van de uitrusting van de politie. Er
wordt naar gestreefd om de bodycam voor het einde van dit jaar landelijk te kunnen
inzetten. Ik ben het volledig eens met degenen die dat naar voren brachten. Dat deed
in ieder geval mevrouw Laan, maar ik meen ook mevrouw Buitenweg of mevrouw Helder.
Ik verheug me erover dat dit onderwerp hier ook aan de orde kan komen, want ik deel
volledig wat de vragenstellers naar voren hebben gebracht, namelijk dat de bodycam
echt belangrijk is voor de politie, want de ervaring leert gewoon dat met name onrustmakers
toch door die bodycams in toom blijken te kunnen worden gehouden. Ze schrikken door
die bodycams terug of wat dan ook.
Mevrouw Helder vroeg nog iets over het stroomstootwapen. Dat onderzoek van het WODC is op dit moment uitgevoerd. Na de oplevering zullen de resultaten
uiteraard naar de Kamer worden gestuurd. Dat zal rond het zomerreces gebeuren. Ik
meen al eerder te hebben gezegd dat ik er echt wel naar streef om er dit najaar met
uw Kamer over in gesprek te komen. De bekostiging van een eventuele invoering van
het stroomstootwapen is inderdaad nog een vraagstuk; dat zeg ik maar eerlijk. Op dit
moment zijn de financiële middelen er nog niet om dit te kunnen bekostigen, maar ik
ben er wel degelijk over in gesprek om te bekijken hoe we dat gaan oplossen.
De heer Drost en enkele anderen stelden volgens mij terecht de kwestie van het landelijk
dekkend vervoer voor verwarde personen aan de orde. Er is in het afgelopen jaar wel
degelijk het nodige gebeurd rond dat passend vervoer. Er is een conceptmodelvervoer
voor ontwikkeld. Er is door het instituut ZonMw subsidiegeld geregeld voor de regio's,
voor pilots op dit gebied. Er is een aantal convenanten in diverse regio's opgesteld.
Die pilots worden verlengd en de aanstelling van de brigadier vervoer is verlengd
voor het hele jaar, maar ik zeg heel eerlijk dat ik zelf heb gehoopt dat het eerder
door het hele land zou kunnen worden uitgerold. Het ziet er nu echter naar uit dat
dat pas per 2021 zal zijn gerealiseerd, na aanpassing van de noodzakelijke regelgeving
en na de bekostigingsrealisatie. Ik kan daar in dit verband niet zo heel veel meer
over zeggen, omdat het uiteindelijk iets is wat in overgrote mate bij de collega van
VWS thuishoort.
De heer Drost (ChristenUnie):
Het antwoord is natuurlijk helder, maar het duurt wel lang. Dat is opvallend, gezien
het feit dat bij de betrokkenen bij geweldsincidenten richting politieagenten het
aandeel van verwarde personen behoorlijk hoog is. En dat aantal loopt op. Dat onderstreept
volgens mij wel het belang van dit onderwerp. De Minister heeft het over 2021, dus
we zijn nog twee jaar lang met dat onderwerp bezig. Kan de Minister dit, bijvoorbeeld
per brief, wat verder toelichten? Waar zitten precies de drempels, de haken en de
ogen? En liever nog wil ik dat de Minister gaat bekijken of het wat sneller kan.
Minister Grapperhaus:
Ik zei al: dit ligt niet bij mij. Wat Justitie betreft zou dit zo snel mogelijk landelijk
klaar moeten zijn. Toen ik me begin 2018 in dit onderwerp aan het verdiepen was, en
me ook aanmeldde voor de periodieke vergaderingen van het Schakelteam onder leiding
van Onno Hoes, leek het aanvankelijk veel meer vliegwiel te hebben. Ik heb onder de
aandacht van de collega gebracht dat ik ook vind dat 2021 te laat is, of in ieder
geval dat het nog wel erg lang duurt. Ik ga daar ook de nodige druk op zetten. Maar
ik denk dat dit ook een kwestie is die langs die weg moet worden besproken.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dit is mijn laatste interruptie, voorzitter. Nou ja, vooruit dan maar; ik wil hierop
toch reageren, want ik maak me hierover wel zorgen. We hebben bij dat Schakelteam
natuurlijk ook al eerder gekeken wat het kabinet allemaal ging doen met de aanbevelingen.
Het is steeds toch vrij mager en het is ook heel erg institutioneel. En ik heb eerlijk
gezegd niet het idee dat de koe echt bij de hoorns gevat wordt. Dat heeft natuurlijk
te maken met het feit dat er zo ongelofelijk veel instellingen en heel veel verschillende
bestuurslagen bij betrokken zijn. We raken zelf ook weleens de kluts kwijt. We hebben
een keer aan de Griffie gevraagd: breng het eens gewoon allemaal in kaart. Ik heb
het idee dat het daarmee ook binnen het kabinet een beetje alle kanten op gaat. Dit
neemt ongelofelijk veel capaciteit weg van de politie, én het is voor mensen die ermee
te maken hebben natuurlijk heel erg problematisch. Daarom komt er volgens mij vanuit
deze Kamer de hartenkreet: daarvan moet toch echt eerder serieus werk gemaakt kunnen
worden? Ik zeg het niet alleen maar gewoon makkelijk, maar ook omdat een aantal van
de concrete aanbevelingen die gedaan zijn, ook door het Schakelteam, toch niet echt
heel duidelijk ingevuld zijn door het kabinet. Daarvan kan toch sowieso al meer werk
worden gemaakt?
Minister Grapperhaus:
Dit wordt wat lastig. Ik kan zeggen: nou, ik begrijp uw kritische observaties en ik
speel ze door naar de collega van VWS. Dat wil ik graag doen. Vanuit het Ministerie
van Justitie en Veiligheid is er in de afgelopen achttien maanden aan één stuk door
bij de instanties die er uiteindelijk over gaan op aangedrongen dat de psycholance
en ook de wijk-ggz'er wat ons betreft twee instanties zijn die er echt op heel korte
termijn moeten komen. Het probleem is alleen wel – ik zeg het heel eerlijk – dat dit
geen instanties zijn die onder de begroting of de verantwoordelijkheid van Justitie
vallen. Als dat zo zou zijn, zouden we deze discussie bij wijze van spreken hier helemaal
niet hoeven te voeren. Ik zal dus de door het lid Buitenweg naar voren gebrachte kritische
noten een-op-een overbrengen aan VWS, maar mij lijkt het dat ook vanuit de commissie
voor VWS dit punt dan moet worden aangeroerd.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Dat is absoluut waar. Maar neem het onderwerp ondermijning. Ik hoor de Minister daarover
elke keer zeggen: nou, daar kun je me 's nachts voor wakker maken en ik ga daar de
barricades voor op. Hartstikke goed. Dat onderwerp heeft ook veel verschillende raakvlakken.
Daarvoor moet de Minister aan de slag met de Minister van Financiën, want het gaat
daarbij ook vaak over witwassen. Daarbij spelen dus ook heel veel verschillende aspecten.
Ik snap heel goed dat bij het probleem rond vervoer van verwarde personen de leiding
niet zozeer ligt bij Justitie, maar bij zorg. Maar uiteindelijk is er toch één kabinet?
Ik zou willen dat dat dan overgedragen wordt en dat één iemand voor dit onderwerp
echt graag 's nachts zijn bed uit wil komen. Eén iemand moet dit oppakken en coördineren.
Iemand moet hier iets meer urgentie aan geven en voorkomen dat we alles toch allemaal
wel heel ingewikkeld vinden. Dit is iets waar heel veel agenten mee te maken hebben,
wat voor heel veel mensen die het betreft heel problematisch is, en het neemt alleen
maar toe. Ik denk dat hierbij dus de vraag vooral is: wie gaat er nou echt de kar
trekken bij dit onderwerp, met dezelfde drive als de Minister zegt te hebben bij de
ondermijning?
Minister Grapperhaus:
Laat ik allereerst eerlijk zeggen dat ik over het algemeen goed slaap en niet 's nachts
wakker lig. De kwestie van de verwarde personen en de druk die die op de politie legt,
trek ik me echter zeer aan. Mijn rol daarbij in het Schakelteam is denk ik ook heel
duidelijk geweest. Ik jaag daarbij namelijk steeds drie dingen aan die, hoe je het
ook wendt of keert, buiten mijn domein vallen. Het begint bij de psycholance. Nee,
het begint daarvoor nog, bij de wijk-ggz'er, die het goed in de gaten kan houden.
Daarna volgt de psycholance en ten slotte volgen de beveiligde bedden. Ik vind dit
probleem ook steeds prangender worden en ik wil bij dezen hier toezeggen dat ik vanuit
Justitie er in het kabinet alle aandacht voor zal vragen om dit punt de nodige urgentie
te geven. Dat wil ik doen, omdat ik het bijzonder teleurstellend vind dat het aantal
meldingen uiteindelijk dit jaar van 78.000 naar 90.000 is gestegen, terwijl de aantallen
psycholances, wijk-ggz'ers en beveiligde bedden niet evenredig zijn gestegen, nog
los van wat we vinden over die stijging van het aantal meldingen. Ik wil hier dus
toezeggen dat ik hierover en over de urgentie hiervan nog eens verder in gesprek ga.
Ik kan daarnaast wel zeggen dat ik vorige week nog met de collega en met vertegenwoordigers
van de VNG die het punt daar oppakken, heb gesproken over de problematiek van met
name de groep verwarde personen die ook echt vaker dan één keer in aanraking komen
met de politie. Ik ga nu echt een beetje buiten de randen van dit AO, maar ik zeg
het toch, voorzitter. We hebben over die groep gezegd: daar moet zeker heel veel urgentie
op. Maar ik hoop dat dit voldoende is, zo toegezegd zijnde. Ik kom hier voor de zomer
bij de Kamer in een brief op terug. Daarin kan ik even laten zien welk huiswerk ik
hierbij heb gemaakt.
De voorzitter:
Ik kijk nog even naar de heer Drost. Wil hij nog gebruikmaken van het tweede deel
van zijn interruptie? Het gaat een beetje hink-stap-sprong, maar vooruit.
De heer Drost (ChristenUnie):
Nou, mevrouw Buitenweg kopte de bal in. Ik onderstreep wat zij heeft gezegd. Ik snap
het antwoord van de Minister; de uitvoering moet wellicht op een ander ministerie
worden gedaan. En misschien moeten we zelfs met elkaar naar financiële middelen kijken;
dat weet ik niet eens. Maar het probleem komt uiteindelijk bij Justitie terecht. Ik
ben het er dus helemaal mee eens dat de Minister daar nu ook prioriteit aan gaat geven
en in ieder geval die streep eronder gaat zetten.
Minister Grapperhaus:
Maar nogmaals, ik trek mij het probleem aan vanuit de invalshoek van de politie, en
ik ga het huiswerk doen om het nog eens met heel erg veel urgentie neer te leggen
in het kabinet, om te kijken hoe we hiermee verder kunnen gaan. Maar uiteindelijk
moeten vanuit het kabinet, respectievelijk vanuit VWS enkele van de dingen die we
vandaag benoemd hebben, weer meer tractie krijgen. Uiteindelijk valt dat buiten mijn
competentie.
Mevrouw Den Boer heeft de internationale en Europese politiesamenwerking naar voren
gebracht. Ik moet zeggen dat ik met heel veel interesse en waardering het voorstel
heb gelezen. Ik deel de mening van mevrouw Den Boer dat criminaliteit steeds vaker
grensoverschrijdend is en dat samenwerking tussen politiediensten van groot belang
is. Politiesamenwerking is ook echt een van mijn topprioriteiten. Ik heb al vaker
aan de Kamer gerapporteerd dat ik heb ingezet op vernieuwing van het Benelux-politieverdrag.
