Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van de leden Westerveld, Buitenweg en Van der Staaij over de gesloten jeugdzorg
Vragen van de leden Westerveld en Buitenweg (beiden GroenLinks) en Van der Staaij (SGP) aan de Ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en voor Rechtsbescherming over de gesloten jeugdzorg (ingezonden 13 maart 2019).
Antwoord van Minister De Jonge (Volksgezondheid, Welzijn en Sport), mede namens de
Minister voor Rechtsbescherming (ontvangen 16 april 2019). Zie ook Aanhangsel Handelingen,
vergaderjaar 2018–2019, nr. 2149.
Vraag 1
Hebt u het item «Kinderrechters hebben vaak geen ander alternatief dan gesloten jeugdzorg»
van Nieuwsuur gezien?
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2 en 3
Hoe beoordeelt u de constatering dat jongeren regelmatig in de gesloten jeugdzorg
belanden omdat er geen alternatief is? Vindt u het acceptabel dat er vrijheidsberovende
maatregelen aan kinderen worden opgelegd vanwege het ontbreken van alternatieven?
Vindt u het acceptabel dat rechters aangeven vaak te moeten kiezen uit twee kwaden:
of de gesloten jeugdzorg, of terug naar de onveilige thuissituatie? Zo nee, wat gaat
u op korte termijn ondernemen om dit te veranderen?
Antwoord 2 en 3
Allereerst vind ik dat langdurig verblijf in een (gesloten) instelling in principe
voor geen enkel kind goed is. Daarom is een van de doelstellingen uit het actieprogramma
Zorg voor de Jeugd het verminderen van het aantal gesloten plaatsingen, het verkorten
van de verblijfsduur en het verbeteren van de uitstroom. Deze doelstellingen kunnen
instellingen voor gesloten jeugdhulp niet alleen realiseren. Dat vraagt om een jeugdhulp
brede aanpak. Die aanpak is terug te lezen in het plan «De best passende zorg voor
kwetsbare jongeren» dat ik u op 25 maart heb gestuurd.1 Hiermee wil de jeugdhulpsector niet alleen de gesloten jeugdhulp verbeteren, maar
ook voorkomen dat jongeren in de gesloten jeugdhulp komen.
Vraag 4
Wat vindt u ervan dat de kinderrechter in het item stelt dat ook kinderen die gesloten
zitten, maar toe zijn aan een «lichtere» vorm van hulp, toch worden teruggeplaatst
omdat er elders geen plek is?
Antwoord 4
Jongeren moeten niet langer dan nodig in de gesloten jeugdhulp verblijven. In 2018
heb ik op verzoek van uw Kamer een onderzoek laten uitvoeren naar hoe vaak een machtiging
gesloten jeugdhulp verlengd moest worden omdat tijdige en passende vervolghulp niet
beschikbaar zou zijn (motie-Raemakers).2 Het onderzoek liet zien dat actieve, samenwerking faciliterende gemeenten en expertteams
met doorzettingsmacht van betekenis zijn bij het vinden van passende vervolghulp3. Dat komt ook terug in het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren».
Waar nodig gaan de instellingen voor gesloten jeugdhulp naast expertteams vaker dan
nu ook het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) inschakelen.
Vraag 5
Wordt naar uw oordeel voldoende meegewogen door de kinderrechter wat een vrijheidsbenemende
maatregel voor gevolgen heeft voor het welzijn van het kind? Wat is uw reactie op
de aanbeveling van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid van een gesloten
plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen, waarbij de Wet verplichte GGZ
als voorbeeld kan dienen, en dat niet alleen de bedreigingen maar ook de doelen in
de beschikking verwoord moeten worden?
Antwoord 5
Kinderrechters zijn zich goed bewust van de ingrijpende gevolgen van een vrijheidsbenemende
maatregel. Dat laat onverlet dat, zoals de onderzoekster ook al aangeeft, de kinderrechter
dikwijls voor een keuze staat tussen een gesloten plaatsing of een onveilige thuissituatie.
Bij kwetsbare kinderen in de knel zijn dat vaak geen makkelijke keuzes. Daarbij speelt
ook de beperkte beschikbaarheid van andere minder ingrijpende vormen van jeugdhulp
met verblijf een rol. Daardoor kan het voorkomen dat een jeugdige met een spoedmachtiging
wordt geplaatst, terwijl het voorveld nog bekijkt welke andere opties nog mogelijk
zijn. Dat duurt dan te lang. Mede om die reden maakt de ontwikkeling van alternatieven
onderdeel uit van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren».
