Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Rog over fors grotere voorziening groot onderhoud scholen
Vragen van het lid Rog (CDA) aan de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media over fors grotere voorziening groot onderhoud scholen (ingezonden 15 maart 2019).
Antwoord van Minister Slob (Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media) (ontvangen 19
april 2019).
Vraag 1
Bent u bekend met het bericht op de website van de PO Raad over «Strikte interpretatie
leidt tot fors grotere voorziening groot onderhoud»1?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Kunt u bevestigen dat de richtlijnen voor het jaarverslag nu nog drie mogelijkheden
geven voor het verwerken van groot onderhoud in de jaarcijfers, te weten 1) geen voorziening,
maar alles via de baten en lasten laten verlopen, 2) een voorziening creëren om daarmee
de lasten te egaliseren en 3) het activeren en afschrijven van onderhoudsinvesteringen?
Antwoord 2
Ja.
Vraag 3
Kunt u tevens bevestigen dat de eerste optie verdwijnt met ingang van dit kalenderjaar
en dat scholen met ingang van 2020 moeten kiezen voor optie twee of drie? Wat is de
reden voor het verdwijnen van de eerste optie?
Antwoord 3
Vanaf verslagjaar 2019 vervalt de mogelijkheid om groot onderhoud direct ten laste
van de exploitatie te brengen. De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft hiervoor
gekozen omdat de andere methoden een beter inzicht geven in het resultaat en het vermogen.
Kosten van groot onderhoud hebben betrekking op meerdere boekjaren en niet op een
enkel boekjaar. Overigens geldt het vervallen van deze mogelijkheid alleen voor nieuwe
onderhoudsklussen en niet voor onderhoud dat al in voorgaande jaren ten laste van
de exploitatie is gebracht. In de Jaareditie 2018 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving
is deze wijziging met ingang van verslagjaar 2019 definitief geworden. Deze wijziging
geldt voor alle sectoren, niet alleen voor het onderwijs.
Vraag 4
Kunt u tevens bevestigen dat een toenemend aantal accountantskantoren nu bij scholen
aangeven dat de interpretatie van de jaarverslaggevingsvoorschriften rondom de voorziening
groot onderhoud strikter moet worden geïnterpreteerd in die zin dat de hoogte van
de voorziening onderhoud alleen vastgesteld kan worden door voor iedere onderhoudsinvestering
afzonderlijk te gaan sparen en dat voor elke component naar tijdsgelang moet worden
gereserveerd?
Antwoord 4
Zie antwoord bij vraag 5
Vraag 5
Kunt u aangeven op basis van welke regels deze interpretatie strikter moet en klopt
het dat er op dit punt geen verandering is geweest in de jaarverslaggevingsvoorschriften?
Zo ja, wat is dan de reden dat de huidige interpretatie, die al geldt sinds 2005 en
tot nu toe altijd heeft geleid tot een goedkeurende verklaring van de accountant,
is veranderd?
Antwoord 5
Met het vervallen van de mogelijkheid om uitgaven aan groot onderhoud direct ten laste
te brengen van de exploitatie, is er meer aandacht gekomen voor de voorziening groot
onderhoud. Als een schoolbestuur een voorziening groot onderhoud aanhoudt, zijn de
RJ-richtlijnen 212.451 en 212.452 van toepassing. Deze zijn niet gewijzigd. De richtlijnen
van de RJ gaan uit van het gelijkmatig opbouwen van de voorziening groot onderhoud
per gebouw én per onderhoudscomponent. Veel po- en vo-besturen, die al een voorziening
voor groot onderhoud vormden, hanteren tot nu toe een methodiek gebaseerd op de gemiddelde
onderhoudskosten, waarbij geen rekening wordt gehouden met de onderhoudscomponenten
per gebouw. In 2005 en 2015 is het buitenonderhoud in de sectoren voortgezet onderwijs
respectievelijk primair onderwijs overgegaan van de gemeenten naar de schoolbesturen.