Dat is vorig jaar gebeurd en dat moet nu zo snel mogelijk geratificeerd worden. Maar
u ziet wat er daarbij gebeurt: het loopt vast in België, niet omdat ze daar niet willen,
maar omdat daar ineens een demissionair kabinet zit en allerlei zaken daardoor in
de vertraging raken, terwijl ondertussen iedereen het belang hiervan heel goed ziet.
Ik vind dat we die grensoverschrijdende operationele politiesamenwerking – ik zeg:
«operationele politiesamenwerking» – echt nog veel meer kunnen intensiveren. Ik noem
een paar voorbeelden. We hebben met een aantal lidstaten van de EU een samenwerking
op het gebied van het bestrijden van maritieme drugstransporten, we hebben een samenwerking
met Noordrijn-Westfalen en met België op het gebied van politie, en zo zijn er nog
veel meer vormen van samenwerking. En uiteraard hebben we een paar overkoepelende
EU-samenwerkingen.
Ik denk dat we vooral moeten inzetten op het intensiveren van die vormen van samenwerking.
Ik zou dat verstandig vinden en ik zou adviseren om het niet te gaan zoeken in institutionele
wijzigingen. Ik denk namelijk dat we daarbij op twee dingen gaan stuiten. We gaan
in de eerste plaats stuiten op een mer à boire bij het wordingsproces. De heer Van
Raak wees al op het punt van de verschillende rechtsstelsels, die ook in dat opzicht
een hobbel zullen vormen. Het tweede punt is meer politie-inhoudelijk. Ik constateer
toch dat er inderdaad materieel ook verschillen zijn tussen de politiestelsels in
de onderscheiden EU-landen. Het zou ook om die reden niet verstandig zijn om in dit
stadium zo'n institutionele «samenwording» na te streven. Maar nogmaals, het punt
van de internationale politiesamenwerking gaat mij zeer aan het hart, want hoe beter
de samenwerking, hoe beter we die internationale boeven kunnen aanpakken.
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik denk dat er op zich al een heel belangrijke institutionele stap is gezet, want
Europol kent ook een heel lang wordingsproces. Toen ik hier als wetenschapper mee
bezig was, heb ik weleens een Schotse politieman geïnterviewd. Hij zei over Europese
politiesamenwerking in de vorm van Europol: it's pie in the sky, it will never ever
happen. Nu, zoveel jaren later, zien we dat die samenwerking er toch is. En ik denk
dat die er ook om goede redenen is. Het is daarom denk ik niet verkeerd om een stip
op de horizon te zetten en daarvoor processtappen te zetten. Het mooie van Europol
is dat wij ontwikkelingsfasen kunnen bespreken met elkaar, in gezamenlijkheid met
het nationale parlement en het Europees Parlement.
Ik heb hierover toch nog twee vragen. We hebben in Europa zoiets als EMPACT, de European
Multidisciplinary Platform against Criminal Threats. Wat ik daar lastig aan vind,
is dat het niet de lidstaten als het ware committeert aan de inzet van operationele
capaciteit om een bepaald probleem op te lossen. Is de Minister met mij van mening
dat er iets zou moeten zijn als een gezamenlijke dreigingsanalyse, om acute problemen
echt aan te pakken, problemen die zich ook in de grensstreken voordoen? Ik noemde
als voorbeelden ook de havens en het «geheen-en-weer» tussen de haven van Rotterdam
en die van Antwerpen. We moeten dat aanpakken om daarmee de veiligheid van de burgers
veilig te stellen.
Minister Grapperhaus:
Ik denk dat het heel interessant is om nader te verkennen in hoeverre je dit soort
zaken inderdaad op basis van meer gezamenlijkheid dan er nu al is, kunt analyseren.
Er is namelijk nu al heel veel samenwerking op dat gebied. Nogmaals, op zichzelf vind
ik het goed dat er gedachtenvorming is zoals mevrouw Den Boer die nu aangeeft. Je
kunt er natuurlijk heel makkelijk van zeggen: ja, maar in land X in de EU hebben ze
een heel ander soort rechtsstaat, en weet ik veel wat. Dat is allemaal waar, maar
ik denk dat het wel goed is dat we dit soort gedachtevorming hebben, al was het maar
om landen die nogal wat andere beginselen hebben in hun rechtssysteem, te prikkelen
om zich de vraag te stellen: zouden we daar wat aan moeten doen en zouden we nader
tot elkaar kunnen komen? Dus nogmaals, we moeten hierover blijven nadenken. Internationale
politiesamenwerking is voor mij hoe dan ook een prioriteit en daarop moeten we blijven
inzetten. Het is voor mij een prioriteit, zij het voorlopig niet institutioneel anders
dan nu, namelijk via Europol en Eurojust.
Mevrouw Den Boer (D66):
Aanvullend vraag ik of de Minister het met mij eens is dat er juist wel ook heel goede
voorbeelden zijn van politiesamenwerking met bijvoorbeeld Oost-Europese lidstaten,
zoals met Roemenië? Ik heb daar pas nog een politieliaison gesproken. Er is bijvoorbeeld
sprake van samenwerking op het vlak van de bestrijding van mensenhandel en drugshandel.
Dat zijn heel belangrijke onderwerpen. Is de Minister het met mij eens dat er echt
toch wel meer gedaan moet worden om de informatie-uitwisseling tussen de lidstaten
te verbeteren door «connecting the dots»? We moeten de punten met elkaar verbinden.
We moeten de mensen die al in die systemen zitten, ook daadwerkelijk oppakken. We
moeten het hun moeilijk maken om zomaar door de mazen van de wet te glippen.
Minister Grapperhaus:
Ja! Dat punt komt terug in mijn brief van begin juni over internationale politiesamenwerking.
Het is overigens een heel interessant en delicaat punt, want je moet vervolgens ook
wel weer bekijken met wie je op welke gebieden samenwerkt. Het moet immers ook weer
zo zijn dat één en één drie wordt. Maar dit komt begin juni in een brief terug.
De voorzitter:
Het wordt genoteerd. Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. «And now for something completely different», zoals in Monty Python wordt
gezegd. De heer Azarkan had een vraag over de vrouwen en kinderen in IS-gebied. Ik
heb er eerlijk gezegd niet zo bij stilgestaan dat dat onderwerp in het kader van dit
AO aan de orde zou komen. Hierbij kan ik alleen verwijzen naar de brief over het kabinetsbeleid
op dat punt, die ik de Kamer op 6 december 2018 heb geschreven. Dat beleid staat nog
steeds.
Voorzitter. Dan is er de kwestie van de boa's. Dat is een kwestie waar veel aan vastzit.
Mevrouw Laan vroeg hoe het zit met de aangekondigde verkenningen op dat punt. Die
verkenningen over die verbetering in de samenwerking zijn gestart, ook naar aanleiding
van de notitie die eind vorig jaar gezamenlijk is geschreven. Er is daarvoor een integrale
werkgroep. Daarin zitten de VNG, de politie, het Openbaar Ministerie, het Bureau Regioburgemeesters,
de gemeente Utrecht, de gemeente Rotterdam, de gemeente Haarlemmermeer en de Minister
van Justitie. Zij zijn aan het kijken naar wat we noemen «de flexibele inzet van de
boa en het criterium inzake de leefbaarheid». Ik ben van plan uw Kamer voor de zomer
te informeren over de stand van zaken bij die verkenningen. Voor de langere termijn
worden er gesprekken gevoerd over de uitvoering van de in deze Kamer aangenomen motie
van mevrouw Den Boer over de politiefunctie. We hebben afgesproken dat we daar ook
de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid bij zullen betrekken. Die verkenningen
zijn volgens mij dus helder. Ik wil nog wel benadrukken dat de concrete inzet van
boa's iets is wat in de lokale driehoek besproken wordt. Daar zit de Minister van
Justitie natuurlijk niet bij.
De heer Drost vroeg nog of er mogelijkheden zijn om de informatiepositie van gemeentelijke
boa's te verbeteren, zodat ze weten wanneer ze zich in een gevaarlijke situatie begeven.
De Wet politiegegevens biedt de politie onder voorwaarden de mogelijkheid om politiegegevens
te delen met boa's. Ik zei al dat die taken lokaal worden bepaald. Dat betekent dus
dat afspraken over informatiedeling tussen politie en boa's eigenlijk ook lokaal maatwerk
zijn. Ze hangen af van de lokale afspraken. Overigens mogen er niet meer politiegegevens
worden gedeeld dan proportioneel en noodzakelijk is voor het doel waarvoor de boa's
worden ingezet. Ik kan u verder nog melden dat de politie op dit moment ook nog werkt
aan verbeteringen in de lokale samenwerking met boa's.
De voorzitter:
Is hiermee het onderwerp «boa's» afgerond?
Minister Grapperhaus:
Nee, ik ben nog lang niet klaar met de boa's. Nou ja, «nog lang niet» is wat overdreven.
Er is gevraagd naar de stand van zaken bij de uitbreiding van de bevoegdheden van
de boa's in de openbare ruimte bij lichte verkeersovertredingen. Ik heb daar overleg
over gehad met de VNG, de politie en het OM. Naar aanleiding daarvan zijn per 1 januari
van dit jaar de bevoegdheden van boa's ten aanzien van handhaving in het verkeer met
een aantal feiten uitgebreid. Dat zijn feiten die de leefbaarheid aantasten, zoals
het handhaven van de rijrichting, onnodig claxonneren en dergelijke. Daarmee past
dit ook binnen de taakstelling van de boa's. Daarnaast wil ik nog benadrukken, mevrouw
Laan, dat we natuurlijk die eerder aangekondigde verkenning hebben. Daarbij wordt
gekeken of je dat leefbaarheidscriterium hoe dan ook zou moeten verruimen.
Over het punt van de boa's en de bewapening is niet echt een vraag gesteld. Daarover
heb ik al vaker in de Kamer gezegd dat ik op dat punt volmondig het standpunt deel
van het Openbaar Ministerie, maar bijvoorbeeld ook dat van een aantal burgemeesters,
namelijk dat het niet aan de orde is om daar wezenlijke veranderingen in aan te brengen.
Dat zijn mijn punten over de boa's, voorzitter.
De voorzitter:
Dan is er een interruptie van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter, het is ook een beetje een uitgestelde interruptie, vanwege de toon bij
de discussie daarnet over het aantal politiebureaus. Ik dacht: laat ik even wachten
tot een later moment. De kwestie van die boa's raakt natuurlijk ook aan de nabijheid
van de politiezorg voor de burger. Ik wil daar toch nog iets over zeggen. Ik krijg
hierover mails en collega's zullen zulke mails ook krijgen. Ik heb hier een mail van
een meneer die in elkaar geslagen is en vanaf de intensive care heeft geprobeerd de
politie te bereiken om aangifte te doen. Ik zal u de details besparen, voorzitter.
Ik heb hier een mail van een wijkagent uit de Hoeksche Waard die op zondagmorgen met
een heel klein aantal mensen een dienst moet doen. Kijk, wij weten allemaal van de
problemen waar de politieorganisatie op dit moment in zit. Ik ga de Minister ook niet
iedere keer op al die mails trakteren in de vorm van schriftelijke vragen of wat dan
ook, want ik weet ook wel waar de schoen wringt. Maar ik heb hier toch ook wel een
beetje moeite mee. Ik heb het idee dat de Minister ook wel vooral een positief beeld
wil neerzetten, van alles wat goed gaat. Dat vind ik ingewikkeld, want er gaat ook
een heleboel niet goed. Ik ben bijvoorbeeld benieuwd naar de uitvoering van mijn eigen
motie waarin wordt gesteld dat 80% van de tijd van de wijkagent in de wijk moet worden
doorgebracht. Wat wil ik hiermee zeggen? Het is toch niet heel erg raar dat wij ons
zorgen maken over die nabijheid van de politie bij de burger? Ik heb het idee dat
de Minister op dit punt bij wijze van spreken vooral zegt: gaat u gerust slapen. Ik
slaap hier niet zo gerust op.