De voorbereidingen voor een rechtspositiewet, die gericht is op een pedagogisch behandelklimaat
voor de jeugdigen die verblijven in justitiële jeugdinrichtingen en instellingen voor
de gesloten jeugdhulp, zijn in volle gang. Dit wetsvoorstel zal eind 2019 voor consultatie
worden aangeboden. De aanbevelingen van de onderzoekster om de noodzaak en doelmatigheid
van een gesloten plaatsing duidelijker in de rechtsgrond op te nemen en niet alleen
de bedreigingen maar ook de doelen in de beschikking te verwoorden, nemen we mee in
de voorbereidingen van deze wet.
Vraag 6
Wat vindt u ervan dat de gesloten jeugdzorg vaak door kinderen wordt ervaren als een
soort gevangenis en ook de kinderrechter in Nieuwsuur stelt dat gesloten jeugdzorg
vergelijkbaar is met het regime in een gevangenis?
Antwoord 6
Dat jongeren het verblijf in een gesloten instelling als een gevangenis hebben ervaren,
vind ik een belangrijk signaal. Deze ervaringen moeten we gebruiken om de gesloten
jeugdhulp beter te maken. Ik ben daarom erg blij dat de instellingen jongeren actief
betrokken hebben bij het opstellen van het plan «De best passende zorg voor kwetsbare
jongeren». Ook bij de uitvoering blijven zij nauw betrokken. Ik zie dat als een belangrijke
randvoorwaarde om te komen tot een beter leefklimaat in de instellingen voor gesloten
jeugdhulp.
Vraag 7
Wat vindt u van de suggestie van de onderzoekster om meer kleinschalige woongroepen
met specifieke behandelingen te realiseren? Bent u bereid dit advies te volgen?
Antwoord 7
De suggestie om meer kleinschalige woongroepen met specifieke behandelingen te realiseren,
is een bevestiging van de actielijn die is ingezet met het actieprogramma Zorg voor
de Jeugd.
Vraag 8
Is bekend of de wachtlijsten zijn ontstaan door tekorten in de jeugd GGZ of is het
een samenspel van een tekort aan geschikte pleeggezinnen en open plekken? Is bekend
hoeveel de capaciteit moet worden verhoogd om wachtlijsten te voorkomen? Zo nee, bent
u bereid dit te inventariseren?
Antwoord 8
Landelijk zijn deze gegevens niet bekend. Jeugdzorgregio’s zijn verantwoordelijk voor
de aanpak van wachtlijsten en wachttijden. In elke regio zijn daarover afspraken gemaakt.
Dat was een voorwaarde waaraan een jeugdzorgregio moest voldoen om voor het Transformatiefonds
in aanmerking te komen. Dit voorjaar ga ik in gesprek met een aantal gemeenten om
na te vragen in hoeverre deze afspraken het gewenste effect sorteren en wat nog meer
nodig is om te lang wachten van jongeren op jeugdhulp tegen te gaan.
Vraag 9
Hoe kan het dat het VN-Kinderrechtencomité al in 1999 opmerkte bezorgd te zijn over
«the long waiting periods for placement in the residential care» en in 2004, 2009,
en 2015 opmerkte dat er onvoldoende gehoor is gegeven aan deze opmerking? Wat is er
sindsdien gebeurd om wachtlijsten terug te dringen?
Antwoord 9
Als in de regio een beroep wordt gedaan op jeugdhulp die acuut nodig is, moet die
jeugdhulp natuurlijk ook altijd acuut beschikbaar zijn. Daarom is een regionale wachtlijstaanpak
nodig waarbij gemeenten en aanbieders samenwerken aan een passend aanbod van jeugdhulp.
Inmiddels hebben alle regio’s die regionale aanpak. En waar aan de ene kant jeugdhulp
acuut nodig is, kan aan de andere kant soms best even gewacht worden. Dat maakt wachtlijsten
tot een taai en complex onderwerp waar een wereld achter schuil gaat en waar niet
één oplossing voor is. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd kan regio’s helpen
om hun wachtlijstaanpak te verbeteren.
Vraag 10
Is een oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdzorg dat de
inwerkingtreding van de Jeugdwet gepaard ging met een forse afbouw van (open) plekken
waar jeugdigen konden worden opgevangen?
Antwoord 10
Sinds de decentralisatie is het jeugdhulpgebruik tot de eerste helft van 2018 gestegen.
De oorzaak voor het gebrek aan alternatieven voor de gesloten jeugdhulp ligt dus niet
een forse afbouw van residentiele voorzieningen.
Vraag 11
Bent u het met de onderzoekster eens dat het uw verantwoordelijkheid is om voldoende
plekken te realiseren en de verantwoordelijkheid niet enkel aan de gemeenten overgelaten
kan worden? Zo ja, wat gaat u hiermee doen? Zo nee, waarom niet?
