Antwoord schriftelijke vragen : Antwoord op vragen van het lid Kerstens over het bericht ‘Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder’
Vragen van het lid Kerstens (PvdA) aan de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Volksgezondheid, Welzijn en Sport over het bericht «Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten krijgen miljoenen minder» (ingezonden 19 maart 2019).
Antwoord van Minister Ollongren (Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties), mede
namens de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (ontvangen 16 april
2019).
Vraag 1
Heeft u kennisgenomen het bericht «Rijk verdeelt wmo-gelden anders: Gelderse gemeenten
krijgen miljoenen minder»?1
Antwoord 1
Ja.
Vraag 2
Herkent en erkent u het signaal dat de, bij de voorgestelde verdeling van gelden voor
met name beschermd wonen, gehanteerde berekeningswijze «principieel onjuist» is en
in ieder geval leidt tot onrechtvaardige uitkomsten?
Antwoord 2
Het nieuwe verdeelmodel vloeit voort uit het rapport van de Commissie Toekomst Beschermd
Wonen, dat in opdracht van de VNG in 2015 is opgesteld. Deze commissie adviseert gemeenten
de mensen die beschermd wonen zoveel mogelijk in «gewone» woningen en wijken – in
hun eigen sociale omgeving – te begeleiden en ondersteunen, gericht op herstel en
zelfredzaamheid. Rijk, VNG en gemeenten hebben deze visie omarmd en werken op dit
moment aan de implementatie. De commissie Toekomst Beschermd Wonen heeft aangegeven
dat hier een nieuw verdeelmodel bij hoort. Dit beoogt het voor gemeenten aantrekkelijk
te maken om in te zetten op preventie, om meer samenhang in de ondersteuning te bieden
en om verkokering te doorbreken.
In de huidige situatie worden de middelen verdeeld op basis van het historisch gegroeide
aanbod in gemeenten. Een dergelijke verdeling past volgens de commissie Toekomst Beschermd
Wonen niet bij bovengenoemde beweging. Daarom hebben Rijk en VNG – in navolging van
het advies van genoemde commissie – opdracht gegeven tot het ontwikkelen van een objectieve
verdeling over alle gemeenten op basis van de «vraag». Het nieuwe verdeelmodel, waarvan
de voorlopige uitkomsten nu bekend zijn, sluit daar bij aan.
Vraag 3
Herkent en erkent u het signaal dat bedoelde berekeningswijze zelfs een averechts
effect kan hebben, in die zin dat het voor gemeenten nu lucratief wordt om zo min
mogelijk instellingen binnen de eigen gemeentegrenzen te hebben omdat zij daarvoor
worden «gestraft»?
Antwoord 3
Deze redenering gaat uit van de huidige manier waarop beschermd wonen is geregeld,
met een bekostiging op basis van het historisch gegroeide aanbod in gemeenten. Hiermee
wordt voorbijgegaan aan de gewenste inhoudelijke beweging zoals toegelicht bij het
antwoord op vraag 2. Er zijn gemeenten waarbij het budget dat zij krijgen niet past
bij de vraag (onder meer van haar eigen inwoners) naar beschermd wonen. Ik vind het
belangrijk dat deze gemeenten de middelen ontvangen die aansluiten bij die vraag en
dat gemeenten in staat worden gesteld bovengenoemde beweging te maken.
Bovendien hebben gemeenten de wettelijke verantwoordelijkheid de mensen die in aanmerking
komen voor beschermd wonen ook te helpen. Het aantal voorzieningen dat gemeenten bieden,
moet aansluiten bij de vraag. Het is belangrijk dat in de regio afspraken worden gemaakt
over hoe de mensen die een beroep doen op beschermd wonen en de maatschappelijke opvang
op een goede manier geholpen kunnen worden. Tijdens bestuurlijk overleg is met de
VNG afgesproken dat alle regio’s in 2019 uitvoeringsafspraken zullen maken. Deze uitvoeringsafspraken
gaan over de inhoudelijke randvoorwaarden die de commissie Toekomst Beschermd Wonen
in haar advies noemt, maar ook over andere randvoorwaarden zoals de verantwoordelijkheidsverdeling
tussen gemeenten in de regio, de verdeling van het beschikbare budget en de wijze
waarop partijen in de regio met elkaar samenwerken.
Vraag 4
Kunt u garanderen dat de toegang tot goede zorg, wanneer nodig, niet in het gedrang
komt door de nieuwe berekeningswijze?
Antwoord 4
De Wmo 2015 biedt cliënten de nodige waarborgen voor goede zorg en ondersteuning.
De Wmo 2015 verplicht gemeenten namelijk tot het doen van zorgvuldig onderzoek als
iemand zich meldt voor Wmo-ondersteuning. Als hieruit blijkt dat een cliënt op de
gemeente is aangewezen voor ondersteuning, moet de gemeente deze ook bieden. Deze
ondersteuning moet passend zijn, ook wat betreft de omvang. De wijze van verdeling
van middelen over gemeenten doet niets af aan de aanspraken die burgers aan de Wmo
2015 kunnen ontlenen.