De voorzitter:
Minister, wat gaat u daaraan doen?
Minister Grapperhaus:
Ik zei net tegen mevrouw Den Boer dat ik inderdaad ook vind dat die regels over die
sociale media onvoldoende zijn nageleefd. Ik heb dat zelfs nog eens expliciet benoemd.
Ik heb over die verwarde personen net aangegeven: ik trek me dat aan, hoewel ik er
niet 's nachts wakker van lig, enzovoort, enzovoort. Er zijn genoeg punten waarbij
ik zeg: het gaat niet zoals het zou moeten gaan. Dat trek ik me als Minister aan,
want nogmaals, ik ben degene die voor de mensen en de middelen moet zorgen om de politie
in stelling te brengen. Ik geef wel toe dat ik het op een bepaalde manier breng. Dat
is misschien een beetje de positivo in mij. Dat punt van kritiek van mevrouw Buitenweg
bijvoorbeeld, dat pak ik op en daar ga ik mee aan de slag. Ik zeg dan: ik kom daarover
met een brief naar uw Kamer en dan mag u beoordelen of ik mijn huiswerk over een maand
of drie gedaan heb. Zo zijn er meer dingen waarbij ik echt wel zie dat het niet goed
gaat; daar heeft de heer Van Dam echt een punt. Ik ben bijvoorbeeld begonnen met zijn
punt over de ombudsman. Ik zou de tekst erover er even bij moeten pakken, maar ik
zeg het nu uit mijn hoofd: ik heb erkend dat er een aantal keren dingen gewoon niet
goed zijn gegaan met individuen in de organisatie. Daar moeten we dus ook wat aan
gaan doen. Maar misschien dat ik het iets te enthousiast breng als ik zeg: we gaan
er iets aan doen. Misschien dat ik meer de nadruk moet leggen op het element van mea
culpa of wat dan ook.
Maar uiteindelijk ging het de heer Van Dam hier natuurlijk om de boa en de wijkagent.
Ik krijg soms ook casuïstiek via e-mails binnen. Dat trek ik me aan, maar we moeten
oppassen en die niet gaan veralgemeniseren. Ik deel dergelijke casuïstiek wel met
de korpsleiding als die casuïstiek mij betrouwbaar overkomt. En dat laatste is vaak
het geval, hoor. Ik leg dat dan bij de korpsleiding neer, zodat men dat in ieder geval
ziet. Maar ik vind dat wij de korpsleiding vervolgens in stelling moeten brengen om
daadwerkelijk operationeel daar bij te sturen waar dat nodig is. En een voorbeeld
daarbij is de vraag of er nou echt voldoende wijkagenten en boa's zijn, een vraag
die ik wel vaker hoor. Wordt die 80% van de tijd op straat doorgebracht? Bij die kwestie
moeten we in eerste instantie de korpsleiding in stelling brengen om ook echt op die
dingen te gaan sturen. Op die vragen over voldoende wijkagenten en die 80% komen we
overigens terug in het halfjaarsbericht, eind juni of begin juli, wil ik vast aankondigen.
Ik zal straks in dit verband nog ingaan op het etnisch profileren.
De heer Van Dam (CDA):
Het punt is dat ik de Minister heb horen zeggen: goh, als ik het land inga, hoor ik
overal dat het zo goed gaat. Misschien moeten we samen een keer op werkbezoek gaan
om te kijken hoe goed het gaat. Ik ga ook heel veel op werkbezoek. We weten allemaal
dat de situatie bij de politie op een aantal punten best zorgelijk is, maar stelselmatig
is het antwoord: nou, het gaat allemaal wel goed. Ik heb het aan de korpsleiding gevraagd
en daar verzekert men mij dat het wel goed komt. Als ik dat steeds hoor, terwijl ik
ook weet dat er zorgelijke situaties zijn, dan leidt dat uiteindelijk tot wantrouwen.
Spelen we alleen maar mooi weer of leggen we echt de vinger op de zere plek? Ik denk
dat we er in deze moeilijke tijden met elkaar mee gediend zijn als de vinger op de
zere plek wordt gelegd. Ik vraag de Minister om die benadering te kiezen.
Minister Grapperhaus:
U als Kamer – en dat is terecht – controleert mij en legt de vinger op een aantal
zere plekken. Die heb ik benoemd en herhaald. Ik heb niet gezegd dat ik als een soort
blije aap van allemaal werkbezoeken terugkom. Nee, ik heb gezegd dat ik op werkbezoeken
ook bepaalde kritiek tegenkom. Ik kom op werkbezoeken ook zaken tegen die tegenspreken
wat mij wordt voorgehouden. Die meld ik ook. Maar ik ben ondertussen nog altijd een
fanatiek gelovige in het halfvolle glas. Ik zie inderdaad dat er dingen beter kunnen
of gewoon niet goed gaan. Ik zeg u toe dat ik bepaalde dingen wil verbeteren. Ik noemde
net het voorbeeld van 80%, als het over de wijkagenten gaat. We komen daar bij het
halfjaarsbericht op terug. Ik weet nu nog niet wat daaruit komt, maar als we uiteindelijk
met elkaar concluderen dat er te weinig wordt waargemaakt, dan zult u mij als eerste
horen zeggen dat we dat moeten verbeteren. Zo zit ik in de wedstrijd, zou ik bijna
willen zeggen.
De heer Bisschop (SGP):
Het kan zijn dat de Minister hier nog op terugkomt als hij de vragen verder afwerkt,
maar ik miste een reactie op mijn vraag over de informatie-uitwisseling tussen boa's
en wijkagenten. Als het antwoord daarop verderop in het stapeltje zit, dan wacht ik
dat rustig even af.
Minister Grapperhaus:
Daar ben ik daarnet op ingegaan. Ik heb aangegeven dat dat gebeurt. Daar waar dat
proportioneel en nodig is, vindt er daadwerkelijk uitwisseling plaats tussen boa's
en wijkagenten. Ik heb daar vrij uitvoerig bij stilgestaan.
De heer Bisschop (SGP):
Dan heb ik het niet opgepikt, omdat de signalen die wij krijgen, daar nog weleens
van afwijken. Ik hoor hier een beetje een positief beeld, maar ik vraag mij af of
dat wel een correcte voorstelling van zaken is.
Minister Grapperhaus:
Ik krijg vandaag wel prachtige uitdrukkingen over mij heen. Het begon met «liegen»,
daarna werd het «het klopt niet», maar nu is het gelukkig de vraag of dit wel een
juiste voorstelling van zaken is.
De heer Bisschop (SGP):
Wij zijn altijd mild, hè.
Minister Grapperhaus:
Dat weet ik. Dat siert de SGP ook. Ik heb gewezen op de Wet politiegegevens, die de
politie de mogelijkheid biedt om politiegegevens te delen met boa's. Maar ik heb ook
uitgelegd dat de beslissing over de inzet van boa's bij het lokaal gezag ligt. Dat
is nou eenmaal zo. Ook al zou ik daarover willen gaan... Ik zeg niet dat ik dat wil.
Ik ga er gewoon niet over. Het lokaal gezag zegt: dit moeten de boa's doen. Daaruit
vloeit voort wat de politie aan gegevens kan doorgeven. De Wet politiegegevens stelt
in dat opzicht een proportionaliteitsvereiste. Als u zegt dat u op lokaal niveau hier
en daar hoort dat dit onvoldoende gebeurt, dan ben ik op zichzelf bereid om dit door
te geven aan het betreffende lokale gezag, maar dan moeten het wel concrete signalen
zijn. De mogelijkheden zijn er. Dat wil ik hier hardop gezegd hebben. De boa's die
misschien bij u hun zorgen daarover hebben geuit, moeten zich daarin gesterkt weten.
De wettelijke mogelijkheden zijn er. Het gebeurt veelal ook. Nogmaals, ik wil het
best doorgeven, maar ik heb zelf niet de doorzettingsmacht om te zeggen: dit moet
u lokaal doen met boa's. Dat wil ik ook niet.
Voorzitter...
De voorzitter:
Een ogenblik, we gaan nog even door op dit punt. Meneer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Ik wil het nog even hebben over de boa's en het driehoeksoverleg. Ik ben toch niet
tevreden met de beantwoording van de Minister. Hij zegt: ik zit niet bij dat overleg.
Dat is natuurlijk helemaal waar. Ik heb op dit punt een kleine peiling gedaan onder
burgemeesters in Nederland. Daar komt op zich een heel positief beeld uit naar voren
over de samenwerking tussen gemeenten en wijkagenten. Men gaat langzaam maar zeker
mee in de lijn van de Minister. Er zitten verbeteringen in. Het gaat steeds beter.
Maar daaruit komt ook het beeld naar voren dat men boa's inzet op punten waar men
voorheen op de politie kon leunen. In de driehoek vinden allerlei overleggen plaats,
waarin burgemeesters ervoor kiezen om uitvoeringstaken bij boa's neer te leggen die
daar voorheen niet lagen. In de vraagstelling komt bijvoorbeeld het geweldsmonopolie
aanbod. Ik ben het eens met de Minister, maar het is een feit dat burgemeesters vaststellen
dat boa's meer moeten doen dan eerst. Dat zie je ook in de cijfers terug. In de loop
van de jaren komen er langzaam maar zeker meer boa's. Mijn vraag aan de Minister is:
deelt u die analyse van de burgemeesters? Heeft u die analyse wellicht ook? Is er
in de loop van de jaren een verschuiving van taken zichtbaar tussen boa's en wijkagenten?
Minister Grapperhaus:
Ik wil een paar dingen zeggen. In de eerste plaats heb ik aan het begin van mijn «boa-beantwoording»
aangegeven dat die verkenning er is. Dat wist u als Kamer al, maar ik heb dat nog
even naar voren gehaald. Daar kijken we naar, naar aanleiding van onder andere een
heel duidelijke nota van de politie. Die is in december naar uw Kamer gestuurd. Men
vond het de moeite waard om te verkennen of het leefbaarheidscriterium zou kunnen
worden opgerekt. Dat is één. Twee. Ik heb per 1 januari jongstleden, na overleg met
de politie, het OM en de VNG, een aantal extra zaken op het gebied van verkeershandhaving
ondergebracht bij het huidige leefbaarheidscriterium. Vanuit de VNG en de politie
kwam duidelijk naar voren dat we moeten kijken of we die domeinen beter op elkaar
zouden kunnen laten aansluiten. In zoverre is het antwoord dus «ja», maar ik moet
wel zeggen dat ik als gesprekspartner natuurlijk met name kijk naar de VNG, de G20,
de twintig grootste gemeenten, en de G4, om enige structuur te krijgen in de input
die ik krijg. Als de heer Drost een ander empirisch onderzoek heeft gedaan, dan zou
ik daar uiteraard graag kennis van nemen, mits het een empirisch onderzoek is, want
dan kan ik dat meenemen. U kunt erom lachen, maar het moet wel een beetje... We horen
natuurlijk allemaal ervaringszaken. Burgemeesters leggen hier af en toe ook een bezoek
af om punten nog eens onder de aandacht te brengen. Waar het mij om gaat – ik sta
daar zeer open voor – is dat we kijken of we het domein van boa's op het punt van
het leefbaarheidscriterium nog verder kunnen uitbreiden en definiëren. Dat laat overigens
onverlet mijn eerder ingenomen punt over wapens.