Antwoord 11
De Jeugdwet verplicht gemeenten om zorg te dragen voor een kwalitatief en kwantitatief
toereikend aanbod. Daar waar dit (boven)regionale samenwerking behoeft, zijn gemeenten
verplicht dit te organiseren. Mede hiervoor hebben gemeenten regionale expertteams
ingericht. Indien één of meerdere gemeenten niet aan de verplichtingen vanuit de Jeugdwet
voldoen, kan het Rijk op basis van het interbestuurlijk toezicht ingrijpen.
Vraag 12
Hoe verhoudt zich het opleggen van vrijheidsbenemende maatregelen omdat er geen alternatieven
zijn zich tot Internationale verdragen, zoals het Verdrag inzake de Rechten van het
Kind?
Antwoord 12
De artikelen 5 van het EVRM en 37, onder b, van het IVRK vormen de verdragsrechtelijke
grondslag voor vrijheidsbenemende maatregelen van jeugdigen. Volgens het IVRK mag
dit slechts worden toegepast als uiterste maatregel en voor de kortst mogelijke duur.
In de regeling inzake gesloten jeugdhulp in hoofdstuk 6 van de Jeugdwet is dit nader
uitgewerkt. Op grond daarvan kan de kinderrechter een machtiging gesloten jeugdhulp
afgeven als naar zijn oordeel jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei-
of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig
belemmeren èn de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de
jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechter zal daarbij afwegen welke alternatieven beschikbaar en effectief zijn.
Dit geldt ook wanneer een machtiging wordt verzocht voor een verlenging van het gesloten
verblijf. Indien de rechter constateert dat een denkbaar alternatief feitelijk niet
bestaat of beschikbaar is, zal hij in het individuele geval desondanks recht moet
spreken en in het belang van de betreffende jeugdige moeten afwegen of een gesloten
plaatsing op grond van het wettelijke kader noodzakelijk moet worden geacht.
Vraag 13
Hoe beoordeelt u de uitspraak van het VN-Kinderrechtencomité die erop wijst dat vrijheidsbeneming
een katalysator vormt voor inbreuken op andere rechten van de minderjarige?
Antwoord 13
Deze en andere uitspraken sterken mij in mijn opvatting dat vrijheidsbeneming altijd
gericht moet zijn op het ontwikkelingsdoel van het kind.
Vraag 14
Wordt het recht van het kind om gehoord te worden in een procedure die leidt tot gesloten
jeugdhulp voldoende in de praktijk toegepast? Zo ja, hoe is dit te rijmen met zaken
waarin de rechter besluit om het kind in de gesloten jeugdzorg op te nemen omdat er
geen alternatief is, dit tegen de wil van een kind?
Antwoord 14
De kinderrechter informeert een minderjarige vanaf 12 jaar altijd over zijn recht
om gehoord te worden. Bij een beslissing over een gesloten plaatsing laat de kinderrechter
de inbreng van de jongere meewegen, maar hij dient in het belang van het kind alle
ter zake doende informatie af te wegen. Een machtiging voor gesloten jeugdhulp kan
alleen worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter jeugdhulp noodzakelijk
is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van
de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren én gesloten plaatsing noodzakelijk
is om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door
anderen wordt onttrokken. Er vindt een afweging plaats welke alternatieven er mogelijk
zijn, waaronder vrijwillige ambulante of residentiele jeugdhulp. Maar als duidelijk
is dat een dergelijk alternatief niet haalbaar is en de situatie zeer ernstig is,
kan de kinderrechter tot het oordeel komen dat een gesloten plaatsing te verkiezen
is boven een situatie waarin een jongere onvoldoende hulp krijgt en of in een onveilige
omgeving moet blijven.
Vraag 15
Wat is uw reactie op de aanbeveling dat de inhoudelijke vereisten vastgelegd dienen
te worden waaraan een instemmingsverklaring en de persoon van de gedragswetenschapper
dienen te voldoen, waaronder begrepen dat de gedragswetenschapper niet werkzaam mag
zijn bij de verzoekende gecertificeerde instelling?
Antwoord 15
Het staat voor mij buiten kijf dat de verklaring van de gedragswetenschapper een onafhankelijk
gegeven deskundig oordeel dient te zijn. In algemene zin geldt dat de gekwalificeerde
gedragswetenschappers als zodanig niet inhoudelijk betrokken zijn bij de totstandkoming
van het verzoek tot afgifte van een machtiging. In jurisprudentie van de Hoge Raad
is bepaald dat de gekwalificeerde gedragswetenschapper wel in dienst mag zijn bij
de verzoekende accommodatie.