Verder geldt dat de toegang tot goede zorg van veel factoren afhankelijk is, bijvoorbeeld
van de wijze waarop de gemeente de toegang heeft ingericht en de werkwijze van de
professionals in de praktijk. De financiële randvoorwaarden zijn daar een onderdeel
van. Gemeenten werken in de eerdergenoemde uitvoeringsplannen uit hoe zij cliënten
continuïteit in de hulp en ondersteuning kunnen bieden.
Vraag 5
Heeft u met de gemeenten in kwestie gesproken over de effecten van het nu voorgestelde
model dan wel bent u bereid alsnog met hen in gesprek te gaan?
Antwoord 5
Het voorlopige verdeelmodel is tot stand gekomen onder begeleiding van een breed samengestelde
werkgroep waarin ook de VNG en gemeenten waren vertegenwoordigd. Reeds voor de publicatie
van de voorlopige uitkomsten van de nieuwe verdeling heb ik met de VNG afgesproken
om de komende maanden het gesprek met gemeenten te voeren. Zo verleende mijn departement
medewerking aan de regionale bijeenkomsten die de VNG eind maart/begin april 2019
voor gemeenten heeft georganiseerd. Daarnaast heeft de Staatssecretaris van VWS begin
april hierover gesproken met de wethouders van de centrumgemeenten voor beschermd
wonen, maatschappelijke opvang en vrouwenopvang. Tijdens dat overleg hebben de wethouders
gemeld dat zij een groep experts gaan vragen advies uit te brengen over een aantal
(randvoorwaardelijke) zaken met betrekking tot het verdeelmodel. Dit advies is voor
de zomer gereed en zal worden besproken tijdens bestuurlijk overleg tussen Rijk en
gemeenten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik u te melden dat mijn ambtenaren, conform de motie
Kerstens (Tweede Kamer, vergaderjaar 2018–2019, 34 477, nr.2, begin dit jaar een constructief gesprek hebben gehad met de brancheverenigingen
van zorgaanbieders over onder meer het tijdpad van invoering van het verdeelmodel
beschermd wonen. In het gesprek is toegelicht waarom Rijk en VNG willen vasthouden
aan het afgesproken moment van invoering van de nieuwe verdeling en is van gedachten
gewisseld over de inhoud van het verdeelmodel.
Vraag 6
Bent u bereid het nu voorgestelde model te herzien, de invoering ervan aan te houden
dan wel op andere wijze de gestelde negatieve effecten ervan te voorkomen? Z0 ja,
op welke wijze?
Antwoord 6
Met de VNG heb ik afgesproken het verdeelmodel komend jaar nog een keer tegen het
licht te houden en zo nodig verbeteringen door te voeren. In het voorjaar van 2020
vindt definitieve besluitvorming plaats over het verdeelmodel en het moment van invoering.
Vooralsnog is invoering voorzien voor 2021, tenzij nadere inzichten de implementatie
in de weg staan. Dat is ook het jaar waarin de verbeterde verdeling van de middelen
in het gemeentefonds voor het gehele sociaal domein zijn beslag moet krijgen.
Rijk en VNG hebben er bewust voor gekozen invulling te geven aan de visie van de Commissie
Toekomst Beschermd Wonen. Een wijziging in een verdeelmodel leidt altijd tot herverdeeleffecten:
sommige gemeenten gaan er financieel op vooruit, andere gemeenten ondervinden financieel
nadeel. Via een ingroeipad zal er voor worden gezorgd dat het negatieve effect niet
in één keer, maar geleidelijk wordt doorgevoerd zodat gemeenten en andere betrokken
partijen in de gelegenheid worden gesteld toe te groeien naar de nieuwe situatie en
continuïteit in het ondersteuningsaanbod kan worden gegarandeerd.
Vraag 7
Bent u bereid, nu de signalen dat gemeenten in toenemende mate (bijvoorbeeld in relatie
tot jeugdzorg en als gevolg van de invoering van het abonnementstarief in de Wmo)
geld tekortkomen steeds luider klinken, extra geld daarvoor uit te trekken?
Antwoord 7
Het kabinet neemt de signalen van gemeenten serieus en heeft daarom een aantal handreikingen
gedaan aan gemeenten, zoals verdiepend onderzoek naar de jeugdhulp. Het onderzoek
bevindt zich in de afrondende fase. Het streven is het onderzoek eind april aan uw
Kamer te sturen. In het voorjaar van 2019 worden de resultaten uit het onderzoek besproken
en gewogen op de bestuurlijke tafel.
Vraag 8
Ziet u hier, zoals in het artikel gesteld, een rol voor de provincie weggelegd? Zo
ja, welke?
Antwoord 8
Beschermd wonen, maatschappelijke opvang en Wmo begeleiding vallen onder de verantwoordelijkheid
van gemeenten. Ik zie daarom op dit terrein geen rol weggelegd voor de provincie.
Ondertekenaars
-
Eerste ondertekenaar
K.H. Ollongren, minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Gerelateerde documenten
Hier vindt u documenten die gerelateerd zijn aan bovenstaand Kamerstuk.