Ik wil op dit punt nog één ding zeggen tegen de heer Drost. Ik ben natuurlijk ook
met sommige burgemeesters in gesprek over de inzet van boa's en politie ten gevolge
van allerlei dingen die in gemeenten gebeuren en die extra inzet vergen. Als allerlei
gemeenten in het land, klein en groot, ineens festivals gaan organiseren, dan vergt
dat inzet van handhavers. En dan heb ik het nog niet eens over mijn stokpaardje, de
drugsproblematiek. Laten we het daar niet over hebben. Als je een festival organiseert,
dan moet je handhavers inzetten. Ik zeg tegen burgemeesters en de VNG dat als zij
erover klagen dat er onvoldoende boa's of politieagenten beschikbaar zijn, we ook
hierover de discussie moeten aangaan.
De heer Drost (ChristenUnie):
Ik heb het geen empirisch onderzoek genoemd, maar signalen. Ik heb iets van tien of
vijftien reacties gekregen, dus dat geeft op zich best een aardig beeld. Ik heb het
positief gebracht, want men was positief over de wijkagent, maar men vroeg wel aandacht
voor het samenspel met de boa's. Ik snap dat de Minister, in zijn rol als hoofd van
de politie, een gesprekspartner is, maar als Minister van Justitie en Veiligheid moet
hij ook naast de burgemeesters gaan staan, juist in de grotere steden waar veel problematiek
is, om te proberen om dit vraagstuk samen tot een goed einde te brengen. Er moet niet
worden gestreefd naar een overheveling van taken, zoals burgemeesters blijkbaar soms
voelen, maar er moet juist worden samengewerkt aan oplossingen. Ik ben zeer benieuwd
naar de analyse waar u mee komt.
De voorzitter:
Het lijkt me goed dat we die afwachten.
Minister Grapperhaus:
Er moet geen verkeerd beeld ontstaan. Ik heb afgelopen maandag alweer ongeveer een
uur of zes met burgemeesters overlegd in het Landelijk Overleg Veiligheid en Politie
(LOVP), daarna in het Strategisch Beraad Veiligheid en daarnaast nog in een aantal
bilateralen met de burgemeesters van de G4. U moet niet het beeld hebben dat ik ergens
in een ivoren torentje af en toe met een verrekijker naar buiten kijk en zeg: goh,
zie ik nog genoeg boa's of wijkagenten? Het is misschien toch wel goed om dat beeld
bij uzelf wat te corrigeren. Ondertussen is het echt zo – laat ik daar heel duidelijk
over zijn – dat we een nationale politie hebben geïnstigeerd. Ik ga daarmee even terug
naar af. Dat hebben we als democratische samenleving gedaan; laten we daar even heel
helder over zijn. Dat project is nu bijna voltooid. We constateren nu dat een aantal
punten op aangrenzende velden – de boa's zijn er daar een van – toch misschien nog
wat bijstelling van de regels en van de mogelijkheden behoeven. Daar kijk ik naar,
overigens niet alleen met de burgemeesters, maar ook met het OM, dat daar een belangrijke
partner in is, en met de politie. Ik ben ervan overtuigd dat we daar spoedig met elkaar
tot mooie resultaten zullen komen.
De voorzitter:
Fijn, mooi. Mag ik even kijken hoever u bent met uw beantwoording?
Minister Grapperhaus:
Nou, ik ben toch zeker op een kwart. Nee, ik heb nog een paar onderwerpen, waarvan
de cold cases er een zijn.
De voorzitter:
Gaat u snel verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Over het onderwerp cold cases zijn diverse vragen gesteld. Een enkeling
van u hoort het vandaag voor de tweede keer, maar ik vind het echt van belang om even
het volgende te zeggen over de kwestie waar wij nog met elkaar over in debat zullen
gaan, namelijk de kwestie rondom de verschrikkelijke moord op Nicole van den Hurk.
Daar zijn dingen niet goed gegaan in het meewerken aan een publicatie door het Openbaar
Ministerie en de politie. Dat heeft men overigens – laat ik dat nadrukkelijk zeggen
– ook onderkend. We zullen daar nog uitvoerig met elkaar over debatteren. Maar zoals
ik vanmorgen al heb gezegd: politie en Openbaar Ministerie hebben daar echt met goede
bedoelingen en doelstellingen gemeend dat het goed zou zijn als de samenleving de
aanpak van een cold case een keer goed van binnenuit kan meemaken. Daarbij zijn in
bepaalde fasen de aspecten van de privacy van belanghebbenden en betrokkenen niet
op een adequate wijze meegewogen. Daar hebben politie en OM ook hun verontschuldigingen
voor aangeboden. Dat is naar ik hoop zo veel mogelijk rechtgetrokken, maar wij zullen
daar zeker met elkaar nog apart over debatteren. Ik wilde dat even vooraf gezegd hebben.
Het is grotendeels een herhaling. Excuus aan enkelen dat zij voor de tweede keer horen
wat ik vanmorgen zei.
Voorzitter. Dan de cold cases. Mevrouw Helder en mevrouw Buitenweg hadden daar een
aantal vragen over, net als mevrouw Laan. Ik heb een maand geleden gesproken met nabestaanden
van slachtoffers in cold cases. Sowieso is mensen al een enorm onrecht aangedaan,
maar wat mij dan treft is dat het voelt als een soort dubbel onrecht omdat je er nooit
een oplossing op hebt gekregen. Alleen daarom al hebben we een maatschappelijk belang
om daar echt veel aan te doen. Ik was drie weken geleden in Limburg en heb mij de
ochtend dat dit zou gebeuren, uitgebreid laten voorlichten door het team dat is gaan
graven op een plaats waar zich mogelijk de stoffelijke resten zouden bevinden van
een meisje dat in 1975 is verdwenen. Daar zie je dat de politie dat dubbele onrecht
voelt en daar gedreven op in wil zetten. Maar het is niet mogelijk om alle coldcasezaken
op te pakken, laat staan tegelijk op te pakken. Dat betekent dus dat je ieder jaar
een aantal zaken oppakt. Het gaat niet voor niets in cold cases om complexe, ernstige
zaken. Daarbij is het echt niet zo dat, zoals in de gemiddelde televisieserie die
we daarover zien, door moderne technieken als een duveltje uit een doosje ineens de
zaak wordt opgelost. Was dat maar zo.
Er zijn ook zaken die niet voldoende aanwijzingen bevatten om überhaupt een nieuw
onderzoek te beginnen. Wat dat betreft is het heel goed – ik wil hier echt het compliment
meegeven aan de politie – dat men allerlei nieuwe initiatieven oppakt. Men zet kunstmatige
intelligentie in. Men maakt een coldcasekalender om zaken toch weer na zoveel jaren
bij mensen onder de aandacht te brengen. In de Limburgse zaak waar ik over sprak,
is jaren na dato ineens iemand met wat mogelijke feiten naar boven gekomen. We hebben
in het regeerakkoord geld vrijgemaakt voor extra capaciteit die zich juist op de aanpak
van de cold cases zou moeten richten. De eenheden maken verschillende keuzes bij de
inrichting van een team voor cold cases. Minimaal zijn er drie personen, maar er zijn
ook eenheden die daar veel meer mensen op inzetten. We experimenteren op dit moment
met een meer landelijke coördinatie van die aanpak.
Er zijn ruim 1.700 cold cases. Er blijkt op basis van een handmatige verdere uitsplitsing
van de cijfers dat er per jaar in enkele tientallen cold cases onderzoekshandelingen
worden verrichten. Dat is een klein aantal, maar het zijn er nog steeds enkele tientallen.
Dat betreft zaken die echt in onderzoek zijn, waarin je echt zegt: daar gaan we door.
In een aantal gevallen leidt een dergelijk onderzoek tot het daadwerkelijk oplossen
van een cold case en tot een veroordeling. We hebben vorig jaar natuurlijk gezien
in de afschuwelijke zaak van de moord op Nicky Verstappen dat het hoe dan ook een
enorme inzet vergt om te kijken of je verder kunt komen in zo'n zaak. In dit geval
gebeurde dat door grootschalig DNA-onderzoek. Dat is vrij ongebruikelijk, maar ik
ben daar zelfs als Minister zelf op bevraagd omdat er vanuit het OM en de politie
uit andere arrondissementen moest worden ingezet om dat geheel mogelijk te maken.
Als het nog een keer gebeurt, voorzitter, huren we gezamenlijk een busje, want dan
moet u daarnaar gaan kijken. Het is buitengewoon indrukwekkend hoe de politie en het
OM daarop inzetten. Maar we moeten ons realiseren dat dit soort dingen echt heel veel
capaciteit vergen en dat dit ook tot onrechtvaardigheidsgevoelens leidt bij nabestaanden
– ik heb ze gesproken – die dan in een zaak zitten en vragen: waarom mijn zaak dan
niet? Dat is heel erg lastig. Ook zijn er gevoelens van vertwijfeling en onbegrip
bij nabestaanden die zeggen: als nou in die cold case heel veel DNA is opgehaald uit
de omgeving waar mijn dierbare is vermoord, waarom kan dat dan niet dubbel worden
gebruikt? Ja, daar staan wetten aan in de weg, waardoor dit niet mag. Maar goed, ik
ga nu niet uitvoerig op die problematiek in.
Ik wil in ieder geval maar zeggen dat ik op dit moment met de bonden overleg heb,
ook om te kijken of we de rechtspositie van politievrijwilligers in het Besluit algemene
rechtspositie politie kunnen opnemen. Dat zou van belang kunnen zijn, want dan zouden
we vrijwilligers nóg meer kunnen inzetten als het gaat om cold cases. Nu gebeurt het
al dat mensen met een specifieke kennis en vaardigheid juist als politievrijwilliger
in dit soort dingen worden ingezet. Maar goed, dat Besluit algemene rechtspositie
politie behoeft wat aanpassingen om dat nog breder te kunnen doen, met bijvoorbeeld
notarissen of cyberspecialisten. Ik hoop dat ik het overleg daarover met de bonden
dit jaar kan afronden en dan verder het regelgevingstraject kan inzetten. Tot zover
de cold cases.
Voorzitter. Dan kom ik aan etnisch profileren. Het is misschien goed om erop te wijzen
dat het werkwoord «monitoren» volgens Van Dale «toezicht houden» betekent. Ik heb
nog eens gekeken: in vreemde talen komt het niet terug in de betekenis «meten». Ik
zal dat in de wandelgangen nog een keer bij een van mijn vele goede contacten aan
de heer Azarkan melden.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Ik denk dat dit een leuk trucje is van de Minister. Ik heb het net opgezocht en dat
hebben zijn ambtenaren in de pauze blijkbaar ook gedaan. De Minister heeft de vorige
keer gezegd: «De politie monitort om te kijken of ze de goede dingen doet om etnisch
profileren richting nul te krijgen.» Dan moet je toch iets meten om te weten of het
naar nul gaat? In antwoord op mijn vragen: «Nee, wij hebben eigenlijk geen meetinstrument.» Dan kunnen we er nu een Dikke Van Dale bij gaan halen, maar wat de Minister
zei tijdens het mondelinge vragenuurtje had in ieder geval de suggestie dat hij iets
kon meten om te weten of het richting nul ging. Of was dat echt helemaal niet zo?
Minister Grapperhaus:
Nee. En trucjes? Het woordgebruik vandaag ergert me, dat merkt u. Ik vind dat we hier
altijd constructief en kritisch bezig zijn. Als ik achtereenvolgens van uw leden moet
horen dat ik lieg, dat het allemaal niet klopt en dat ik trucjes uithaal... Dat is
niet zo. Zo ben ik ook niet. We hebben hier gewoon een normale discussie met elkaar.