De Hoge Raad oordeelt dat de enkele omstandigheid dat de gedragswetenschapper in dienst
is van de verzoekende instantie, niet in de weg staat aan de bruikbaarheid van de
door hem afgegeven instemmingsverklaring. Wel kunnen bijkomende omstandigheden aanleiding
geven tot twijfel aan de onafhankelijkheid van de gedragswetenschapper en daarmee
aan de objectiviteit van diens onderzoek, hetgeen de bruikbaarheid van de door hem
afgegeven instemmingsverklaring kan aantasten.
Bij het opstellen van het wetsvoorstel voor een gezamenlijke rechtspositiewet, gericht
op een pedagogisch behandelklimaat, voor de jeugdigen die verblijven in justitiële
jeugdinrichtingen en instellingen voor de gesloten jeugdhulp, zullen ook de aanbevelingen
uit het onderzoek van Maria de Jong- de Kruijf wordt betrokken.
Vraag 16
Hoe beoordeelt u de ontwikkeling dat jongeren met justitiële achtergrond steeds vaker
zijn geplaatst in gesloten jeugdhulp in het licht van de risico’s die hiermee gepaard
gaan voor de doelgroep van de gesloten jeugdhulp? Hoe verhoudt deze ontwikkeling zich
tot de keuze van de wetgever om deze groepen juist bewust te scheiden?
Antwoord 16
Om hier meer beeld bij te krijgen laat ik hier via ZonMw onderzoek naar verrichten
in het kader van de longitudinale effectmonitor jeugdzorg plus. De call voor onderzoekers
staat uit en ik verwacht in de eerste helft van 2020 het onderzoeksrapport.
Vraag 17
Wat is uw opvatting over de aanbeveling dat gesloten jeugdhulp altijd met een ondertoezichtstelling
gepaard zou moeten gaat, mede gelet op de rechtsbescherming van de jeugdige?
Antwoord 17
Er is nog geen onderzoek gedaan naar de ervaring met een machtiging gesloten jeugdhulp
zonder ondertoezichtstelling. Er staat een subsidieoproep uit voor nader onderzoek
naar de plaatsingen zonder kinderbeschermingsmaatregel en de stijging van dit type
plaatsingen. De onderzoeksresultaten worden verwacht na de zomer van 2020.
Vraag 18
Wat is uw reactie op het oordeel dat het alarmerend is hoe vaak de rechter de gecertificeerde
instelling heeft moeten berispen wegens onvoldoende voortvarendheid bij het realiseren
van een vervolgplaatsing? Hoe verhoudt deze bevinding uit de rechtspraktijk zich tot
de beoordeling van gecertificeerde instellingen op basis van het normenkader?
Antwoord 18
Het spreekt voor zich dat er door de jeugdbeschermer altijd zo voortvarend
mogelijk moet worden opgetreden. Dat geldt in het bijzonder in situaties waarin een
jongere in geslotenheid behandeld wordt. Uit het onderzoek komt naar voren dat in
een aantal zaken van vóór de invoering van de Jeugdwet (1 januari 2015), toen het
Bureau jeugdzorg verantwoordelijk was voor de Jeugdbescherming, een gebrek aan voortvarendheid
of duidelijkheid omtrent het bieden van toekomstperspectief werd verweten. Ik onderschrijf
dat deze situatie niet wenselijk is. Het feit dat voor invoering van de nieuwe Jeugdwet
de rechter bureaus jeugdzorg heeft berispt, betekent nog niet dat ook nu sprake is
van een alarmerend optreden van de (huidige) gecertificeerde instelling (GI). Ik merk
daarbij nog op dat de mate waarin de GI tot voortvarendheid in staat is sterk bepaald
wordt door de beschikbaarheid van een passend vervolgtraject. De GI is daarvoor afhankelijk
van de zorg die gemeenten hebben ingekocht.
Het keurmerkinstituut beoordeelt jaarlijks het functioneren van de gecertificeerde
instellingen op basis van het normenkader. Het normenkader bevat eisen op het gebied
van kwaliteitsmanagement en -borging. De gecertificeerde instellingen worden op basis
van dit normenkader jaarlijks getoetst door het Keurmerkinstituut. Hierbij wordt beoordeeld
of instellingen hun werkzaamheden dusdanig op orde hebben dat zij werken conform de
gestelde eisen uit het normenkader. Indien zij hier niet aan voldoen, wordt getoetst
of zij maatregelen nemen. Het normenkader biedt geen normen die beschrijven welke
mate van voortvarendheid in concrete gevallen geboden is. Daar is het normenkader
niet voor bedoeld.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
H.M. de Jonge, minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport -
Mede namens
S. Dekker, minister voor Rechtsbescherming
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.