Dit gaat om omvangrijkere bedragen. Ook daardoor is er meer aandacht is gekomen voor
de wijze waarop de voorziening groot onderhoud wordt opgebouwd. Of een accountant
een goedkeurende verklaring geeft of niet is een afweging die de accountant zelf moet
maken.
Vraag 6
Kunt u bevestigen dat de striktere interpretatie zoals de accountants deze nu aangeven
te zien, ertoe zal leiden dat de voorziening groot onderhoud bij veel schoolbesturen
niet van voldoende omvang is en er een forse bijschrijving aan de voorziening moet
plaatsvinden?
Antwoord 6
Bij de toepassing van de RJ-richtlijn zal de omvang van de voorziening naar verwachting
hoger zijn dan bij toepassing van de methodiek die nu door veel schoolbesturen wordt
gehanteerd. Als het niveau van de voorziening hoger wordt, daalt het eigen vermogen.
Het verschil tussen de huidige omvang van de voorziening groot onderhoud en de op
de grond van de richtlijnen van de RJ gewenste omvang van de voorziening groot onderhoud
is op dit moment niet bekend. In overleg met de accountants en de sectoren primair
en voortgezet onderwijs is afgesproken dat er een onderzoek wordt gedaan naar de effecten
voor schoolbesturen van het volgen van de methodiek zoals die de RJ voor ogen staat.
Het hanteren van een andere methodiek heeft geen effect op de omvang van het onderhoud,
dus ook niet op de uitgaven van de schoolbesturen. De schoolbesturen zijn niet meer
geld kwijt, dus hoeven ook niet te bezuinigen als gevolg van een andere opbouw van
de voorzieningen. Een schoolbestuur heeft dus niet opeens minder middelen beschikbaar,
maar kan wel een lager eigen vermogen hebben. Dat hoeft geen probleem te zijn, tenzij
schoolbesturen het eigen vermogen naar het oude niveau terugbrengen door middelen
uit het onderwijsproces te halen. Om te voorkomen dat dit gebeurt, is met de RJ en
de onderwijsinstellingen afgesproken dat zij voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening
nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In deze periode wordt ook onderzoek gedaan
naar de effecten voor schoolbesturen, de toegevoegde waarde voor het primair en voortgezet
onderwijs en eventuele onoverkomelijkheden van het volgen van de methodiek zoals die
de RJ voor ogen staat. Zo worden ongewenste effecten vermeden.
Vraag 7
Welke rol ziet u voor zichzelf weggelegd om de te verwachten negatieve gevolgen voor
scholen – door een striktere interpretatie van de richtlijnen rondom de voorziening
voor groot onderhoud – te voorkomen?
Antwoord 7
In de afgelopen periode heb ik in de overleggen met de accountants en de onderwijsinstellingen
mij ervoor ingezet dat schoolbesturen voor verslagjaar 2018 en 2019 de voorziening
nog mogen opbouwen zoals zij gewend waren. In de komende periode zal ik betrokken
zijn bij het onderzoek dat in de antwoorden op vraag 6 wordt genoemd. Er zal onderzocht
worden wat de precieze effecten zijn voor schoolbesturen bij de juiste toepassing
van de richtlijnen zoals de RJ die voor ogen staat. Op basis van de uitkomsten van
het onderzoek, zal ik in samenwerking met de Inspectie van het Onderwijs, de accountants,
de PO-Raad en de VO-raad een goede communicatie opstarten richting schoolbesturen,
medezeggenschapraden en Raden van Toezicht. Voorkomen moet worden dat middelen uit
het onderwijsproces worden gehaald om het eigen vermogen te verhogen. Tijdens het
algemeen overleg van 6 maart jl. over de lumpsumfinanciering in het primair en voortgezet
onderwijs hebben wij hier ook over gesproken.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
A. Slob, minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.