Ik heb in december nooit beoogd om te zeggen dat ik dat aan het meten ben. Ik erken,
en dat heb ik vaker gedaan, dat etnisch profileren af en toe nog gebeurt. Ik vind
het heel vervelend dat het gebeurt en dat vind de korpsleiding ook, net als veel politiemensen.
We doen daar allerlei dingen aan die ik nu niet uitentreuren zal herhalen. Ik heb
duidelijk aangegeven – ik zal voortaan andere woorden gebruiken, omdat dat kennelijk
duidelijker is – dat de korpsleiding hier bovenop zit, dat de korpsleiding in de gaten
houdt wat er op dat punt gebeurt. De korpsleiding zegt: we moeten het onze mensen
niet aandoen om terug te gaan naar dingen als het stopformulier, omdat dat in de praktijk
tot heel veel gedoe gaat leiden. De politie – dat is een handicap, maar dat heb ik
in december 2017 al tegen uw Kamer gezegd in antwoord op een vraag van de heer Azarkan
– registreert geen etniciteit. Dat mag ook niet. Ik heb toen al gezegd dat dat sowieso
betekent dat het heel moeilijk is om precies – als je meet moet het immers precies
zijn – te kunnen meten wat er gebeurt. Wat ik steeds tegen uw Kamer zeg en ook blijf
zeggen – u mag mij daar ook steeds op blijven aanspreken – is dat je het in de vezels
moet krijgen. Mensen moeten ervan doordrongen zijn dat iedereen die bij Algemene Zaken
komt op dezelfde manier wordt gecontroleerd. Daar zit ook niet iets kwaadaardigs in.
Daar zit de korpsleiding bovenop, dat weet ik. Ik ga het niet meer hebben over de
aantallen klachten en hoeveel daarvan zijn toegewezen, want ik vind dit typisch iets
waar we met z'n allen alles aan moeten doen om het naar nul te krijgen.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
De Minister kan zeggen «ik wil al die woorden niet». Of het nou de waarheid was van
de heer Azarkan of wat ik zei, het had betrekking op één ding. Ik ben al de hele dag
met de Minister bezig, al vanaf tien uur. Eén ding noemen waarvan we zeggen «dat had
de Minister beter anders kunnen zeggen, want dat suggereert iets anders», mag af en
toe. Dan hoeft iemand zich niet gelijk op zijn teentjes getrapt voelen. Ik denk dat
de Minister zegt: de politie monitort om te kijken of ze de goede dingen doen om etnisch
profileren richting nul te krijgen. Dan is mijn vraag: hoe monitort de Minister dat?
De voorzitter:
De Minister, kort!
Minister Grapperhaus:
Ik ga u niet met al die cijfers lastigvallen, maar de politie doet dat onder andere
door bij te houden wat er aan klachten speelt. De politie kijkt ook naar de rapporten
over discriminatiecijfers. De politie houdt de vinger aan de pols door daarover in
gesprek te gaan met vertegenwoordigers van antidiscriminatievoorzieningen. De politie
kijkt bijvoorbeeld naar het rapport van Bureau Beke. Dat onderzoek zegt volgens mij
dat de politie met de maatregelen die men treft in ieder geval op de goede weg is.
Dat heb ik nog onthouden van de teksten die ik hierover heb gekregen. De politie doet
dit ook door te registreren wat er aan discriminatie-incidenten is. Dat gebeurt uitgebreid.
Wat u mij hoort zeggen, is... Inderdaad, ik heb tenen en die moeten misschien verworden
tot teentjes zodat men er minder makkelijk op gaat staan. Laten we dat in goede harmonie
weer met elkaar oppakken. Maar weet u, het gaat niet om dat meten, want daar krijg
je nooit zuiverheid in. We moeten met elkaar, de korpsleiding en ik maar ook de mensen
in het veld, de mogelijke gedachten die er soms bij mensen zijn, eruit krijgen. Ik
wil even een voorbeeld geven dat hier niet helemaal aan raakt, maar...
De voorzitter:
Vindt u het goed om dat even niet te doen? Ik zeg dit als bewaker van de tijd, want
ik meet die wel. Ik ga eerst het woord geven aan de heer Van Raak, want die heeft
op ditzelfde punt een interruptie.
De heer Van Raak (SP):
Over de opmerking van de Minister over het taalgebruik van de Kamer en dat wij vragen
stellen over cijfers. In 2011 heb ik de Minister voorgehouden, heb ik gewaarschuwd
dat er veel te weinig agenten zouden komen. Toen werd ik weggezet door Minister Opstelten.
Ik laat me niet wegzetten en we hebben gelijk gekregen. Er komen vaak cijfers uit
het ministerie over het aantal agenten. Daar heb ik vraagtekens bij gezet. De Minister
moest terugkomen op die cijfers, want ze klopten niet. Vandaag heb ik gezegd dat in
mijn geboortedorp Hilvarenbeek geen politiebureau is. De Minister zei dat dit onzin
is, dat daar wel een politiebureau is. Nou, ga maar eens terug met mij in die auto
van u naar Hilvarenbeek en ga maar eens kijken of daar een politiebureau is. Het taalgebruik
dat ik bezig, Minister, als u naar mij wijst, is het taalgebruik dat het ministerie
verdient. Zolang waarheid op het ministerie een optie is, zal ik die taal blijven
gebruiken.
De voorzitter:
Waarvan akte.
Minister Grapperhaus:
Ik krijg hier het webadres – misschien is dat een fakeadres – van de politiepost Hilvarenbeek.
Maar ik ben bereid om met de heer Van Raak af te spreken dat wij samen – dat is voor
het eerst gezamenlijk – een werkbezoek afleggen aan het dichtstbijzijnde politiebureau
van Hilvarenbeek. Dat is bij dezen een uitnodiging van mij, dus de vervoerskosten
zijn voor mijn rekening, laat dat heel duidelijk zijn.
Even terug, voorzitter, de heer Van Raak...
De voorzitter:
Neem mij niet kwalijk. Ik ga nu niet meer een discussie toestaan over woordgebruik.
Laten we dat afsluiten. U wilde het afsluiten...
Minister Grapperhaus:
Nee, maar hij had nog een vraag over de politiesterkte.
De voorzitter:
Jaja, maar dat is nu niet het onderwerp, volgens mij. Tenzij het een antwoord is op
een vraag dat u sowieso nog moet geven.
Minister Grapperhaus:
Ik ga een antwoord geven op de vraag van de heer Van Raak over de politiesterkte.
Ik ben ook mijn voorgangers, maar laat ik zeggen dat ik ten opzichte van 2011 toeschietelijker
ben geworden. Ik heb in december vorig jaar een brief geschreven waarin ik nog eens
heb uitgelegd hoe de politiesterkte in z'n werk gaat. Ik heb hier ook nog een grafiekje
dat ik graag aan uw Kamer stuur. Ik sta geheel voor wat ik toen heb geschreven en
gezegd over de toename van de politiesterkte. Nogmaals de uitnodiging voor een werkbezoek.
Ik hoor later wel of de heer Van Raak met mij meegaat; ik hoop het wel.
Voorzitter. Ik hoop dat ik de vragen over de politiesterkte – dat zijn dezelfde cijfers
als de cijfers die in de brief van 3 december 2018 staan – heb beantwoord. De heer
Van Raak vroeg nog hoeveel agenten er in Nederland op een dag actief zijn. Daar hebben
we vorig jaar ook uitvoerig over gesproken met elkaar. Dat staat ook in de brief van
3 december 2018. Die gaat over de formatie, de bezetting, de volledige opgeleide sterkte,
de aspiranten en de samenhang met de begrotingscijfers. In verband met de tijd: de
cijfers die daarin voorkomen, zijn consequente cijfers die ook begrotingstechnisch
meelopen met wat er wordt gerealiseerd.
Ik heb nog een aantal restvragen. De heer Van Dam vroeg in het kader van de opleiding
of het juist is dat mensen geen diploma krijgen maar certificaten voor losse opleidingen.
De politiemensen die een volledige politieopleiding volgen, krijgen na succesvolle
afronding een diploma. Naast de politieopleiding verzorgt de Politieacademie ook cursussen,
bijscholing en dergelijke. Daarvoor kan men certificaten ontvangen.
De heer Van Dam vroeg of wij ook de ideeën van de heer Ebregt van Driel bij de leerinterventies
betrekken. Die worden wel degelijk ook bekeken bij de ontwikkeling van nieuwe onderwijsprogramma's.
Randvoorwaarden bij elk van die onderwijsvernieuwingen zijn de examenvereisten, want
die moeten er natuurlijk voor zorgen dat de kwaliteit van de afgestudeerden gewaarborgd
is en blijft. De ambitie van de Politieacademie daarbij is overigens dat studenten
binnen bepaalde standaarden een gepersonaliseerd programma kunnen volgen dat aansluit
bij wat ze al kennen en kunnen. In het afgesloten arbeidsvoorwaardenakkoord van 1 november
jongstleden is afgesproken dat jaarlijks 10,1 miljoen euro structureel extra beschikbaar
wordt gesteld voor flexibilisering van het vakspecialistisch politieonderwijs. Een
deel daarvan gaat naar het toekomstbestendig maken van het opsporingsonderwijs en
het vernieuwen van het onderwijs, zoals blended learning.
De heer Van Dam vroeg ook nog naar de innovatie van het doorstroomonderwijs voor politievrijwilligers.
Het is heel erg van belang dat het politieonderwijs voor zowel vrijwilligers als beroepsmedewerkers
geflexibiliseerd wordt. Het is goed dat innovatieve maatregelen ertoe leiden dat er
ook sprake is van flexibilisering van het doorstroomonderwijs voor vrijwilligers.
De opleidingsduur is daardoor verkort. De Politieacademie verkent of ook in het onderwijs
voor beroepsmedewerkers bepaalde innovatiemaatregelen op dit gebied kunnen worden
doorgevoerd.
De heer Drost vroeg of het klopt dat...
De heer Van Dam (CDA):
Ik kijk op de klok en ik zal me daarom beperken. We zullen de komende tijd nog AO's
hebben waarin we volgens mij ook nog uitgebreid aandacht zullen besteden aan opleiding
en onderwijs. Er is nog wel één punt. Het plan dat destijds van de Minister de derde
prijs kreeg, zou een besparing opleveren van 21,5 miljoen euro. Dat punt hoor ik hem
nu niet behandelen. Ik zou hem willen vragen om dat punt uitdrukkelijk uit te werken,
ook in de opmaat naar de brief die tegen de zomer nog naar de Kamer komt. Waarom is
daar geen aandacht aan besteed? Waarom wordt zo'n obvious bezuiniging, ook in tijd,
niet geoogst? Ik vind het echt heel belangrijk dat daar een antwoord op komt.
Minister Grapperhaus:
Ik zeg toe dat ik daarop, en op andere innovaties, uitvoerig zal ingaan in die brief.
De heer Van Dam (CDA):
Heel kort nog. En dat ook tegen de achtergrond, die ook gesignaleerd is, dat er een
zekere spanning is tussen de Politieacademie en het korps, een spanning die voortkomt
uit de druk van de omstandigheden, maar misschien ook wel een spanning die voortkomt
uit verschil van inzicht over wat er op dit moment nodig is op dat vlak. Daar zou
ik ook heel graag aandacht aan besteed zien in die brief.
Minister Grapperhaus:
Wij zullen daar aandacht aan besteden.
De voorzitter:
Dank u wel. Gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
De heer Drost vroeg naar het tekort aan lokalen bij de Politieacademie. De instroom
van aspiranten bij de Politieacademie is verhoogd vanwege het vervangingsvraagstuk
en intensivering bij het korps. De Politieacademie krijgt er vanaf 2018 2 miljoen
euro, oplopend naar structureel 16 miljoen euro in 2022, extra bij voor het basispolitieonderwijs.
Daarvoor kan men docenten aannemen en huisvesting uitbreiden. Dit jaar wordt er ook
een nieuwe, tijdelijke locatie van de Politieacademie geopend. Ik heb dit onderwerp
nu meegenomen, maar mij hadden tot nu toe geen signalen bereikt dat de uitval van
studenten en docenten hoger is geworden.
Ik kom nu op een vraag van de heer Drost over de zorg voor de politieambtenaar. Begin
maart is gestart met de werving van geestelijk verzorgers voor het korps. Als de werving
daarvan succesvol verloopt, dan kunnen ze allemaal aan het eind van dit jaar operationeel
zijn. Dat aanbod wordt uiteraard onder de aandacht gebracht van alle politiemedewerkers.
Ze zijn dan geestelijk verzorgers, is de bedoeling, die in de eenheden beschikbaar
zijn voor iedereen die ethische, existentiële of daarmee verband houdende vragen in
verband met het politiewerk heeft.
De heer Drost vroeg ook naar de verankering van de bijzondere zorgplicht en de rechtspositie
van de politie. Deze maand is met de politievakbonden overeenstemming bereikt over
conceptregelgeving die de bijzondere zorgplicht verankert. Daardoor zijn de aanspraken
van de politiemedewerkers steviger dan tot nu toe verankerd en gewaarborgd. Daarmee
wordt ook het belang onderschreven van het bieden van goede zorg aan politiemedewerkers
die als gevolg van de taakuitvoering fysiek of mentaal letsel hebben opgelopen.
De heer Drost vroeg om een brief met concrete cijfers over PTSS-gevallen en de trend
daarin. Ik zal u daarover in het halfjaars...
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
De naam is anders!
Minister Grapperhaus:
O, ik heb hier staan dat het de heer Drost is, maar als het mevrouw Laan is: mijn
excuses.
De voorzitter:
Ja, het was mevrouw Laan.
Minister Grapperhaus:
Mevrouw Laan-Geselschap. Het komt mee in het halfjaarsbericht.
Dan heel snel nog een paar varia. Mevrouw Helder vroeg om een brief over de aanwijzingsbevoegdheid
van de Minister. Ik zal u daarover meer informatie geven in het halfjaarsbericht.
Mevrouw Buitenweg had een vraag over het betrekken van medewerkers bij de toekomstvisie,
bij De politie van overmorgen. De manier waarop we medewerkers erbij betrekken, is
een zoektocht van de korpschef en mij, samen met de vakbonden en de medezeggenschap.
Ik realiseer me dat het met de vakbonden op centraal niveau is, maar ik probeer toch
ook te kijken om middels bijvoorbeeld brainstormsessies met medewerkers, door de gezamenlijke
partijen georganiseerd, verder te komen zodat we het inderdaad niet alleen maar van
bovenaf met elkaar doen. We zijn op dit moment met elkaar aan het kijken hoe dat het
beste vorm kan krijgen.
De vraag is overigens of we hier ellenlang over moet doorpraten, maar ik heb bijvoorbeeld
in de afgelopen maand met mensen, zowel mensen van de leiding als mensen op de werkvloer,
in groepen gesproken over de problematiek rondom de jaarwisseling en grote evenementen.
Dat is ook een werkvorm waarbij je in groepen spreekt en de combinatie hebt van degenen
die het beleid vormen en het management doen, en mensen die vertellen over hun ervaringen
in het veld. Zo zijn er allerlei werkvormen om in cocreatie verder te komen.
De heer Van Raak vroeg naar het bellen naar de politie. Ik zal kijken of we ervoor
kunnen zorgen dat u de kosten van het proeftelefoontje dat net werd gedaan, niet voor
de kiezen krijgt. Dat was immers louter om een proef te doen. Ik begrijp het punt
van de heer Van Raak. Laat ik daarmee beginnen. Het vervelende is dat de ervaring
leert dat een kosteloos nummer misbruik in de hand werkt. Het alarmnummer 112 wordt
iedere twaalf seconden een keer gebeld. Dat is jaarlijks 2,6 miljoen keer. Daarvan
is 60% niet terecht. Dat zijn broekzakbellers. Of het zijn geintjes. Ik denk dat we
wel kunnen bedenken dat van die 60% niet de meerderheid broekzakbeller is. Het is
echt heel lastig. Je merkt dan dat de politie minder snel kan helpen als er echt spoed
geboden is. Voor het landelijke politienummer geldt dat nog veel meer mensen dat nummer
bellen: 4,65 miljoen keer per jaar. Daarom brengt de politie een klein bedrag in rekening.
Er komen cijfers aan die aangeven hoe het precies zit met 0900–8844, een uitsplitsing
van cijfers. Die wil ik ook met de Kamer wil delen, maar die moeten eerst gevalideerd
worden. Ik snap de kritiek van de heer Van Raak, maar ik zit hier voor het ellendige
dilemma dat er ook misbruik van wordt gemaakt. De politie werkt op dit moment wel
aan een nieuwe visie op dienstverlening en betrekt daarbij de vraag of dat landelijke
politienummer zou kunnen overgaan op een lokaal tarief, zodat dat in ieder geval scheelt.
De heer Van Raak (SP):
Dat zou al een hele oplossing zijn. Dan heb je niet die 9,51 cent starttarief en 2,8
cent per minuut. Dan is het een gewoon, normaal telefoonnummer. Dat zou dus al helpen.
Ik denk dat doordat het zo duur is en mensen zolang moeten wachten, mensen afhaken
en 112 gaan bellen. Daar ben ik bang voor. Als de Minister bereid is om er gewoon
lokale telefoonkosten van te maken, dan lijkt me dat logisch, een goede ontwikkeling.
Ik zou ook zeggen: open heel veel politiebureaus, zodat mensen minder hoeven te bellen.
Minister Grapperhaus:
Op dat laatste punt heb ik de uitnodiging gedaan om dat eerst eens met elkaar te gaan
bekijken. En er zijn nog steeds heel veel politiebureaus open. Wat betreft het eerste
punt heb ik u gezegd dat de politie aan het verkennen is en bekijkt of dat mogelijk
is. Ik wil hier geen mensen blij maken met dode mussen of verkeerde woorden hanteren.
Zo ben ik niet. Ik zeg dus heel duidelijk: men verkent dit. Ik kom ook nog bij de
Kamer terug met de cijfers – die moeten nog gevalideerd worden – die laten zien hoe
vaak 0900–8844 serieus wordt gebeld van die 4,65 miljoen keer, en hoe vaak zelfs daar
nog sprake is van onzinbelletjes en dergelijke. Daar kom ik nog bij u op terug. Het
punt wordt serieus opgenomen. We moeten er wel wat voor rekenen.
Dank u. Dit zijn mijn punten, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Laan nog? Een onbeantwoorde vraag, neem ik aan?
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Ja, precies. Ik zou niet anders durven, voorzitter. Ik had een vraag gesteld over
de voortgang van de proef op Voorne-Putten, over de kleinere samenstelling en de intensieve
samenwerking binnen een bepaalde afdeling van de politie. De tweede vraag die nog
openstaat, is die over de bus die wordt gebruikt in Weert, het Leudal en Venlo. Wat
is de stand van zaken in de rest van het korps? De derde vraag die ik nog had gesteld,
was wanneer wij de aanpassingen van het Verwijzingsportaal Bankgegevens kunnen zien.
Daarover stond ook een stuk op de agenda.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Laat ik beginnen met het bankportaal. Afgelopen vrijdag is besloten om
het wetsvoorstel daarover naar de Raad van State te sturen, als ik het goed zeg. Ook
daar even een winstwaarschuwing: dit is wel een wetsvoorstel dat primair bij het Ministerie
van Financiën ligt. Dat neemt niet weg dat ik mijn best ervoor ga doen dat het er
heel snel door komt, maar dat wil ik even aangeven. Ik had wel geantwoord op de vragen
over Voorne-Putten en de bus, maar ik stel nu vast dat dat niet het antwoord was op
de vragen. Ik ga daar meteen even mee aan de slag en ik zal daar straks als eerste
op terugkomen in de tweede termijn.
De voorzitter:
Oké. Ik kijk even of er behoefte is aan een tweede termijn. Die is er. Laten we dat
zittend doen; dat scheelt weer een hoop looptijd. U heeft twee minuten, maar die hoeven
niet vol. Ik geef als eerste het woord aan de heer Van Dam van het CDA.
De heer Van Dam (CDA):
Voorzitter. Ik heb de behoefte om eerst even te reflecteren op het kleine interruptiedebat
dat ik met de Minister had. Ik heb zelf ook even na zitten denken over wat mij dan
precies stoort. Ik hoop niet dat ik mij in bewoordingen heb uitgelaten die fout waren.
Ik heb ook niet die indruk. Maar ik heb wel het gevoel dat ik – laat ik voor mezelf
spreken – hier serieuze zorgen naar voren breng. Ik ben echt geen piepkuiken dat bij
iedere zorg die hij heeft, meteen weet ik veel wat doet. Maar de standaardreactie
is: nou ja, ik heb het aan de korpschef gevraagd en het valt wel mee. Ik zeg het even
heel kort door de bocht. Daar word ik wat teleurgesteld van, want ik denk dat er wel
degelijk grote zorgen zijn en dat wij daar als Kamer ook in mee moeten en willen denken
hoe je die oplost. Dat is eigenlijk waar mijn punt een beetje vandaan kwam.
Ik begin dan met mijn punt over de ombudsman. Ik ben niet verbaasd dat de Minister
hier niet heeft gezegd: maar dat lijkt me een goed plan; dat gaan we meteen doen.
Ik wil hiervoor wel een VAO aanvragen, omdat ik denk dat dit wel degelijk een ding
is. Ik wil weleens kijken hoe mijn collega's in de Kamer daarover denken. Op dat punt
wil ik dus graag een VAO aanvragen.
Ik ben blij met de toezegging van de Minister over de bodycam. Dat is heel goed nieuws.
Het zou fijn zijn als hij daar ook nog een brief over stuurde, want er waren wat problemen,
met name over de privacyaspecten. Ik neem aan dat dat wellicht ook tegen de zomer
naar ons toe komt.
Dan wil ik ook nog iets zeggen over de integriteitsonderzoeken. Diverse collega's
hebben gezegd dat het goed is dat het lekken van informatie wordt aangepakt. Dat vind
ik ook hartstikke goed. De korpschef heeft mijn volle steun dat alle dingen bij de
politie die niet kunnen, worden opgespoord. Maar die moeten dan wel worden opgespoord
op een faire manier. Ik heb zelf negentien jaar bij het Openbaar Ministerie onderzoeken
mogen doen. Laat ik het zo zeggen: mijn schoenen vielen toch een beetje uit toen ik
die dertien gesprekken voerde met politiemensen die onderwerp waren geweest van een
integriteitsonderzoek. Ik ben blij met de toezegging van de Minister dat hij hier
inhoudelijk op gaat reageren, maar dat is mijn zorg hierbij.
Dank u wel.
De voorzitter:
Ik dank u zeer. Mevrouw Den Boer.
Mevrouw Den Boer (D66):
Dank u wel, voorzitter. Ik vond het een typisch paas-AO: een mand met heel veel kleurige
eieren. Er waren ongelofelijk veel verschillende onderwerpen. De verbinding is de
politie. De Minister zegt trots te zijn op de politie. Uiteraard voel ik daar zeer
in mee, maar het is natuurlijk ook een hele grote overheidsorganisatie waarbij we
als Kamer echt de vinger aan de pols willen houden. Dat gaat bijvoorbeeld over de
wijkagent, die echt cruciaal is in Nederland. Wij zien echt wel dat de wijkagent verbinding
moet houden, zowel fysiek als virtueel, maar we zien als D66 ook ruimte voor een moderne
wijkagent die misschien wat meer mobiel is en die zich bijvoorbeeld ook digitaal meldt.
Wij zijn natuurlijk benieuwd naar verdere ontwikkelingen op dat vlak.
Over politie en social media had ik inderdaad een mondelinge vraag aangemeld. Eerder
heb ik hierover met collega Verhoeven ook schriftelijke vragen gesteld. Het is goed
dat de Minister in gesprek gaat met de korpschef en gaat kijken naar mogelijke aanvullende
maatregelen naar aanleiding van Pointer, de monitor en de berichtgeving over schending
van privacy in die context.
Tot slot de internationale politiesamenwerking. Uiteraard heeft D66 hierover een steen
in de vijver gegooid, maar wij horen toch ook een positieve grondhouding van de Minister,
met name ten aanzien van de intensivering van operationeel optreden in volle gezamenlijkheid.
Ik zie zeer uit naar de brief die hij heeft toegezegd voor juni. Ik zou daarin graag
aandacht hebben voor verdere verdieping, prioritering en commitment binnen de Europese
Unie om de grensoverschrijdende georganiseerde criminaliteit goed, efficiënt en degelijk
aan te pakken. En natuurlijk rechtmatig; dat wil ik er nog even aan toevoegen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Fijn, dank u wel. Er is nog een interruptie van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Toch een hele korte reactie naar aanleiding van het betoog van mevrouw Den Boer. Ik
wil het even heel helder hebben. U bent hier vandaag gekomen met een plan. In dat
plan stond dat we naar een Europese FBI moeten, maar gaande de wedstrijd werd volgens
mij die Europese FBI een pie in the sky. Dat rijmt ook fantastisch op elkaar. Dus
wat is het nou? Hebt u hier een plan ingediend voor een Europese FBI of hebt u gaande
de wedstrijd dat plan eigenlijk alweer mee terug naar huis genomen? Er zitten nog
genoeg andere dingen in uw voorstel, maar hoe zit het nu precies met die Europese
FBI?
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik heb voorgesteld dat er een Europese FBI komt. Dat is uiteraard een denkrichting,
een model, om met operationele slagkracht samen te werken op basis van gezamenlijke
wet- en regelgeving, die al ruim voorzien is binnen de Europese Unie maar die nog
verder kan worden ontwikkeld om die slagkracht daadwerkelijk te bevorderen. Het is
geen pie in the sky. Een pie in the sky was het 20, 30 jaar geleden, toen Europol
nog moest worden opgezet. Dat hebben we nu. D66 wil dat verder ontwikkelen.
De voorzitter:
Meneer Van Dam, via de voorzitter graag.
De heer Van Dam (CDA):
Ik probeer het nog één keer. Is het nu een luchtspiegeling zoals ik er ook 60 heb
en waarvan ik denk «het zou toch mooi zijn als dat in de toekomst voor elkaar komt»?
Of is het een concreet plan en wilt u dat Europol voor een aantal landen wordt uitgebreid
met executieve bevoegdheden zodat er inderdaad vanuit Hongarije een huiszoeking in
Nederland kan plaatsvinden?
Mevrouw Den Boer (D66):
Het is een concreet plan, waarin de mogelijkheid wordt voorzien dat een aantal lidstaten
eerst nauwer operationeel gaat samenwerken om te zien of het allemaal goed gaat. Daarmee
kom je ook tegemoet aan het principe van wederzijdse erkenning en onderling vertrouwen
tussen lidstaten.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan is het woord aan mevrouw Buitenweg.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Er gaat nog van alles naast mij door en ik denk dat er ook veel over te zeggen valt,
maar dat ga ik nu niet doen, meneer de voorzitter.
De voorzitter:
Heel verstandig!
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
We hebben namelijk weinig tijd.
Er zijn een aantal dingen. Ten eerste had ik ten aanzien van de discriminatiezaken
volgens mij nog een antwoord tegoed over de afdoening van commune feiten met een discriminatieaspect.
Ik begreep dat de discriminatiezaken zijn afgenomen, maar dat de CODIS-feiten zijn
toegenomen. Daar wil ik graag nog wat meer duidelijkheid over.
Begrijp ik ten aanzien van de cold cases nou goed dat de Minister bezig is met allerlei
mensen, notarissen en dergelijke, die hij gaat inbrengen? Is dat om zaken aan te brengen
of om zaken, als ze aangebracht zijn, ook op te lossen? Ik wil daar toch iets meer
helderheid over krijgen, juist omdat bijvoorbeeld het Project Gerede Twijfel al wel
wat zaken heeft aangebracht, die niet verder komen door een gebrek aan capaciteit.
Ik wil dus even begrijpen hoe dat nu zit.
Laat ik verder ook wat positieve dingen zeggen. Ik zie dat er heel veel gebeurt, bijvoorbeeld
met die operationeel expert waarvoor ik al wat langer aandacht vraag. Ik zie echt
dat daar wat meer stappen worden gezet om dat zich te laten uitkristalliseren. Dat
moeten we ook de tijd geven. Eén ding waar ik nog wat meer opheldering over wil, is
het betrekken van medewerkers. Het is heel goed dat de Minister zegt dat hij dit belangrijk
vindt en ook dat hij bezig is om te kijken hoe medewerkers meer zeggenschap kunnen
krijgen. Wordt er ook gedacht aan zaken zoals bij Van Reybrouck, dat je 500 mensen
bij elkaar brengt om wat meer zeggenschap te krijgen? Wat zijn alle denkrichtingen?
Ik vind dit namelijk serieus interessant, omdat ik denk dat het een manier is om een
organisatie vorm te geven en mensen wat minder het idee te geven dat het één grote
anonieme hoop is. Dat is natuurlijk toch wel een beetje de klacht van heel veel politiemensen.
Ik verwacht niet direct een antwoord, maar misschien kan dit op een later tijdstip
worden meegenomen door de Minister in zijn denkrichting hoe hij de boel iets meer
wil democratiseren. Dat zou mij zeer aanstaan.
De voorzitter:
Dank u wel. Mevrouw Helder.
Mevrouw Helder (PVV):
Dank u wel, voorzitter. Ik had gezegd dat ik in tweede termijn nog de titel van het
rapport zou noemen dat ter sprake kwam in een interruptie met de heer Azarkan. Helaas
is hij er nu niet, maar voor de Handelingen wil ik wel opmerken dat het gaat om het
rapport van de WODC met de titel Georganiseerde Criminaliteit en Integriteit van Rechtshandhavingsorganisaties.
Op pagina 63 staat: «Zoals opgemerkt in paragraaf 3.2.1, is de oververtegenwoordiging
van functionarissen met een migratieachtergrond bovendien al in eerdere studies vastgesteld,
zij het dat het nog niet eerder cijfermatig zo pregnant in beeld is gebracht als in
dit onderzoek». Dat wil ik opgemerkt hebben.
Ten aanzien van de politiebureaus citeer ik ook uit een rapport, namelijk dat van
de Algemene Rekenkamer met de titel Huisvesting Nationale Politie, waar letterlijk
in staat: «De nationale politie, die per 1 januari 2013 is gevormd, moet vanaf 2025
76,5 miljoen per jaar besparen op haar huisvesting». Dat is een bezuinigingsdoelstelling.
Laten we de Minister toch in het midden tegemoetkomen, want je moet natuurlijk ook
naar de moderne tijd kijken. Is er straks dan wel voldoende geld voor die GGP-bus?
Dat heb ik in eerste termijn ook gevraagd.
Voorzitter. Ten aanzien van het stroomstoomwapen heeft de Minister gezegd dat de bekostiging
nog een vraagstuk is. Maar dat ding redt levens. Denk aan de situatie in Amersfoort.
De korpschef heeft ook geadviseerd dit aan de middelen toe te voegen. Ik vraag met
name naar de financiën, omdat het budget van Justitie en Veiligheid natuurlijk niet
oneindig is. De politie moet dat delen met bijvoorbeeld de rechtspraak en die heeft
al aangegeven veel tekort te komen. Ik wil er dus voor blijven waken dat het toch
echt die 5,5 miljard voor de politie blijft.
Ik heb drie onbeantwoorde vragen. Ten aanzien van de coldcaseteams had ik gevraagd
naar het gebruik van kunstmatige intelligentie om te beoordelen of forensisch onderzoek
kansrijk is. Daarover hebben mij namelijk berichten bereikt dat dat niet gelukt zou
zijn. Klopt dat? Ik mag hopen van niet. De tweede vraag is wanneer de antwoorden over
het wetsvoorstel Geweldsaanwending opsporingsambtenaar naar de Kamer komen. Ik wil
dat echt graag voor het zomerreces eindelijk plenair kunnen behandelen. De laatste
onbeantwoorde vraag is of er voldoende geld is – volgens mij niet, want het staat
niet in het regeerakkoord en ook niet in de laatste begroting – voor de zogeheten
identificatie- en registratiestraten.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Drost.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dank u, voorzitter. Ik dank de Minister voor de beantwoording van al onze vragen.
Onze waardering voor de politie hebben we in eerste termijn al uitgesproken.
Ik wil ingaan op de woorden van twee collega's die vandaag concrete voorstellen hebben
ingediend. Ik heb daar nog een aantal vragen over of in ieder geval nog een aantal
reacties op. De heer Van Dam sprak over de ombudsman. We hebben de beantwoording van
de Minister gehoord. We hebben een brief gekregen van de korpsleiding, meen ik. Ik
zou de heer Van Dam willen vragen om, voordat hij met moties of iets dergelijks komt,
voor ons helder te maken, wellicht op papier, waar nou precies de meerwaarde van die
ombudsfunctie zit en welk probleem we dan gaan oplossen. Ik denk dat dat ons zou helpen
om zijn voorstel op zijn merites te beoordelen.
Mevrouw Den Boer sprak over de Europese FBI. Gedurende uw beantwoording hier werd
uw voorstel wel wat afgezwakt en kwam het neer op het versterken van de informatie-uitwisseling.
Tot zover gaan wij met u mee, maar als uw denkrichting een federale staat van Europa
is, dan gaan we niet met u meedenken. Ik ben dus benieuwd hoe u dit verder gaat uitwerken
en of u met concrete voorstellen naar de Kamer komt.
Richting de Minister heb ik ook nog twee punten. Het eerste is de psycholance. Het
belang dat wij daaraan hechten is in het debat wel naar voren gekomen, denk ik. Ik
ben blij dat de Minister daar ook mee verder wil gaan. Het tweede punt betreft de
boa's. Wij zagen in de kennisuitwisseling – de Minister heeft daar al op geantwoord
– een middel om de positie van de boa's te versterken, misschien niet als het gaat
om het geweldsmonopolie, maar toch. Wil de Minister daar toch naar kijken? Wil hij
dus niet uitgaan van de huidige regelgeving, maar juist kijken of er ruimte is om
boa's beter in positie te brengen en tegemoet te komen aan de signalen die wij in
ieder geval krijgen dat daarin wellicht nog wat te verbeteren valt? Wij wachten de
analyse van de Minister af. Als ik het goed heb, heeft hij gezegd daar voor de zomer
mee te komen. Dat is dan misschien het moment om erover te spreken.
Dank.
De voorzitter:
Mevrouw Den Boer, heeft u nog behoefte aan spreektijd?
Mevrouw Den Boer (D66):
Ik wilde de heer Drost alleen de korte suggestie meegeven om nog even naar het tienpuntenplan
te kijken en die punten in gezamenlijkheid te beoordelen, want er zijn verschillende
voorstellen. Ik zou ook graag enig realisme van hem vragen, want op het gebied van
Europese politiesamenwerking is er al heel veel wet- en regelgeving. Het is niet zo
dat we from scratch, vanaf het nulpunt, beginnen.
De heer Drost (ChristenUnie):
Dat is precies mijn punt. Er is al heel erg veel. Europol is bedoeld voor informatie-uitwisseling
en het versterken van de nationale polities in de samenwerking tussen de landen. Als
het beter kan, moeten we dat doen; dat ben ik helemaal met mevrouw Den Boer eens.
Wij gaan haar plan lezen. Maar ik ben specifiek ingegaan op het debat in de eerste
termijn.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan mevrouw Laan.
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Dank, voorzitter. Twee korte opmerkingen van mijn kant. Dank aan de Minister voor
de toezegging over de bodycams. Daar zijn wij heel erg blij mee. Ik hoop dat dat het
werk van de politie in Nederland echt veiliger gaat maken en dat het agenten gaat
beschermen in de uitvoering van hun taak. Dank daarvoor dus.
Dan mijn tweede opmerking. U heeft een toezegging gedaan over de cijfers van PTSS.
Die kwestie ligt ons echt na aan het hart en niet alleen ons, zoals ik in eerste termijn
al heb gezegd, maar juist de mensen die erdoor getroffen worden en de gezinnen die
ermee te maken hebben. U heeft gezegd dat u het in een halfjaarbericht wilt laten
terugkomen, maar dan gaat het op de grote hoop. Het zou ons een lief ding waard zijn
om hier een apart bericht over te ontvangen, zodat we de extra inzet die u pleegt
om dit terug te dringen en mensen daarmee te helpen, beter kunnen monitoren en zodat
we eventueel suggesties kunnen doen. Ik stel dus nogmaals de vraag om ons die gegevens
in een apart bericht te doen toekomen.
Daar laat ik het bij. Dank u wel, voorzitter.
De voorzitter:
Dank u wel. De heer Van Raak heeft zich afgemeld; hij moest elders zijn. De heer Bisschop,
ten slotte.
De heer Bisschop (SGP):
Voorzitter, dank. Allereerst dank aan de Minister voor de beantwoording van de vragen.
Ik wil toch nog even de vinger leggen bij één punt. Dat betreft de gegevensuitwisseling
tussen boa's en wijkagenten. Ik ben op dat punt niet gerustgesteld. Ik wacht de verdere
informatie van de zijde van de Minister af, maar daar zullen we ongetwijfeld nog een
keer op terugkomen.
Dank u wel.
De voorzitter:
Dank u wel. Dan kijk ik naar de Minister. Hij mag ook blijven zitten als hij wil,
maar hij gaat liever staan. Ook goed.
Minister Grapperhaus:
Laten we het netjes houden, voorzitter.
De voorzitter:
Zeker. Ga uw gang.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Ik weet niet of ik honderd procent de volgorde van de gestelde vragen
aanhoud, maar ik beloof dat ik aan eenieder toekom.
Mevrouw Buitenweg vroeg naar de cold cases. Het antwoord op haar vraag of de notarissen
en dergelijke het oplossen, is ja.
Dan was er een vraag over de verbeteringen in het integriteitsonderzoek. Het onderzoek
laat zien dat in de geanalyseerde dossiers de registraties en wijzen van documenteren
uiteenliepen. Ondertussen hanteren alle afdelingen VIK eenzelfde registratiesysteem,
zodat de werkwijze van de afdelingen meer uniform plaatsvindt. De korpschef heeft
me laten weten dat de onderzoekers hebben gevraagd op welke punten de interne registratie
kan worden verbeterd. Daarnaast heeft hij opdracht gegeven tot een review op het proces
van het interne onderzoek. Daar zal ook de registratie in worden meegenomen.
Voorzitter. Mevrouw Laan-Geselschap had een vraag over de proeven met de wijkbus en
de kleinere samenwerkingsverbanden op Voorne-Putten. Dat zijn allebei goede voorbeelden
van de ontwikkelingen in het GGP: de bus voor de nabijheid van de politie bij de burger
en het is allebei lokaal maatwerk. In het halfjaarsbericht kom ik terug op de vraag
hoe zich dat inmiddels ontwikkelt.
Dan de rapportage over discriminatie. De brief van 16 april, gisteren dus, van de
Minister van Binnenlandse Zaken gaat in op de meest recente discriminatiecijfers.
Daar zit een rapport bij dat de verschillende registraties presenteert op overzichtelijke,
eenduidige wijze. Ik had daar een hele cijfermatige spreektekst over, ik zou bijna
zeggen een soort cijfertekst. Die wil ik hier wel uitspreken, maar ik denk dat u dit
ook terugvindt in de brief met het rapport.
Mevrouw Buitenweg (GroenLinks):
Wat daar volgens mij niet bij staat, is de afdoening van de CODIS-feiten. Dat is wat
ik vroeg.
Minister Grapperhaus:
Dat zou in die rapportage staan, maar anders zeg ik u toe... Laat ik het leven makkelijk
maken. Er wordt mij gezegd dat dit in die rapportage staat. Ik ga het thuis meteen
opzoeken. Mocht dat niet zo zijn, dan krijgt u daar nog een briefje over, dat de ambtenaren
en ik dan natuurlijk meteen samen gaan schrijven.
Voorzitter. Dan was er een vraag van mevrouw Helder over het geld voor de GGP-bus.
Er zijn middelen voor innovatie. Het is aan de politie hoe men die gaat inzetten.
Wat de I&R-straten betreft: dat werk wordt gedaan. Binnen de bestaande mogelijkheden
wordt dat nu uitgevoerd. Of er meer nodig is, is op dit moment nog onderwerp van gesprek
binnen de politie.
De heer Drost vroeg naar de boa's. Ik wil nog eens benadrukken dat de informatie-uitwisseling
onderdeel is van de verkenning die deze zomer komt. We moeten dan gewoon gaan kijken.
Op veel plaatsen gaat het goed, zoals de briefings en debriefings die gezamenlijk
plaatsvinden. Daar had ik het net al even over in de uitwisseling met de heer Bisschop.
In ieder geval komen we bij de verkenning ook nog terug op dit punt.
Mevrouw Helder (PVV):
Ik hoor de Minister ten aanzien van de I&R-straten zeggen «of er meer middelen nodig
zijn». Maar dat vroeg ik niet. Ik had aangegeven dat er geen middelen voor zijn, terwijl
dat oplopend wel nodig is.
De voorzitter:
Ik hoop dat de Minister dat gehoord heeft.
Minister Grapperhaus:
Ja, ik heb het gehoord, maar binnen de bestaande mogelijkheden wordt het nu gewoon
uitgevoerd.
De voorzitter:
Oké, gaat u verder.
Minister Grapperhaus:
Voorzitter. Mevrouw Helder had een vraag over het wetsvoorstel stelselherziening.
Er wordt hard gewerkt aan het beantwoorden van de vragen van uw Kamer. Ik zal u nog
laten weten wanneer de antwoorden allemaal rond zijn. Ik wil zelf ook echt met spoed
door met dit wetsvoorstel. Ik kan dus alleen zeggen dat ik echt alles op alles zet
om snel met de beantwoording te komen, maar dat laat ik u snel weten.
De voorzitter:
Mevrouw Helder vraagt of dat voor het zomerreces is.
Minister Grapperhaus:
We doen echt ons best om het voor het begin van de Tour de France te laten zijn, maar
dat valt samen met het begin van het zomerreces. Maar ik kan het niet garanderen.
De voorzitter:
Goed, de Minister heeft u gehoord, mevrouw Helder. Bent u klaar met de beantwoording,
Minister? Dan komen wij aan het einde van dit algemeen overleg. Ik constateer om te
beginnen dat er een... O, mevrouw Laan.
Mevrouw Laan-Geselschap (VVD):
Sorry dat ik u in de rede val, voorzitter, maar ik had nog een specifieke vraag gesteld
over het halfjaarsbericht. Ik had gevraagd of PTSS dan in een apart bericht zou kunnen
in plaats van in het halfjaarsbericht, zoals de Minister ook eerder had aangegeven.
Minister Grapperhaus:
Dat kan wat mij betreft in een apart bericht. Pardon, dat had ik niet opgemerkt.
De voorzitter:
Dan noteren we dat als eerste toezegging. Ja, je moet een beetje wheelen en dealen!
Daar ben ik helemaal voor, tenslotte is het mijn opdracht om u voor 18.30 uur weer
los te laten. We gaan eens kijken of dat lukt.
Ik was aan het zeggen dat er een verslag algemeen overleg, ook wel VAO genoemd, zal
komen, met als eerste spreker de heer Van Dam van het CDA. Ik neem dan met u de toezeggingen
door.
– De Minister benadrukt bij het kabinet de urgentie van het aanpakken van de problematiek
rondom verwarde personen en informeert de Kamer voor het zomerreces over de uitkomsten
hiervan.
– In de brief over internationale politiesamenwerking van begin juni gaat de Minister
in op het uitwissen... «uitwisselen» neem ik aan, van informatie tussen EU-lidstaten.
Minister Grapperhaus:
Nee, uitwissen! Eens gezegd is gezegd.
De voorzitter:
Nee, dat is een woordspelletje.
– De Minister stuurt de Kamer een grafiek toe van de politiesterkte.
– De Minister reageert voor de zomer in een brief op het innovatieve plan om 21,5 miljoen
euro te besparen.
– De Minister stuurt de Kamer voor het zomerreces een brief over de bodycam.
– In het halfjaarsbericht besteedt de Minister aandacht aan respectievelijk de GGB-wijkbus,
de proef op Voorne-Putten en de aanwijzingsbevoegdheid.
Minister Grapperhaus:
Het is: GGP.
De voorzitter:
Zei ik iets anders? O, ik zei «GGB».
– In het halfjaarsbericht besteedt de Minister aandacht aan respectievelijk de GGP-wijkbus,
de proef op Voorne-Putten en de aanwijzingsbevoegdheid.
Dat waren de toezeggingen. O, de heer Van Dam mist nog een toezegging.
De heer Van Dam (CDA):
Ik mis de toezegging van de Minister dat hij schriftelijk zal reageren op de twee
maatregelen die in mijn plan staan.
Minister Grapperhaus:
Dat is juist.
De voorzitter:
Dat is inderdaad juist.
– De Minister gaat schriftelijk reageren op het plan van de heer Van Dam.
De heer Van Dam (CDA):
Misschien is het ook handig om daar een termijn aan te koppelen, heb ik inmiddels
geleerd.
De voorzitter:
Dat is eigenlijk mijn taak, maar vooruit.
Minister Grapperhaus:
Vóór de ingangsdatum van het zomerreces.
De voorzitter:
Juist. Dat is ongeveer de start van de Tour de France, zeg ik er maar bij. Daarmee
komt er een einde aan dit algemeen overleg. Ik dank de Minister, zijn ambtenaren,
de leden, onze onvolprezen ondersteuning, u allen op de publieke tribune en allen
die het debat elders hebben gevolgd. Ik wens u nog een mooie avond.
Sluiting 18.31 uur.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
P.H. van Meenen, voorzitter van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid -
Mede ondertekenaar
P.F.L.M. Tielens-Tripels, griffier
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.